[verzoeker],
wonende te [land],
verzoeker,
gemachtigde: mr. D.J. Prins,
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.B.I. Heijens.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[verzoeker]’ en ‘LBIO’.
1. De processtukken en de loop van het geding
1.1. Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- het verweerschrift, met bijlagen.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2011.
[verzoeker] is verschenen vergezeld van zijn gemachtigde. Namens LBIO is verschenen mevrouw S.B.I. Heijens. Partijen hebben hun standpunt mondeling toegelicht, de gemachtigde van [verzoeker] aan de hand van pleitnotities, die door haar zijn overgelegd en door de kantonrechter aan het procesdossier zijn toegevoegd. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is door de griffier aantekening gehouden.
1.3. Ter zitting heeft de kantonrechter beslist, dat de stukken die de gemachtigde van [verzoeker] de avond voor de mondelinge behandeling per fax om 20.02 uur aan de rechtbank en LBIO heeft toegezonden, buitenbeschouwing worden gelaten, nu de gemachtigde van LBIO geen gelegenheid heeft gehad om van deze stukken kennis te nemen.
1.4. De uitspraak van de beschikking is nader bepaald op heden.
2. De feiten
In deze procedure wordt, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend althans niet (voldoende) betwist, uitgegaan van de volgende feiten.
2.1. [verzoeker], geboren op [geboortedatum], al meer dan 20 jaar woonachtig in [land], is gehuwd geweest met mevrouw [A]. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren:
- [BB], geboren op [geboortedatum BB];
- [CC], geboren op [geboortedatum CC];
- [DD], geboren op [geboortedatum DD].
2.2. Het huwelijk met [A] is ontbonden. Bij beschikking van de rechtbank te Zutphen van 12 december 1988 is bepaald dat [verzoeker] ten behoeve van zijn kinderen een onderhoudsbijdrage dient te voldoen van f 400,= per kind per maand.
2.3. [verzoeker] heeft vervolgens in 1988 een relatie gekregen met [E] (hierna: [E]). [verzoeker] heeft op 20 september 1988 met [E] een overeenkomst gesloten, voor zover voor de onderhavige zaak van belang, inhoudende dat zij zorg zou dragen voor de nakoming van de onderhoudsbijdrage. [verzoeker] betaalde daartoe aan [E] maandelijks een bedrag. [verzoeker] en [E] zijn in 1990 getrouwd. [verzoeker] en [E] zijn eind 2008 uit elkaar gegaan.
2.4. Bij beschikking van de rechtbank Zutphen van 29 juni 1993 is de onderhoudsbijdrage nader vastgesteld op f 250,= per maand per kind. Bij beschikking van 5 september 2000 heeft de rechtbank Zutphen het verzoek tot nihil stelling van de onderhoudsbijdrage van [verzoeker] afgewezen en de ontstane achterstand in de bijdrage voor de kinderen over de periode 1 april 1995 tot 1 mei 2000 op verzoek van [A] vastgesteld op f 72.072,56.
2.5. [verzoeker] heeft op 30 december 2009 een Tradeboxovereenkomst gesloten met mevrou[F]]. Op basis van deze overeenkomst genereerde [verzoeker] voor [F] gemiddeld € 1.800 per maand aan inkomsten. [verzoeker] zou voor deze dienstverlening per jaar een bedrag van € 8.400,= ontvangen. Medio oktober 2010 heeft [E] op de bijbehorende beleggingsrekening beslag doen leggen.
2.6. Medio 2010 heeft [verzoeker] door het opheffen van de Clariden rekening een bedrag van € 78.440,69 ontvangen.
2.7. Begin 2011 is [verzoeker] gaan samenwonen met [F].
2.8. Aan [verzoeker] is met ingang van augustus 2011 een AOW-pensioen toegekend van
€ 976,90 per maand.
2.9. LBIO heeft onder de Sociale Verzekeringsbank (hierna SVB) te Rotterdam executoriaal derdenbeslag op het AOW-pensioen doen leggen in verband met een nog openstaande vordering aan onderhoudsbijdrage. LBIO heeft aan het SVB verzocht het volledige bedrag aan haar te betalen omdat een beslagvrije voet niet van toepassing is.
2.10. Per 11 november 2011 bedraagt de achterstand in de onderhoudsbijdrage in totaal een bedrag van € 59.08,91.
3. Het verzoek
3.1. [verzoeker] heeft verzocht op grond van artikel 475e Rv, met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2011 dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum een beslagvrije voet vast te stellen van € 1.041,25 netto dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de bepaalde datum waarop de beslagvrije voet is vastgesteld tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van LBIO in de kosten van de procedure.
3.2. [verzoeker] heeft zijn verzoek – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – als volgt nader toegelicht.
3.2.1. [verzoeker] is pas recentelijk op de hoogte van de enorme alimentatieschuld, die is ontstaan doordat [E] haar verplichtingen uit de overeenkomst van 20 september 1988 niet is nagekomen.
