ECLI:NL:RBROT:2011:BU5683

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1263157
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde vertrouwensrelatie en bedrijfseconomische omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, aangeduid als [verzoeker], had eerder een verzoek tot ontbinding ingediend na een conflict over zijn functie, die door de werkgever, aangeduid als [verweerster], was komen te vervallen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. De werkgever had eerder een verzoek tot ontbinding ingediend, dat was toegewezen met een vergoeding voor de werknemer. Echter, na intrekking van dit verzoek door de werkgever, diende de werknemer zelf een verzoek in tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met de stelling dat de vertrouwensrelatie tussen partijen ernstig was verstoord.

De mondelinge behandeling vond plaats op 2 september 2011, waarbij de werknemer werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.J. Goedhart, en de werkgever werd vertegenwoordigd door haar directeur en mr. A.W.M. Roozeboom. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet had aangetoond dat de bedrijfseconomische omstandigheden zodanig waren dat de vergoeding niet kon worden betaald, en dat de vertrouwensrelatie onherstelbaar was verstoord. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer toe en kende een vergoeding van € 95.000,00 bruto toe.

De kantonrechter benadrukte dat de werkgever onvoldoende had gedaan om het vertrouwen van de werknemer te herstellen na de eerdere ontbinding en dat de omstandigheden die tot de ontbinding leidden, voornamelijk aan de werkgever te verwijten waren. De werkgever werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 2.226,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Vlaswinkel, die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2011 bevestigde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
beschikking ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.J. Goedhart,
tegen
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster,
gemachtigde: mr. A.W.M. Roozeboom.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoeker]” en “[verweerster]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 De kantonrechter heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
• het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 3 augustus 2011;
• het verweerschrift, met bijlagen;
• de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities aan de zijde van [verzoeker], met bijlage;
• de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities aan de zijde van [verweerster].
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op vrijdag 2 september 2011. [verzoeker] is in persoon verschenen vergezeld van zijn gemachtigde mr. M.J. Goedhart. Namens [verweerster] is verschenen [A], directeur, bijgestaan door de gemachtigde mr. A.W.M. Roozeboom. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3 De uitspraak is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 [verzoeker], geboren op [geboortedatum], is op 1 december 1980 in dienst getreden van [verweerster].
2.2 [verzoeker] is werkzaam in de functie van Verkoper Binnendienst tegen een salaris van laatstelijk € 1.845,49 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.3 Op 5 november 2010 heeft de gemachtigde van [verweerster] schriftelijk aan [verzoeker] te kennen gegeven dat de functie van [verzoeker] zal komen te vervallen wegens bedrijfseconomische omstandigheden en dat hij dientengevolge op non-actief zal worden gesteld.
2.4 Op 19 april 2011 is [verweerster] door [verzoeker] in kort geding gedagvaard. [verzoeker] heeft wedertewerkstelling gevorderd. Daags voor de zitting is het kort geding ingetrokkenna toezegging van [verweerster] dat [verzoeker] weer tot zijn werk wordt toegelaten. [verweerster] heeft [verzoeker] toen hij de volgende dag op het werk verscheen echter desondanks niet tot zijn eigen werkzaamheden toegelaten en hem magazijnwerkzaamheden opgedragen.
2.5 Op 25 mei 2011 is door [verweerster] een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:685 BW ingediend bij de kantonrechter. Aan het verzoek is door [verweerster] ten grondslag gelegd een verandering van omstandigheden in die zin dat de arbeidsplaats van Boekhoud is komen te vervallen wegens bedrijfseconomische omstandigheden.
2.6 [verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend en het bestaan van de gestelde slechte bedrijfseconomische omstandigheden betwist.
2.7 De kantonrechter heeft bij besschikking van 12 juli 2011 de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 augustus 2011 wegens gewichtige redenen gelegen in een verandering in de omstandigheden, onder toekenning van een vergoeding van € 95.000,00 bruto.
2.8 [verweerster] heeft op 22 juli 2011 het verzoekschrift ingetrokken.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen met toekenning van een vergoeding aan [verzoeker] ad
€ 95.000,00 met veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding.
3.2 Aan zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft [verzoeker] het navolgende - samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd. De vertrouwensrelatie tussen partijen is onherstelbaar verstoord. Er is geen vertouwen in een vruchtbare samenwerking in de toekomst. Daarom is er sprake van een verandering in de omstandigheden die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst niet langer in stand kan blijven.
