vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 382150 / HA ZA 11-1600
vonnis van 7 december 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geopposeerde],
gevestigd te Houten,
geopposeerde,
advocaat: mr. E.G. Karel,
[opposant]
wonende te Rotterdam,
opposant,
advocaat: mr. D. Matadien.
Partijen worden hierna aangeduid als “[geopposeerde]” en “[opposant]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 21 maart 2005, met producties;
- het onder zaaknummer 235907 / HA ZA 05-1010 gewezen verstekvonnis van 13 april 2005;
- de verzetdagvaarding van 16 juni 2011, met producties;
- het tussenvonnis van 17 augustus 2011 waarin een comparitie van partijen werd gelast op 12 oktober 2011;
- de voorafgaand aan de comparitie van partijen in het geding gebrachte stukken aan de zijde van [geopposeerde];
- het proces-verbaal van de op 12 oktober 2011 gehouden comparitie van partijen.
1.2 De rechtbank heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2. Het geschil en de standpunten van de partijen
[geopposeerde]
2.1 [geopposeerde] heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [opposant] te veroordelen aan haar te betalen € 5.246,93 aan hoofdsom, € 662,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 757,38 aan verschenen rente. Voorts heeft [geopposeerde] veroordeling van [opposant] in de kosten van het geding gevorderd.
Aan haar vordering heeft [geopposeerde] ten grondslag gelegd dat zij in de maanden mei, juni en september 2003 in opdracht en voor rekening van [opposant] diverse partijen planten geleverd heeft aan [opposant]. [geopposeerde] heeft terzake van de leveringen vier facturen aan [opposant] verstuurd. [opposant] heeft de facturen, ondanks herhaalde aanmaning en sommatie daartoe, onbetaald gelaten.
[geopposeerde] heeft [opposant] de volgende facturen verzonden:
- 28 mei 2003, € 2.518,74;
- 12 juni 2003, € 2.235,69;
- 3 september 2003, € 195,38;
- 3 september 2003, € 1.644,80.
[opposant] heeft van de factuur van 28 mei 2003 een bedrag van € 1.347,68 aan [geopposeerde] voldaan.
De vordering van [geopposeerde] is bij verstekvonnis van 13 april 2005 toegewezen.
[opposant]
2.2 [opposant] is tegen het verstekvonnis in verzet gekomen en heeft gevorderd hem te ontheffen van de veroordeling, de vordering van [geopposeerde] af te wijzen en [geopposeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
[opposant] heeft nooit kennis mogen nemen van de inleidende dagvaarding. [opposant] woont vanaf 21 maart 2005 niet op het adres waar de dagvaarding en het verstekvonnis zijn betekend.
Aan [p[persoon 1] (hierna: “[persoon 1]”), medewerker van [opposant], is door het CJIB een verkeersboete opgelegd. Het CJIB heeft de vordering op [persoon 1] op enig moment uit handen gegeven aan met deurwaarder [persoon 2] (hierna: “[persoon 2]”). [opposant] heeft deze boete aan [persoon 2] betaald. [opposant] is vergeten om het betalingskenmerk bij zijn betaling te vermelden.
Achteraf is gebleken dat de betaling door [opposant] niet is afgeboekt op de vordering van het CJIB. [opposant] heeft op 20 mei 2011 telefonisch contact opgenomen met [persoon 2]. Gebleken is dat [persoon 2] een dossier van [geopposeerde] tegen [opposant] onder zich had en de betaling van [opposant] aan de vordering van [geopposeerde] had toegekend. [opposant] wist niets af van de vordering van [geopposeerde]. [opposant] heeft de inleidende dagvaarding en het verstekvonnis op 25 mei 2011 per post ontvangen van [persoon 2].
[opposant] heeft [geopposeerde] geen opdracht gegeven tot levering van plantmateriaal. [opposant] is nooit een overeenkomst met [geopposeerde] aangegaan. De facturen zijn niet naar het adres van [opposant] verstuurd. [opposant] heeft de facturen en aanmaningen nooit ontvangen.
2.3 Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd zal, voorzover dit relevant is voor de uitkomst van de procedure, onder de beoordeling van de vordering worden behandeld.