3.2.2. [verzoeker] heeft onvoldoende middelen van bestaan. De enige inkomsten die hij thans heeft is het AOW-pensioen. [verzoeker] heeft de afgelopen jaren geleefd van het geld op de bankrekening bij de Deutsche Bank. Het geld op deze rekening is inmiddels op, ook door onrechtmatige afschrijvingen van [E]. In verband met een eerder aangegaan krediet op deze rekening dient hij elke maand een bedrag van € 150,= af te lossen. [verzoeker] heeft erop vertrouwd dat hij bij de scheiding van [E] over redelijk wat geld kon beschikken. In eerste aanleg zijn echter de vorderingen van [verzoeker] in de echtscheidingsprocedure op [E] afgewezen. De hoger beroepprocedure die [verzoeker] heeft aangespannen loopt nog. Door het beslag dat [E] in oktober 2010 heeft doen leggen op de beleggingsrekening, die werd gevoed met het geld uit een erfenis van [F], kan [verzoeker] evenmin inkomsten genereren uit de Tradeboxovereenkomst. [verzoeker] en [F] leven van het spaargeld van [F] en van leningen van vrienden. Dat [verzoeker] geen andere inkomsten heeft blijkt ook uit het feit dat hij in 2009 en 2010 geen aangifte heeft gedaan bij de Spaanse belastingdienst.
3.2.3. De maandelijkse lasten van [verzoeker] respectievelijk [F] zijn:
Huur € 410,00 € 615,00
Energiekosten € 48,00 € 72,00
Telefoon/internet € 24,00 € 36,00
Benzine (auto [F]) € 100,00
Ziektekostenverzekering € 113,33 € 75,42
Verzekeringen € 62,50
Levensmiddelen € 160,00 € 240,00
Diversen o.a. kleding € 60,00 € 90,00
Aflossing Deutsche Bank € 150,00
4. Het verweer
4.1. Het verweer van LBIO strekt primair tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair heeft LBIO verzocht dat indien een beslagvrije voet wordt vastgesteld, dit niet met terugwerkende kracht te doen. LBIO heeft haar verweer – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – als volgt nader toegelicht.
4.1.1. LBIO betwist dat [verzoeker] pas recent op de hoogte is van de enorme alimentatieschuld. Uit een verklaring van het Consulaat der Nederlanden van 7 oktober 1994 en 31 maart 1998 blijkt dat [verzoeker] in persoon is gehoord over deze schuld. Voorts heeft [verzoeker] op 8 maart 2000 tegenover een Spaanse officier van justitie verklaard dat hij geen enkel bedrag van het gevorderde levensonderhoud kan betalen en een nihil stelling heeft aangevraagd.
4.1.2. Voor een schuldenaar die niet in Nederland woont, geldt geen beslagvrije voet tenzij hij aantoont dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft. [verzoeker] heeft niet aangetoond dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft. [verzoeker] heeft maar een beperkt aantal stukken overgelegd. Er zijn slechts een beperkt aantal bankafschriften overgelegd en in het geheel geen belastingaanslagen. Hierdoor heeft [verzoeker] geen openheid van zaken gegeven omtrent zijn financiële situatie.
4.1.3. Uit de door [verzoeker] overgelegde producties blijkt dat er grote sommen geld door de handen van [verzoeker] zijn gegaan. Voorts is er na het opheffen van de bankrekening Clariden in 2010 door [verzoeker] een bedrag van € 78.440,69 ontvangen. Er is nog een woning in [plaats]. Deze woning staat te koop voor € 525.000,= . [verzoeker] en [E] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de aflossing van de hypothecaire lening die € 253.726,38 bedraagt, er is aldus sprake van een overwaarde.
5. De beoordeling
5.1. Ingevolge artikel 475e Rv geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of niet in Nederland vast verblijft geen beslagvrije voet, tenzij deze aantoont dat hij buiten die vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft. Hieruit volgt dat de schuldenaar, in dit geval [verzoeker], dient te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. De strekking van artikel 475e Rv is immers dat een schuldenaar die in Nederland geen vaste verblijfplaats heeft, wordt geacht over bronnen van inkomsten te beschikken – anders dan de vorderingen tot periodieke betaling die hij in Nederland heeft – die voldoende bestaansmiddelen opleveren.
5.2. In dit geding is de vraag aan de orde of [verzoeker] heeft aangetoond dat hij – naast de uitkering waarop het beslag rust – niet over voldoende middelen beschikt om in zijn bestaan te voorzien. Uit vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld Hof Amsterdam 25 januari 2007 LJN BA5935) volgt dat [verzoeker], teneinde hieraan te kunnen voldoen, in beginsel volledig inzicht zal dienen te geven in zijn financiële situatie. Hierbij kan allereerst worden gedacht aan inzage in door hem aangehouden bankrekeningen en aan hem opgelegde belastingaanslagen. Bij de vraag of [verzoeker] een en ander heeft aangetoond, is voorts van belang hetgeen LBIO heeft aangevoerd over de (mogelijke) aanwezigheid van inkomen en vermogen.
