ECLI:NL:RBROT:2011:BU6159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
378796 - HA ZA 11-1187
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een mondeling gesloten overeenkomst van geldlening en uitleg van de overeenkomst met betrekking tot partijen en geleend bedrag

In deze zaak gaat het om de nakoming van een mondeling gesloten overeenkomst van geldlening van EUR 150.000,- die later is vastgelegd in een schuldbekentenis. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Wilke, vordert betaling van een bedrag van EUR 165.000,- van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. De rechtbank Rotterdam heeft op 23 november 2011 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de gedaagde in verzet is gekomen tegen een eerder verstekvonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst van geldlening is tot stand gekomen en dat de gedaagde en Orcom Vastgoed B.V. als schuldenaren zijn verbonden voor de terugbetaling van het geleende bedrag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, maar slechts voor de helft, en heeft de vordering van de eiser tot EUR 82.500,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en extra rentevergoeding. De rechtbank heeft ook de beslagkosten en proceskosten aan de zijde van de eiser toegewezen. Het verstekvonnis is vernietigd en het nieuwe vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 378796 / HA ZA 11-1187
Vonnis in verzet van 23 november 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
geopposeerde,
advocaat mr. E. Wilke,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
opposant,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 7 oktober 2011.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op of omstreeks 1 april 2008 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde] waarbij [gedaagde] aan [eiser] heeft gevraagd of hij hem het bedrag van EUR 150.000,- kon lenen.
Op of omstreeks 17 april 2008 heeft [eiser] een bedrag van EUR 100.000,- middels een spoedoverboeking overgemaakt naar rekeningnummer 42.56.57.426 dat op naam staat van Domein Schouwen B.V. (hierna: Domein Schouwen).
In een onderhandse akte waar bovenaan staat vermeld 'schuldbekentenis', gedateerd 13 februari 2009, die is ondertekend door [gedaagde] zowel voor zichzelf als namens Orcom Vastgoed B.V. (hierna: Orcom) en door de echtgenote van [gedaagde], [X], (hierna: de schuldbekentenis) staat voor zover relevant het volgende:
"De ondergetekende, de heer [eiser], (...), ten dezen handelend zowel voor zich in privé, als in zijn hoedanigheid van enig bestuurder van de (...) stichting STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR DOMEIN SCHOUWEN B.V. (...) welke stichting handelt in haar hoedanigheid van vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder van de (...) besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DOMEIN SCHOUWEN B.V., welke vennootschap handelt in haar hoedanigheid van vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder van de (...) besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ORCOM VASTGOED B.V. (...)
hierna te noemen: schuldenaar,
verklaart wegens op 01/april/08 ter leen ontvangen gelden verschuldigd te zijn aan de mede-ondergetekende,
de heer [gedaagde], (...)
hierna te noemen: schuldeiser,
een som van E 150.000 (zegge: éénhonderd en vijftig duizend Euro), door middel van overschrijving op bankrekeningnummer en contanten.
De schuldenaar verklaart ter zake van deze geldlening met de schuldeiser te zijn overeengekomen als volgt:
1) De hoofdsom wordt door schuldenaar uiterlijk op 15 maart 2009 aan schuldeiser terugbetaald.
2) De schuldenaar is op de onder 1) genoemde dag der terugbetaling een rentevergoeding aan schuldeiser verschuldigd ad 10% over de hoofdsom gedurende de looptijd van de lening.
(...)
7) Bij niet prompte voldoening der rente en aflossing op de verschijndag als genoemd onder 1) van deze schuldbekentenis is de gehele hoofdsom of het eventuele restant daarvan terstond opeisbaar, te vermeerderen met de rente tot de dag van betaling en drie maanden extra rente.
(...)
Getekend en goedgeschreven te Rotterdam op 13 februari 2009
Orcom Vastgoed B.V.
Namens deze: [eiser]
(...)
Schuldenaar: [eiser]
(...)."
Het geschil
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 november 2010 in de verstekprocedure,
zaak-/rolnummer 371631/ HA ZA 11-280, gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 165.000,-, tot betaling van de wettelijke rente en voorts tot betaling van de overeengekomen extra rentevergoeding over de periode van drie maanden, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, de kosten van de beslagen daaronder begrepen.
Uit het petitum van de dagvaarding blijkt niet over welk bedrag [eiser] de wettelijke rente vordert.
Bij verstekvonnis van 23 maart 2011 zijn de vorderingen van [eiser] integraal toegewezen, waarbij de rechtbank de wettelijke rente heeft toegewezen over het bedrag van EUR 165.000,- vanaf 15 maart 2009, en is [gedaagde] veroordeeld in de aan de zijde van [eiser] gevallen proceskosten, waaronder de beslagkosten, tot de dag van de uitspraak begroot op EUR 1.414,- aan vast recht, EUR 1.074,09 aan overige verschotten en EUR 2.842,- aan salaris advocaat.