3. De beoordeling van de vordering
3.1 Allereerst dient beoordeeld te worden of [opposant] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis van 13 april 2005. Ingevolge artikel 143 Rv dient het verzetexploot uitgebracht te worden binnen vier weken na de betekening van het verstekvonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan [opposant] in persoon of na het plegen door [opposant] van enige daad van bekendheid waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
3.2 Als onweersproken staat vast dat zowel de inleidende dagvaarding als het verstekvonnis is betekend op een adres waar [opposant] ten tijde van de betekening niet woonachtig was. [geopposeerde] betwist dat [opposant] tijdig in verzet is gegaan en heeft gesteld dat [opposant] op 12 april 2011 een betaling aan [persoon 2] heeft verricht ter aflossing van de schuld bij [geopposeerde]. [geopposeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat deze betaling aangemerkt dient te worden als een daad van bekendheid. [opposant] heeft het voorgaande op zijn beurt gemotiveerd weersproken.
3.3 Vast staat dat [opposant] op 20 mei 2011 telefonisch contact heeft opgenomen met de deurwaarder [persoon 2]. [opposant] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat deze betaling geen betrekking had op de vordering van [geopposeerde], maar zag op een boete opgelegd door het CJIB die zij uit handen had gegeven aan [persoon 2]. Zo heeft [opposant] een bedrag van
€ 155,19 aan [persoon 2] betaald, hetgeen overeenkomt met hoogte van de boete van het CJIB en de bijkomende kosten, hetgeen blijkt uit de brief van [persoon 2] d.d. 29 maart 2011 betreffende deze CJIB boete. Aangenomen wordt dat [persoon 2] – die eveneens de vordering van [geopposeerde] op [opposant] onder zich had - de betaling van [opposant] aan het dossier van [geopposeerde] heeft toegekend, onder meer omdat de schuld aan het CJIB op naam stond van [persoon 1] en niet op naam van [opposant]. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien leidt ertoe dat de betaling van [opposant] op 12 april 2011 niet kan worden aangemerkt als een daad van enige bekendheid waaruit noodzakelijk voortvloeit dat hij op of omstreeks 12 april 2011 kennis heeft genomen van het vonnis of de daarmee samenhangende tenuitvoerlegging. Nu [opposant] eerst tijdens het telefonisch contact met [persoon 2] op 20 mei 2011 bekend is geraakt met de vordering van [geopposeerde], en de verzetdagvaarding vervolgens binnen de termijn van vier weken is uitgebracht, is [opposant] ontvankelijk in zijn verzet.
3.4 Centraal staat in deze procedure de vraag of [opposant] gehouden is de facturen van [geopposeerde] die betrekking hebben op de bestelling en levering van planten te voldoen. Daarvoor is beslissend of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij [geopposeerde] in opdracht en voor rekening van [opposant] planten aan [opposant] heeft geleverd. [opposant] heeft gemotiveerd betwist dat hij de onderhavige bestellingen bij [geopposeerde] heeft geplaatst en dat hij planten geleverd heeft gekregen van [geopposeerde]. Voorts heeft [opposant] betwist dat hij een deel van de factuur ad € 1.347,68 aan [geopposeerde] heeft voldaan.
3.5 Vooralsnog ontbreekt het aan stukken waaruit enig bewijs valt af te leiden voor de stellingen van [geopposeerde]. Nu [geopposeerde] haar vordering doet steunen op de door [opposant] gemotiveerde betwiste feiten, rust op [geopposeerde] de bewijslast van de door haar gestelde
bestellingen en leveringen van planten in 2003. [geopposeerde] zal conform haar aanbod tot dat bewijs worden toegelaten.
3.6 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
4. De beslissing
De rechtbank,
laat [geopposeerde] toe te bewijzen dat zij in 2003 in opdracht en voor rekening van [opposant] aan hem de planten heeft geleverd waarvoor zij in haar onder rov 2.1 genoemde facturen betaling verlangt;
verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank, sector civiel, op woensdag 11 januari 2012 om [geopposeerde] de gelegenheid te bieden zich bij akte uit te laten of en op welke wijze zij het bewijs wenst bij te brengen;
indien [geopposeerde] dat bewijs wenst te leveren door getuigen, dient zij op te geven de naam en woonplaats van de voor te brengen getuigen (onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden februari en maart 2012);
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen worden gehouden in het gerechtsgebouw B aan het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam voor de hierna te noemen rechter;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en in het openbaar uitgesproken op woensdag 23 november 2011.?
2231