3.3 Na ontvangst van de onder 2.3 genoemde brief van [verweerster] heeft [verzoeker] zich bij brief van zijn gemachtigde van 12 november 2010 beschikbaar gehouden voor het verrichten van werkzaamheden en de door [verweerster] gestelde bedrijfseconomische omstandigheden betwist. Vervolgens gaan er maanden voorbij waarin er nagenoeg niets is gebeurd. Er volgt een voor [verzoeker] onacceptabel beëindigingsvoorstel en er worden loze beloften gemaakt naar aanleiding van het door [verzoeker] ingestelde kort geding. [verweerster] heeft uiteindelijk bij de kantonrechter een verzoekschriftschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.
3.4 Volgens [verzoeker] is de arbeidsrelatie tussen partijen ernstig verstoord zoals de kantonrechter ook heeft overwogen in haar beslissing van 12 juli 2011. [verweerster] heeft na de gegeven beslissing het verzoekschrift ingetrokken en [verzoeker] diende vervolgens terug te keren in de organisatie. Er wordt door [verweerster] thans gesteld dat [verzoeker] meer dan welkom is en dat de ontslagaanvraag niets met de persoon van [verzoeker] te maken heeft gehad. De hele gang van zaken in de aanloop naar het indienen van het verzoekschrift door [verweerster] getuigt echter van het tegendeel. Er is door [verweerster] ook na intrekking van het verzoekschrift geen enkele substantiële en geloofwaardige poging gedaan om de vertrouwensrelatie tussen partijen te herstellen. [verzoeker] is enkel verzocht terug te keren en een gesprek te voeren over de invulling van de functie, eventueel met behulp van mediation. Er is niet gesproken over herstel van de arbeidsrelatie. De verwijtbaarheid en de risicosfeer zijn in deze zaak gelijk gebleven zodat [verzoeker] verzoekt de reeds eerder vastgestelde ontbindingsvergoeding van € 95.000,00 opnieuw toe te kennen.
3.5 [verzoeker] betwist voorts nog altijd de door [verweerster] gestelde slechte financiële positie van de onderneming. Uit de nieuwe omzetcijfers die [verweerster] heeft overgelegd blijkt dat de omzet in 2010 ten opzichte van 2009 juist is gestegen. Dat [verweerster] na betaling van de ontbindingsvergoeding failliet zou gaan, zoals door [verweerster] is aangevoerd, acht [verzoeker] dan ook niet aannemelijk, zeker niet gelet op de hoogte van de vergoeding afgezet tegen de gerealiseerde omzet in 2010 (bijna € 6.000.000,00).
4. Het verweer
4.1 Het verweer strekt primair tot afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en subsidiair voor het geval de ontbinding wordt toegewezen, een vergoeding toe te kennen aan [verzoeker] op grond van de kantonrechtersformule waarbij de factor c op 0,25 zal worden gesteld.
4.2 De kantonrechter heeft in haar beslissing van 12 juli 2011 overwogen dat partijen het erover eens zijn dat de vertrouwensrelatie ontbreekt waardoor een voortzetting van het dienstverband niet meer tot de mogelijkheden behoorde. [verweerster] betwist dit uitdrukkelijk. [verweerster] was op grond van haar slechte financiële situatie genoodzaakt een ontbindingsverzoek in te dienen hetgeen niets van doen heeft met de persoon van [verzoeker]. Hoewel de kantonrechter in haar beslissing heeft overwogen dat onvoldoende is gebleken van de door [verweerster] aangevoerde slechte economische situatie, was daarvan wel degelijk sprake. Ter onderbouwing heeft [verweerster] een overzicht van definitieve resultaten afkomstig van Bloemendaal-Ruigrok Accountants overgelegd. Hieruit volgt dat het vermogen in 2009/2010 ten opzichte van 2008/2009 met € 426.840,00 is gedaald. Inmiddels verkrijgt [verweerster] geheel onverwacht enige extra werkzaamheden waardoor de werkgelegenheid zal toenemen. [verzoeker] kan dan ook terugkeren bij [verweerster]. [verzoeker] heeft echter geweigerd mee te werken aan iedere vorm van bemiddeling c.q. mediation. [verweerster] begrijpt dat de afgelopen periode voor [verzoeker] onzeker is geweest, maar daarentegen heeft [verzoeker] nimmer contact met [verweerster] opgenomen. Als [verzoeker] duidelijkheid had gewenst had hij daarom kunnen verzoeken.