[gedaagde] vordert in het verzet hem te ontheffen van het tegen hem uitgesproken verstekvonnis en [eiser] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen althans hem deze te ontzeggen.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
Aan de orde is een vordering gebaseerd op een volgens [eiser] tussen hem en [gedaagde] in april 2008 mondeling tot stand gekomen en achteraf in een schuldbekentenis vastgelegde overeenkomst van geldlening van een bedrag van EUR 150.000,-. [gedaagde] betwist de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening niet en evenmin dat deze overeenkomst achteraf is vastgelegd in de schuldbekentenis. Ook staat tussen partijen vast dat [eiser] omstreeks 17 april 2008 een bedrag van EUR 100.000,- heeft overgemaakt op het rekeningnummer van Domein Schouwen. De betaling van het bedrag van EUR 50.000,-, die volgens [eiser] contant zou zijn verricht, wordt door [gedaagde] betwist.
[gedaagde] betwist daarnaast dat hij de enige, dan wel hoofdelijk schuldenaar is onder de overeenkomst van geldlening. Volgens [gedaagde] blijkt uit de schuldbekentenis dat er vier schuldenaren zijn, te weten: [gedaagde] zelf, Stichting Administratiekantoor Domein B.V., Domein Schouwen en Orcom. Hieruit en vanwege de omstandigheid dat ten aanzien van deze schuldenaren geen hoofdelijke verschuldigdheid is overeengekomen, volgt volgens [gedaagde] dat de vordering ten aanzien van hem ten hoogste EUR 25.000,- kan bedragen.
Voor de vraag of [gedaagde] in privé zich heeft verplicht het gevorderde bedrag van EUR 150.000,- terug te betalen aan [eiser] is uitleg van de schuldbekentenis nodig. Vooropgesteld zij dat de omstandigheid dat [eiser] de schuldbekentenis niet heeft ondertekend er niet toe leidt dat aan deze schuldbekentenis geen betekenis toekomt, nu [eiser] zich op het standpunt stelt dat de overeenkomst van geldlening in de schuldbekentenis is vastgelegd.
De schuldbekentenis betreft een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. De uitleg van een dergelijk geschikt kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij komt het tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (artikel 3:33 en 3:35 BW; HR 13 maart 1981, LJN AG4158, NJ 1981, 635 - Haviltex). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004; LJN AO1427; NJ 2005, 493 DSM / Fox dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (vgl. HR 29 juni 2007, LJN BA4909, NJ 2007, 576 - Uni-Invest; HR 19 januari 2007, LJN AZ3178, NJ 2007, 575 - Meyer Europe / Pont Meyer).
Kennelijk zijn zowel [eiser] als [gedaagde] zakenlieden. Gesteld noch gebleken is dat [eiser], [gedaagde] of [Y], via wie de overeenkomst tot stand is gekomen en die het concept voor de schuldbekentenis heeft opgesteld, deskundig is op het gebied van financieringen. Echter, omdat [gedaagde] heeft verklaard dat hij makelaar in onroerende zaken is, gaat de rechtbank ervan uit dat hij over enige kennis op dat gebied beschikt.
Vast staat dat de schuldbekentenis in februari 2009, omstreeks tien maanden nadat de overeenkomst van geldlening was gesloten en [eiser] geld had verstrekt, is opgesteld. Daarom mag er in beginsel van worden uitgegaan dat de schuldbekentenis de rechtsverhouding tussen de betreffende partijen en de daarin genoemde feiten juist weergeeft.
Ter comparitie is gebleken dat - zoals gezegd - [eiser] het concept voor de schuldbekentenis heeft laten opstellen door [Y], dat [gedaagde] daarin een of meer wijzigingen heeft aangebracht en dat het stuk daarna door [gedaagde] en diens echtgenote [X] is ondertekend.
[gedaagde] voert bij comparitie aan dat hij door een Turkse man onder druk is gezet om de schuldbekentenis te ondertekenen. [gedaagde] heeft geen enkele feitelijkheid over zodanig onder druk zetten aangevoerd, evenmin over de persoon die dat gedaan zou hebben. Gegeven de omstandigheid dat over het concept is onderhandeld en dat [gedaagde] een of meer wijzigingen in de tekst heeft aangebracht - welke omstandigheid erop wijst dat [gedaagde] in vrijheid handelde - lag het op de weg van [gedaagde] om wel zodanige feitelijkheden te stellen, indien hij wilde dat de rechtbank bij de uitleg van de schuldbekentenis rekening zou houden met dat gestelde onder druk zetten. Nu [gedaagde] dat niet heeft gedaan, passeert de rechtbank bij de uitleg hetgeen hij hieromtrent heeft aangevoerd.