5.3. [verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij over onvoldoende middelen beschikt om in zijn bestaan te voorzien, bij zijn verzoek een aantal kopieën overgelegd van zijn bankrekeningen en die van [F]. Als productie 8 heeft [verzoeker] 7 bankafschriften van de Deutsche Bank overgelegd. In deze afschriften is te lezen dat op 11 november 2006 op de bankrekening bij de Deutsche Bank een bedrag van € 76.142,29 stond, het saldo op
29 november 2007 € 30.203,45 bedroeg, het saldo op 4 februari 2008 € 14.303,80 en op
1 januari 2009 € 6.319,82. Deze bankafschriften geven echter geen volledig beeld, omdat de bankafschriften slechts informatie bevatten van één of twee maanden. Als productie 15 heeft [verzoeker] een overzicht van de bankrekening bij de Deutsche Bank over de periode van
1 maart 2011 tot 1 augustus 2011 overgelegd. In dit overzicht is te lezen dat het saldo per
1 augustus 2011 € 12,25 bedraagt.
Daarnaast heeft [verzoeker] als productie 15 nog overzichten van zijn kredietrekening bij de Deutsche Bank, van zijn bankrekening bij Santander, van zijn bankrekening bij de ABN-AMRO bank en van die van [F] en voorts het saldo overzicht van de betaalrekening en van de spaarrekening van [F] bij de Rabobank overgelegd. Deze rekeningoverzichten geven een beperkt beeld omdat ze slechts informatie bevatten over de periode juni 2011 tot eind augustus 2011 of zelfs korter. Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg van [verzoeker] gelegen om met financiële bescheiden die een ruimere periode beslaan zijn stelling ten aanzien van zijn bankrekeningen te onderbouwen.
5.4. LBIO heeft aangevoerd dat [verzoeker] medio 2010 een bedrag ad € 78.440,69 heeft ontvangen wegens het opheffen van de Clariden rekening. [verzoeker] heeft dit ter zitting erkend en gesteld met stukken concreet te kunnen onderbouwen dat hij dit bedrag heeft gebruikt om in zijn levensonderhoud te voorzien. [verzoeker] heeft bij zijn verzoek geen enkele melding gemaakt van deze Clariden rekening en evenmin van de uitkering daaruit bij opheffing van de rekening. Zijn aanbod eerst ter zitting, om alsnog te onderbouwen dat hij de uitkering van € 78.440,69 heeft gebruikt om te voorzien in zijn levensonderhoud acht de kantonrechter dermate laat en bovendien onvoldoende concreet dat zij geen aanleiding ziet om [verzoeker] alsnog in de gelegenheid te stellen dit te doen.
5.5. [verzoeker] heeft voorts twee brieven van de Spaanse belastingdienst overgelegd. Volgens [verzoeker] blijkt uit deze brieven dat hij in 2009 en 2010 geen aangifte heeft gedaan. De inhoud van deze brieven is, nu deze zijn opgesteld in het Spaans, voor de kantonrechter (evenals voor LBIO) niet zonder meer duidelijk. [verzoeker] heeft ter zitting de strekking van de volgens hem belangrijkste zin gegeven die volgens hem luidt: “er bestaat geen aangifte van [verzoeker]”. Voorts heeft [verzoeker] aangevoerd dat de belastingdienst in [land] niet aan iedere inwoner een aanslag stuurt, maar dat je als inwoner zelf aangifte moet doen op het moment dat je inkomen boven een bepaalde grens komt. Gelet op het feit dat van deze brieven geen officiële vertaling in het geding is gebracht, niet duidelijk is welke vraag aan deze brieven ten grondslag ligt en het doen van aangifte in [land] aan het initiatief van de inwoners wordt overgelaten, kan aan deze brieven van de Spaanse belastingdienst niet de betekenis worden verbonden die [verzoeker] daaraan geeft.
5.6. Op grond van het vorenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat [verzoeker] onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn inkomens- en vermogenspositie. [verzoeker] had over een ruimere periode inzage moeten geven over het verloop van de bankrekeningen en over een ruimere periode inzage moeten geven over de door hem ingediende en ontvangen belastingaanslagen, of op zijn minst een onafhankelijke verklaring van de Spaanse belastingdienst dienen over te leggen, waaruit kan worden afgeleid dat hij, gelet op zijn inkomenspositie, geen belastingaangifte hoeft te doen. Bij de beoordeling acht de kantonrechter mede van belang dat [verzoeker] ter zitting heeft erkend dat er de afgelopen jaren veel geld door zijn handen is gegaan en hij in welstand heeft geleefd.
Het voorgaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat [verzoeker] niet de vereiste volledige openheid van zaken heeft gegeven omtrent zijn financiële situatie en aldus niet heeft aangetoond dat hij naast het AOW-pensioen niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.7. Het verzoek van [verzoeker] tot het vaststellen van een beslagvrije voet zal daarom worden afgewezen, hetgeen meebrengt dat [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure zal worden veroordeeld.
6. De beslissing
De kantonrechter,
wijst het verzoek van [verzoeker] af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot aan de uitspraak van deze beschikking aan de zijde van LBIO vastgesteld op € 200,= voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.