4.3 De situatie na het intrekken van het verzoekschrift door [verweerster] is fundamenteel gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van de beslissing op het vorige verzoekschrift. [verweerster] heeft aangeboden gesprekken te voeren over de terugkeer van [verzoeker] en hoe de werkzaamheden moeten worden ingevuld eventueel met behulp van mediation. Dat [verzoeker] desondanks toch wenst te vertrekken moet geheel en al voor zijn rekening komen.
5. De beoordeling
5.1 Hoewel [verweerster] betwist dat er sprake is van een vertrouwensbreuk, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de arbeidsrelatie tussen partijen ernstig en onherstelbaar verstoord is. Dat een voor een zinvolle invulling van de arbeidsovereenkomst vereiste vertrouwensbasis ontbreekt, is meer dan aannemelijk gemaakt. Deze verandering in de omstandigheden wordt aangemerkt als een gewichtige reden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen. Het verzoek zal op deze grondslag worden toegewezen.
5.2 Beoordeeld dient te worden of er grond is voor toekenning van een vergoeding aan [verzoeker] ten laste van [verweerster]. Daarvoor is in beginsel reden indien de ontbindingsgrond geheel dan wel in overwegende mate aan [verweerster] is te verwijten dan wel aan haar is toe te rekenen. Daarbij dient gelet te worden op alle feiten en omstandigheden van het geval. Hiertoe zijn de feiten en omstandigheden te rekenen die zich voorafgaand aan de vorige procedure hebben voorgedaan, alsook die zich na de vorige procedure hebben voorgedaan.
5.3 Op grond van alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder het feit dat de ontbinding nu wordt aangevraagd door [verzoeker] en niet meer door [verweerster], zal de kantonrechter zich opnieuw een oordeel omtrent de hoogte van de vergoeding moeten vormen, zonder daarbij gebonden te zijn aan de overwegingen van de kantonrechter in de vorige procedure. Van een automatisme dat na intrekking van een werkgeversverzoek, op een werknemersverzoek een zelfde vergoeding zou moeten volgen, kan geen sprake zijn. Dit zou immers het recht van intrekking van het verzoek (artikel 7:685 lid 9 BW) illusoir maken. Dat doet echter niet af aan de juistheid van het uitgangspunt dat het in principe niet dient uit te maken wie van de partijen de ontbinding verzoekt, indien de feitelijke situatie niet fundamenteel is gewijzigd en niet gebleken is dat aan [verzoeker] een reële en geloofwaardige kans is geboden om de verstoorde arbeidsrelatie te herstellen.
5.4 [verweerster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een reëel perpectief op een genormaliseerde en vruchtbare arbeidsrelatie is ontstaan na de intrekking van haar verzoek. De wijze waarop [verweerster] [verzoeker] in het recente verleden heeft behandeld is dermate onredelijk en krenkend geweest dat [verweerster] in redelijkheid niet kon verwachten dat [verzoeker] opnieuw vertrouwen kon krijgen in een zinvolle voortzetting van de arbeidsovereenkomst alsof er niets was gebeurd. Het weer welkom heten van [verzoeker], na hem eerst ruim acht maanden zonder goede reden op non-actief te hebben gesteld en de eerdere weigering om hem tot zijn eigen werkzaamheden toe te laten, is ongeloofwaardig en een gepasseerd station.
Daarom is er reden om aan [verzoeker] ten laste van [verweerster] een vergoeding toe te kennen, waarbij aan de omstandigheid dat het nu [verzoeker] is die het verzoek indient, geen betekenis toekomt.