Vertaald naar gewoon taalgebruik staat in de eerste zin van de schuldbekentenis dat [gedaagde] "zowel handelend voor zich in privé, als in hoedanigheid van bestuurder van stichting (...)" verklaart wegens op 01 april 2008 ter leen ontvangen gelden verschuldigd te zijn aan [eiser] een som van EUR 150.000.-.
[gedaagde] trad daarbij op niet alleen voor zichzelf ("handelend in privé"), maar ook in hoedanigheid van bestuurder van Stichting Administratiekantoor Domein Schouwen B.V., die daarbij optrad als bestuurder van Domein Schouwen, die op haar beurt handelde als bestuurder van Orcom. Kort gezegd trad [gedaagde] tevens op als vertegenwoordiger van de rechtspersoon Orcom. Aan het slot van de schuldbekentenis heeft [gedaagde] ondertekend namens de rechtspersoon Orcom ("Orcom Vastgoed B.V. Namens deze: [eiser]") en als "Schuldenaar: [eiser]" Uit die bewoordingen en die ondertekeningen volgt dat de geldlenende partijen bij de overeenkomst zijn: [gedaagde] en Orcom.
Tussen partijen staat vast dat het bedrag van EUR 100.000,- dat [eiser] in april 2010 aan Domein Schouwen heeft overgemaakt aangemerkt wordt als onder de overeenkomst ter leen verstrekt. Uitgaande van dat gegeven, laat de hiervoor aangehaalde tekst van de schuldbekentenis zich niet anders uitleggen dan dat [eiser] naast dat bedrag van
EUR 100.000,- een bedrag van EUR 50.000,- "in contanten" ter leen heeft verstrekt.
In de schuldbekentenis is voorts in de tweede zin, onder de punten 1) en 2) vastgelegd dat de schuldenaren het geleende bedrag van EUR 150.000,- vermeerderd met 10% rente "uiterlijk op 15 maart 2009" dienen terug te betalen. Daarmee ligt vast dat die leensom en de rente op die datum dienden te zijn terugbetaald.
In de tweede zin onder punt 7) van de schuldbekentenis is bepaald dat, indien de schuldenaren die leensom en die rente niet op 15 maart 2009 zouden hebben betaald, (a) al het alsdan aan hoofdsom en rente uitstaande terstond opeisbaar is, (b) de rente doorloopt tot de dag van betaling ("te vermeerderen met de rente tot de dag der betaling") en (c) "drie maanden extra rente" opeisbaar is.
De rechtbank concludeert daarom dat in de schuldbekentenis is vastgelegd dat [gedaagde] en Orcom als schuldenaren het bedrag van EUR 150.000,- van [eiser] te leen hebben ontvangen en zich hebben verbonden om dat bedrag vermeerderd met 10% rente uiterlijk op 15 maart 2009 terug te betalen en bij latere betaling rente te betalen als in de tweede zin onder punt 7) is vermeld.
[eiser] stelt dat in de schuldbekentenis met [gedaagde] in privé en met [gedaagde] als bestuurder van Orcom hoofdelijkheid overeen is gekomen, hetgeen [eiser] heeft betwist. Dat [gedaagde] en Orcom zich hoofdelijk hebben verbonden tot terugbetaling van het bedrag van EUR 150.000,- en dat [gedaagde] voor het geheel aansprakelijk is, blijkt uit (de tekst van) de schuldbekentenis - waarin bovendien het goedschrift ontbreekt - echter niet.
Voor de vraag of [gedaagde] tot terugbetaling van het gehele bedrag gehouden is, acht de rechtbank voorts de volgende omstandigheden van belang. [eiser] heeft gesteld dat hij in 2009 de schuldbekentenis door [gedaagde] heeft laten tekenen omdat hij zijn geld maar niet kreeg. Het was zijn bedoeling om extra zekerheid te verkrijgen en daarom heeft hij [gedaagde] niet alleen in privé, maar ook in zijn hoedanigheid van bestuurder van Orcom laten tekenen. Het bedrag van EUR 100.000,- is betaald aan Domein Schouwen van welke B.V. [gedaagde] de indirecte bestuurder is. Bij deze gang van zaken past gelet op artikel 6:6 BW niet dat er sprake is van hoofdelijke verbondenheid van [gedaagde]. Van enige (andere) grondslag voor de gestelde hoofdelijkheid is niet gebleken.
Dit betekent dat [gedaagde] en Orcom ieder voor een gelijk deel zijn verbonden voor wat betreft de prestaties die voorvloeien uit de schuldbekentenis zoals hiervoor weergegeven.
Voor de gevorderde hoofdsom van EUR 165.000,- heeft dit tot gevolg dat ten aanzien van [gedaagde] slechts een bedrag ad EUR 82.500,- zal worden toegewezen.
