ECLI:NL:RBROT:2011:BU6766

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1231712
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling in kort geding afgewezen na ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2011, heeft eiser, die sinds 15 maart 2010 in dienst was bij gedaagde als senior beleidsadviseur, een kort geding aangespannen met de vordering tot wedertewerkstelling. Eiser was op non-actief gesteld door gedaagde, die hem beschuldigde van ongepast gedrag op kantoor. Eiser betwistte deze beschuldigingen en stelde dat zijn non-actiefstelling onterecht was. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 april 2011, die samen met een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd behandeld, werd duidelijk dat er een verschil van inzicht bestond tussen partijen over de uitvoering van de werkzaamheden van eiser.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende basis was voor de voortzetting van de arbeidsovereenkomst, wat leidde tot de ontbinding van deze overeenkomst per 1 juni 2011. De vordering tot wedertewerkstelling werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat er geen vruchtbare basis meer was voor de voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast werd de vordering tot toegang tot het e-mailaccount van eiser afgewezen, aangezien dit account toebehoorde aan gedaagde en niet meer relevant was nu eiser niet terugkeerde in dienst.

De kantonrechter heeft eiser, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor een goede werkrelatie en communicatie tussen werkgever en werknemer, en de gevolgen van een gebrek aan vertrouwen in een professionele omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis in kort geding
in de zaak van
[ei[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J.D. de Rooij,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.J. Wentink-Kolk.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “[eiser]” en “[gedaagde]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
• het exploot van dagvaarding van 21 april 2011, met producties;
• de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie aan de zijde van [eiser];
• de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie aan de zijde van [gedaagde].
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op vrijdag 29 april 2011, tezamen met de mondelinge behandeling in een door [eiser] tegen [gedaagde] aanhangig gemaakte procedure (zaaknummer 1208074 / VZ VERZ 11-541), strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens een gewichtige reden gelegen in een verandering van omstandigheden. De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de heer [A], directeur van [gedaagde], namens [gedaagde] bijgestaan door de gemachtigde mr. Wentink-Kolk en [eiser] bijgestaan door zijn gemachtigde mr. De Rooij.
1.3 De uitspraak is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1 [eiser], geboren op [geboortedatum], is sedert 15 maart 2010 bij [gedaagde] in dienst, laatstelijk in de functie van senior beleidsadviseur.
2.2 Het loon van [eiser] bedraagt thans €?3.718,40 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.3 [eiser] heeft op 28 mei 2008 een hersenbloeding gehad. [eiser] was destijds de directeur van de [Vereniging X]. In het kader van re-integratie is [eiser] extern herplaats als directeur van [gedaagde]. Als directeur van [gedaagde] was [eiser] in dienst bij [Vereniging X].
2.4 Via re-integratie 2de spoor is [eiser] de functie van senior beleidsadviseur bij [gedaagde] gaan uitoefenen. De arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [Vereniging X] is met wederzijds goedvinden beëindigd. Voorts zijn er financiële afspraken gemaakt ten behoeve van [eiser]. [eiser] is vervolgens per 15 maart 2010 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] als senior beleidsadviseur voor 32 uur per week.
2.5 Op 15 juli 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en de heer [A] (hierna: “[A]”). Tijdens dit gesprek hebben [eiser] en [A] afspraken gemaakt met betrekking tot de wijze waarop [eiser] zijn werkzaamheden bij [gedaagde] dient uit te voeren. De evaluatie van deze afspraken heeft eind 2010 plaatsgevonden, namelijk op 20 december 2010. Vervolgens heeft op 5 januari 2011 het laatste gesprek tussen [eiser] en [A] plaatsgevonden. Een kopie van deze gespreksverslagen is in het geding gebracht.
2.6 Op 8 januari 2011 heeft [A] aan [eiser] een email verstuurd met onder meer de volgende inhoud:
“(..) Helaas heb ik moeten constateren dat jij op geen enkele wijze bereid bent om je te richten naar mijn inzichten over hoe je zou kunnen functioneren in het kleine team van de [gedaagde] / het EICB. Onze opvattingen over jouw functioneren en jouw mogelijkheden staan lijnrecht tegenover elkaar. Zoals ik al eerder aangaf in de gesprekken van 20 december en 5 januari wordt jouw positie binnen het bedrijf hierdoor onhoudbaar. (..)”
2.7 [eiser] heeft bij brief van 9 januari 2010 gereageerd op de email van 8 januari 2011. Hierin staat onder meer het volgende:
“(..) Je zult begrijpen dat ik erg geschrokken ben van jouw reactie (..) Ik weet dat jij me waarschuwde voor een te intensieve inzet. Maar je moet begrijpen dar ik ook juist duidelijk wil tonen dat ik in deze functie, na mijn uitvallen, weer waardevol kan zijn en dat ik er veel voor over heb om de projecten en taken tot een goed resultaat te brengen. (..) Over mijn functioneren: Ik vindt mijn functioneren op het gebied van het projectmanagement zeker nog niet voldoende. Het feit dat ik vanaf 17 januari as. een opleiding ga volgen om dit te verbeteren is daar een uitvloeisel van. (..)”
