ECLI:NL:RBROT:2011:BU9545

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
363798 - HA ZA 10-2945
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenrechten na echtscheiding op basis van het Boon/Van Loon-arrest

In deze zaak vorderde de vrouw een nadere verdeling van de pensioenrechten die tijdens het huwelijk waren opgebouwd. Partijen waren van 19 november 1971 tot 16 maart 1983 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken op 17 januari 1983. De vrouw vorderde de verdeling van het partner- en ouderdomspensioen, met de man veroordelend om hieraan mee te werken en de verschuldigde bedragen te betalen. De man stelde dat de vordering was verjaard op grond van artikel 3:306 BW, maar de rechtbank oordeelde dat deze verjaringstermijn niet van toepassing was op een vordering tot verdeling. De rechtbank oordeelde dat de pensioenaanspraken van de man niet in de boedelverdeling waren betrokken en dat er een gemeenschap van deze aanspraken bestond. De vordering van de vrouw werd toegewezen, waarbij de man werd veroordeeld tot medewerking aan de verdeling en betaling van de verschuldigde bedragen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 7 december 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 363798 / HA ZA 10-2945
Vonnis van 7 december 2011
in de zaak van
[eiseres]
wonende te Waddinxveen,
eiseres,
advocaat mr. L.C. Griffioen-Wennekers te Waddinxveen,
t-e-g-e-n
[gedaagde],
wonende te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. N. van Bremen.
Partijen zullen hierna “de vrouw” en “de man” genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn van 19 november 1971 tot 16 maart 1983 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest.
2.2. De echtscheiding is uitgesproken bij vonnis van de rechtbank Rotterdam
d.d. 17 januari 1983. Daarbij is de vrouw veroordeeld om met de man over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een
notaris en onzijdige personen.
3. Het geschil
3.1. De vrouw vordert primair samengevat - de verdeling van het door partijen opgebouwde partner- en ouderdomspensioen met veroordeling van de man om aan de uitvoering hiervan mee te werken en tot betaling van de deswege verschuldigde gelden over te gaan, althans subsidiair een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
3.2. De man voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vond plaats tussen 27 november 1981 en 1 mei 1995, zodat de in het arrest Boon/Van Loon, HR 27 november 1981, NJ 1982, 503 (hierna: arrest Boon/Van Loon), aanvaarde regels van regelend recht hierop van toepassing zijn. Op grond hiervan zijn de aanspraken van partijen op partner- en ouderdomspensioen (hierna: de pensioenaanspraken), zoals door hen voor en tijdens het huwelijk opgebouwd, destijds in hun huwelijksgoederengemeenschap gevallen. Nu onweersproken is dat de vrouw geen pensioenaanspraken voor 16 maart 2003 heeft opgebouwd, zijn uitsluitend de pensioenaanspraken van de man in geschil.
4.2. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de vrouw dat zij met haar vordering op de voet van artikel 3:179 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een nadere verdeling beoogt. Dit impliceert dat er na de ontbinding van het huwelijk van partijen op enig moment een boedelverdeling tussen hen heeft plaatsgevonden. Nu het tegendeel niet is gesteld noch hiervan is gebleken, zal dit als een vaststaand gegeven worden aangenomen.
4.3. Vast staat dat de pensioenaanspraken van de man niet in de boedelverdeling zijn betrokken, zodat deze aanspraken als “overgeslagen goederen” in de zin van artikel 3:179 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek dienen te worden aangemerkt en hiervan in beginsel een nadere verdeling kan worden gevorderd.
4.4. De man heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de vrouw ingevolge artikel 3:306 BW is verjaard op 16 maart 2003, nu gesteld noch gebleken is dat de verjaringstermijn is gestuit.
De vrouw heeft deze stellingen van de man onder verwijzing naar (onder andere) het arrest Boon/Van Loon betwist.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de vrouw niet verjaard. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Nu vast staat dat de pensioenaanspraken van de man ten tijde van de boedelverdeling zijn overgeslagen en derhalve onverdeeld zijn gebleven, bestaat - ook al zijn partijen zich hier mogelijk niet van bewust - tot op de dag van vandaag tussen partijen een gemeenschap bestaande uit deze pensioenaanspraken.
Op grond van artikel 3:178 BW kan door ieder van partijen in hun hoedanigheid als deelgenoot van die gemeenschap te allen tijde de verdeling hiervan worden gevorderd. De
verjaringstermijn van artikel 3:306 BW, die slechts geldt voor zover de wet niet anders bepaalt, is dan ook niet van toepassing op een vordering tot verdeling.
4.6. De vordering van de vrouw tot een nadere verdeling van de voor en tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken van de man kan op grond van het hiervoor overwogene worden toegewezen. Aangezien pensioenaanspraken zich naar hun aard er niet toe lenen toebedeeld te worden aan een ander dan de degene die rechthebbende op het pensioen is, zullen deze onder nadere verrekening met de vrouw aan de man worden toebedeeld. Het recht van de vrouw op verrekening beloopt de helft van de voor 16 maart 1983 opgebouwde waarde. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de vrouw gerechtigd is tot een bedrag van € 1.291,39 bruto per jaar.
De man zal conform de vordering van de vrouw worden veroordeeld hieraan zijn mede-werking te verlenen en tot betaling over te gaan van de gelden welke hij uit hoofde daarvan aan de vrouw verschuldigd is.
4.7. Nu partijen ex-echtelieden zijn en het onderhavige geschil hiermee samenhangt,
zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
deelt in het kader van een nadere verdeling de door de man tot 16 maart 1983 opgebouwde pensioenaanspraken toe aan de man, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw,
veroordeelt de man om binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis zijn volledige medewerking te verlenen aan het effectueren van de verdeling en tot betaling over te gaan van de gelden welke hij deswege aan de vrouw verschuldigd is,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Van Lokven-van der Meer, Frima en Van Dort en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.?
666/1489/1659/2222