Het verweer van [gedaagde] dat er vier schuldenaren zijn onder de overeenkomst van geldlening en dat hij daarom hooguit verplicht is tot terugbetaling van EUR 25.000,- baseert [gedaagde] op de enkele omstandigheid dat naast hemzelf drie rechtspersonen in de schuldbekentenis worden genoemd. Gelet op de hiervoor in r.o. 4.6. e.v. gegeven uitleg van de schuldbekentenis en de ondertekeningen daarvan door [gedaagde], verwerpt de rechtbank dat verweer.
Hetzelfde geldt voor het verweer dat de vordering dient te worden afgewezen nu Domein Schouwen niet in het geding is betrokken. Domein Schouwen is volgens de schuldbekentenis geen schuldenaar met betrekking tot de overeenkomst van geldlening. Zelfs al zou zij medeschuldenaar zijn, dan rechtvaardigt dit nog niet de conclusie dat de vordering jegens [gedaagde] op die grond zou moeten worden afgewezen.
Het verweer van [gedaagde] dat de overeengekomen rentevergoeding van 10% onredelijk hoog is, acht de rechtbank, mede in het licht van de hoogte van de door [eiser] genoemde ingevolge de Wet op het Consumentenkrediet toegestane vertragingsvergoeding, onvoldoende onderbouwd.
Hetzelfde geldt voor het beroep op matiging. Door [gedaagde] is, naast het verweer dat een rentevergoeding van 10% onredelijk hoog is, niets aangevoerd waarin de rechtbank aanleiding ziet de overeengekomen rentevergoeding te matigen.
De rechtbank volgt [gedaagde] ook niet in het verweer dat de rente pas is verschuldigd als de overeenkomst is ontbonden dan wel vernietigd. Deze stelling vindt geen steun in het recht, in de schuldbekentenis of in andere tussen partijen gemaakt afspraken. Een nadere ingebrekestelling was niet vereist nu partijen een datum voor nakoming zijn overeengekomen (zie artikel 6:83 aanhef en onder a BW). De rechtbank zal de gevorderde rente toewijzen over het totaal toe te wijzen bedrag nu [gedaagde] tegen de eerdere toewijzing over het bedrag van EUR 165.000,- in het verstekvonnis geen verweer heeft gevoerd.
Op het punt van de gevorderde extra rentevergoeding over een periode van drie maanden heeft [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd. Uit de dagvaarding (zie alinea 7) blijkt dat het hier om de wettelijke rente gaat over een periode van drie maanden. Deze tussen partijen overeengekomen boete komt de rechtbank niet onredelijk of onrechtmatig voor en zal derhalve eveneens worden toegewezen. Hierbij geldt echter eveneens dat uit de schuldbekentenis niet blijkt dat [gedaagde] hoofdelijk verbonden is voor deze prestatie. Gelet op het bepaalde in artikel 6:6 BW zal de rechtbank daarom slechts de helft van de gevorderde extra rentevergoeding toewijzen.
Samengevat luidt de conclusie dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen, maar alleen voor het deel waarvoor [gedaagde] zich blijkens de schuldbekentenis heeft verbonden, dat wil zeggen de helft van al het gevorderde, zijnde een bedrag van EUR 82.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2009 en de helft van de gevorderde extra rentevergoeding over een periode van drie maanden.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 1.089,16 voor verschotten en EUR 1.421,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 1.421,00).
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van [eiser] gevallen kosten worden verwezen. Voor de verzochte compensatie van proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
De kosten van de verstekprocedure worden begroot op:
- explootkosten EUR 87,93
- vastrecht 1.311,00
salaris advocaat 1.421,00 (1 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal EUR 2.819,93
De kosten van de verzetprocedure worden begroot op:
- salaris advocaat EUR 1.421,00 (1 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal EUR 1.421,00
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd. Het toewijsbare deel van de vorderingen van [eiser] zal als hiervoor weergegeven worden toegewezen.
De rechtbank heeft conform de vordering van [eiser] het verstekvonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Nu de wet noch de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat hij bij uitvoerbaar verklaring bij voorraad tot betaling kan worden gedwongen hangende hoger beroep zich tegen deze verklaring verzet, zal de rechtbank het vonnis wederom uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat [gedaagde] de mogelijkheid wenst te hebben in hoger beroep te gaan, staat aan uitvoerbaar bij voorraad verklaring niet in de weg.
De beslissing
De rechtbank
vernietigt het door deze rechtbank op 23 maart 2011 onder zaaknummer / rolnummer 371631/HA ZA 11-280 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 82.500,00 (tweeëntachtig duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 15 maart 2009 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de helft van de overeengekomen extra rentevergoeding over een periode van drie maanden,
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 2.510,16,
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiser] gevallen kosten van de verstekprocedure, tot op heden begroot op EUR 2.819,93, en in de aan de zijde van [eiser] gevallen kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.421,-,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van der Kuil en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2011.
2228/1928