Met betrekking tot de projecten waar [eiser] op heeft gewerkt bij [gedaagde] schrijft hij het volgende:
“Deze ontwikkelingen maakten dat ik een positief beeld gaf van mijn activiteiten in de afgelopen periode. Jij komt tot een andere conclusie. Ik zou daarom heel graag zo concreet mogelijk van je willen weten, wat de grond is om mijn inzet nu juist zo negatief te beoordelen en wat er verbeterd zou moeten worden om dit te veranderen. (..)”
2.8 Bij brief van 22 maart 2011 heeft [gedaagde] [eiser] op non-actief gesteld. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“(..) u afgelopen zondagochtend, 20 maart jl., op kantoor bent gesignaleerd. (..) dat u luiken aan de buitenzijde van het pand naar beneden had teruggedraaid en het licht had uitgedaan (..) Dit is buitengewoon vreemd en voor cliënte onacceptabel (..) en niet in lijn met eerdere afspraken. Namens cliënte heeft u hiermee nogmaals het vertrouwen ernstig en onherstelbaar geschaad. (..) Cliënte stelt u met onmiddellijke ingang op non-actief. (..)”
2.9 [eiser] is vanaf 10 februari 2011 vrijgesteld van werk, met behoud van salaris.
2.11 Bij beschikking van 23 mei 2011 - zaaknummer: 1208074 VZ VERZ 11-541 - heeft de voorzieningenrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van
1 juni 2011, onder toekenning van een vergoeding aan [eiser].
3. De stellingen van partijen
3.1 [eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen hem:
- met onmiddellijke ingang weder te werk te stellen om de bedongen werkzaamheden te verrichten;
- volledige toegang te verschaffen tot zijn e-mailaccount;
- mogelijk te maken zijn werkzaamheden als secretaris van NVB ten volle uit te voeren;
- zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke zal blijven.
Voorts vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
[eiser] heeft aan zijn vordering - voor zover in deze procedure van belang - het volgende ten grondslag gelegd:
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] hem ten onrechte op non-actief heeft gesteld. [eiser] gaat regelmatig op zondag naar kantoor. Het neerlaten van het rolluik bij de toegangsdeur op zondag is volstrekt normaal. [eiser] heeft niets gedaan om zijn bezoek aan kantoor op zondag 20 maart 2011 onopgemerkt te houden.
De meegenomen en de naar privé gemailde stukken gaan hem persoonlijk dan wel zakelijk aan. [eiser] heeft niets meegenomen dat hem niet zou aangaan. [eiser] heeft stukken die relevant konden zijn voor zijn verdediging in de ontbindingsprocedure naar zijn privé e-mailadres gestuurd en zou deze stukken alleen in dat verband gebruiken. [eiser] mocht deze stukken ook inzien en waren voor hem beschikbaar.
[gedaagde] maakt het [eiser] onmogelijk zijn werkzaamheden als secretaris voor NVB voort te zetten door hem op non-actief te stellen.
3.2 [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Hetgeen [gedaagde] daartoe heeft aangevoerd zal, voor zover dit relevant is voor de uitkomst van de procedure, onder de beoordeling van het geschil worden behandeld.
4. De beoordeling van de vordering
4.1 Genoegzaam is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
4.2 De vordering van [eiser] strekkende tot wedertewerkstelling zal worden afgewezen. Immers, bij beschikking van heden (zie hiervoor 2.11) is geoordeeld dat een vruchtbare basis voor de voortzetting van de arbeidsovereenkomst ontbreekt en wordt die, zij het met het voorbehoud dat [gedaagde] het verzoek nog kan intrekken in verband met de toegekende vergoeding, per 1 juni 2011 ontbonden.
4.3 In lijn met de voorgaande wordt de vordering tot het verschaffen van de volledige toegang tot zijn e-mailaccount afgewezen. Immers, nu [eiser] niet terugkeert bij [gedaagde] en het e-mailaccount [gedaagde] toebehoort en onder meer dient ter uitvoering van de werkzaamheden bij [gedaagde], ziet de kantonrechter geen reden [gedaagde] te veroordelen om [eiser] de toegang tot zijn e-mailaccount bij [gedaagde] te verschaffen.
4.4 De vordering tot veroordeling van [gedaagde] om het [eiser] mogelijk te maken zijn werkzaamheden als secretaris van NVB ten volle uit te voeren ziet onder meer op het door [gedaagde] verschaffen van de toegang tot haar kantoor en gebruikmaking van de secretariële ondersteuning van [gedaagde]/[Vereniging X] medewerkers. [gedaagde] heeft aangevoerd dat er voor het jaar 2011 geen contract ligt met [gedaagde], maar dat [eiser] wel werkzaamheden verricht bij NVB. Hieruit leidt de kantonrechter af dat [eiser] zijn werkzaamheden bij NVB op eigen titel verricht, en niet in hoedanigheid van werknemer bij [gedaagde]. Van enige verplichting rustende op [gedaagde] om [eiser] de toegang tot haar kantoor te verschaffen zodat hij zijn werkzaamheden als secretaris van NVB behoorlijk kan uitvoeren is niets gebleken. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom eveneens afgewezen.
4.5 [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 200,00 aan salaris voor haar gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.