5.5 Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding worden naast de leeftijd van [verzoeker] (51 jaar), de hoogte van het loon (€ 1.835,49 excl. 8% vakantietoeslag bruto per maand + 13e maand) en de duur van het dienstverband (31 jaar), de onderstaande feiten en omstandigheden in de beoordeling betrokken:
[verweerster] heeft zonder voorafgaande aankondiging [verzoeker] op 6 november 2010 door haar gemachtigde schriftelijk mede laten delen dat zijn functie komt te vervallen en hem vervolgens op non-actief gesteld. Nadien heeft [verzoeker] lange tijd niets van [verweerster] vernomen, behalve een voor [verzoeker] onacceptabel beëindigingsvoorstel waarop [verzoeker] uiteindelijk een kort geding heeft aangespannen. Vervolgens heeft [verzoeker] het kort geding ingetrokken nadat er afspraken tussen partijen waren gemaakt met betrekking tot de wedertewerkstelling. Toen [verzoeker] zich echter op de werkvloer meldde bleken de afspraken niet te zijn nagekomen en was er bovendien reeds een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Voorts is niet gebleken dat [verweerster] het afspiegelingsbeginsel heeft toegepast of heeft getracht binnen dan wel buiten de onderneming [verzoeker] te begeleiden naar ander werk.
5.6 [verweerster] heeft door zonder deugdelijke reden [verzoeker] op non-actief te stellen en hem daardoor langdurig in een positie te laten van onzekerheid, door toezeggingen niet na te komen op grond waarvan [verzoeker] het kort geding had ingetrokken, door hem niet meer tot zijn eigen werk toe te laten en hem magazijnwerkzaamheden op te dragen, [verzoeker] ernstig te kort gedaan en gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. [verweerster] laat op geen enkele manier blijken zich enigszins de situatie te kunnen inleven hoe het is om na een dertigjarig dienstverband, op 50-jarige leeftijd, met een slechte gezondheid en met een eenzijdige werkervaring, geconfronteerd te worden met werkeloosheid en gevoelens van onzekerheid die dat meebrengt.
5.7 Ook na de beslissing van de kantonrechter van 12 juli 2011 waarbij [verweerster] gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot intrekking van het verzoekschrift, is onvoldoende gebleken dat [verweerster], naar het een goed werkgever betaamt, zich heeft ingespannen om het beschadigde vertrouwen van [verzoeker] te herstellen. Immers, tijdens de verzoekschriftprocedure moet haar genoegzaam zijn gebleken dat [verzoeker] zich gekrenkt en - na een dienstverband van ruim 30 jaar - aan de kant gezet heeft gevoeld. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] op welke manier dan ook blijk heeft gegeven de gang van zaken te betreuren. [verzoeker] mocht “opeens” weer terugkeren in de onderneming en er moest gesproken worden over de invulling van de werkzaamheden. Niet aannemelijk is geworden dat het aanbod tot mediation was gericht op herstel van het vertrouwen tussen partijen, voor zover zulks wat [verzoeker] betreft überhaupt nog mogelijk was.
5.8 De bedrijfseconomische omstandigheden die door [verweerster] aan het door haar ingediende verzoek ten grondslag zijn gelegd zullen in dit kader niet nader worden besproken nu het gaat om de vraag of er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Overigens wordt vastgesteld dat [verweerster] niet alleen [verzoeker] onjuist heeft geïnformeerd omtrent de financiële situatie van het bedrijf en deze ten onrechte als reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft aangevoerd, doch ook de kantonrechter in de vorige procedure heeft misleid door een valse voorstelling van zaken te geven. De jaarstukken waren immers reeds op 23 mei 2011 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd en die geven een bepaald ander beeld dan door [verweerster] is geschetst.
5.9 De ernst en de mate waarin [verweerster] het ontstaan van de ontbindingsgrond wordt verweten brengt de kantonrechter tot uitdrukking door toepassing van de correctiefactor c=1,7 in de kantonrechtersformule, resulterend in een toe te kennen bedrag van, afgerond, € 95.000,00 bruto.
5.10 Aan het “habe nichts/ habe wenig”-verweer van [verweerster] gaat de kantonrechter voorbij nu de inhoud van de overgelegde financiële bedrijfsgegevens daartoe geen enkele aanleiding geeft.
5.11 [verweerster] wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [verzoeker] tot aan deze uitspraak vastgesteld worden op € 2.226,00 (€ 426 vast recht en € 1.800,00 gemachtigdensalaris).
6. De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2011;
kent aan [verzoeker] ten laste van [verweerster] een vergoeding toe van € 95.000,00 bruto en veroordeelt [verweerster] deze vergoeding te betalen;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoeker] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 2.226,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.