vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 371019 / HA ZA 11-197
Vonnis in verzet van 26 oktober 2011
de naamloze vennootschap
CREDIVANCE N.V., voorheen h.o.d.n. AMEV FINANCIERINGEN N.V. resp
FORTIS ASR FINANCIERINGEN N.V.,
gevestigd te Bunnik,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. B. Boneveld,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. B. Coskun.
Partijen worden hierna aangeduid als “Credivance” respectievelijk “[gedaagde]”.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 juni 2010 van Credivance, met producties;
- het door deze rechtbank op 14 juli 2010 tussen Credivance en [gedaagde] en [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) bij verstek gewezen vonnis onder zaak-/rolnummer 356328 / HA ZA 10-1829;
- de verzetdagvaarding van 10 januari 2011 van [gedaagde], met productie;
- de conclusie van antwoord in oppositie van Credivance, met producties;
- de conclusie van repliek in oppositie van [gedaagde].
1.2. De rechtbank heeft de onderhavige procedure, gelet op de verknochtheid van beide zaken, ambtshalve gevoegd met de zaak van Credivance tegen [persoon 1] (zaak-/rolnummer 371290 / HA ZA 11-247).
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voorzover van belang – het volgende vast:
2.1. Op 31 mei 2002 heeft [gedaagde] een kredietovereenkomst voor een limietbedrag van
€ 10.000,- met AMEV Financieringen N.V. gesloten. Op de kredietovereenkomst staat [persoon 1] als “partner” vermeld. De Wet op het Consumentenkrediet is op de overeenkomst van toepassing. Voorts maken van de overeenkomst deel uit de door AMEV Financieringen N.V. gehanteerde Algemene bepalingen AMEV doorlopend krediet/AMEV saldokrediet.
2.2. Op 6 november 2002 heeft AMEV Financieringen N.V. een brief gestuurd aan [gedaagde], ter adresse van [adres] [plaats], waarin zij de kredietovereenkomst heeft opgezegd en [gedaagde] heeft gesommeerd om binnen acht dagen
€ 10.871,11 te voldoen.
2.3. Op 28 september 2006 heeft Solvence B.V. een brief gestuurd naar [gedaagde], ter adresse van [adres 2] [plaats], waarin – voor zover rechtens relevant – is vermeld: “U heeft eerder een krediet afgesloten bij Fortis ASR Financieringen N.V.. Om administratieve redenen is besloten om - voor dit krediet - met onmiddelijke ingang het administratieve- en betalingsbeheer onder te brengen bij administratiekantoor Solvence B.V. te Woerden. […] Wij verzoeken u altijd uw contractnummer [contactnummer] bij elke betaling te vermelden. De openstaande vordering bedraagt per 11 september 2006 € 14756,80.”
3. Het geschil
3.1. Credivance heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] en [persoon 1] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 20.733,03, te vermeerderen met de contractuele rente van 11% per jaar over € 14.756,80 vanaf 12 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van Credivance integraal toegewezen en zijn [gedaagde] en [persoon 1] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Credivance tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.126,93.
3.3. [gedaagde] vordert in het verzet dat hij wordt ontheven van de veroordeling bij het verstekvonnis en dat de vorderingen van Credivance alsnog worden afgewezen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet wordt geacht tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2. [gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat de vordering van Credivance reeds op 7 november 2007 is verjaard.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek verjaart een rechtsvordering als de onderhavige door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). Daarnaast dient - conform artikel 3:37 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek - een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon te hebben bereikt. Ingevolge artikel 3:319 van het Burgerlijk Wetboek begint met de aanvang van de dag volgende op die waarop de stuiting plaatsvond, de verjaring opnieuw te lopen, waarbij de nieuwe verjaringstermijn gelijk is aan de oorspronkelijke.
4.4. Credivance heeft bij brief van 6 november 2002 de vordering ineens geheel opeisbaar gesteld. Er dient derhalve in rechte van te worden uitgegaan dat de vordering in ieder geval vanaf 7 november 2002 opeisbaar is geworden. De rechtbank zal beoordelen of de verjaring vanaf die datum tijdig is gestuit.
4.5. Credivance stelt de verjaring te hebben gestuit door middel van het sturen van diverse brieven. [gedaagde] heeft betwist dat hij deze brieven heeft ontvangen. De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] lijkt bij verzetdagvaarding in eerste instantie te erkennen dat hij de brieven, waarop Credivance zich beroept, heeft ontvangen. [gedaagde] stelt immers dat hij na 2002 “ruim vier jaar niets heeft vernomen van” Credivance en stelt vervolgens dat de eerste brief die namens Credivance is geschreven dateert van 28 september 2006 en dat hij niet beschikte over middelen om over te gaan tot terugbetaling van de lening. Bij conclusie van repliek in oppositie stelt [gedaagde] echter de brieven niet te hebben ontvangen, maar hij onderbouwt zijn stelling op geen enkele wijze. Nu [gedaagde] geen nadere onderbouwing van zijn stelling heeft gegeven, wordt aan zijn verweer, als zijnde onvoldoende gemotiveerd, voorbijgegaan en worden de brieven geacht door [gedaagde] te zijn ontvangen.
4.6. [gedaagde] heeft voorts betwist dat met deze brieven de verjaring is gestuit, omdat - zo stelt hij - zij geen ingebrekestelling en geen uitdrukkelijke vermelding van stuiting van de verjaring van de vordering bevatten.
4.7. De rechtbank overweegt als volgt. De brieven die Credivance voor 7 november 2007 heeft verstuurd, zijn gedateerd op 28 september 2006, 17 november 2006, 4 mei 2007 en 7 juni 2007. Om de verjaring te kunnen stuiten moet één van deze brieven, dan wel moeten de brieven in onderlinge samenhang bezien, een voldoende duidelijke waarschuwing zijn aan [gedaagde] dat hij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee dient te houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, zodat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs nog door Credivance in te stellen vordering behoorlijk kan verweren. (verg. HR 14 februari 1997, NJ 1997, 244; HR 1 december 2000, NJ 2001, 46; en HR 25 januari 2002, NJ 2002, 169).
4.8. In de brief van 28 september 2006 staat onder meer:
“Betreft: fortis asr financieringen n.v./[gedaagde] […]
U heeft eerder een krediet afgesloten bij Fortis ASR Financieringen N.V.. […]
Dit betekent dat u vanaf heden op een ander rekeningnummer dient te betalen, namelijk […].
Wij verzoeken u altijd uw contractnummer [contactnummer] bij elke betaling te vermelden.
De openstaande vordering bedraagt per 11 september 2006 € 14756,80.
Voor zover u nog geen regeling met ons heeft getroffen ter afdoening van deze schuld verzoeken wij u dit alsnog te doen. […].”
Uit de inhoud van deze brief valt af te leiden op welke vordering de vermelde schuld ziet aangezien er melding gemaakt wordt van het contractnummer van het doorlopend krediet. Daarnaast wordt het bedrag van de openstaande vordering vermeld en wordt duidelijk gemaakt dat men nog steeds betaling van de vordering verwacht. Solvence B.V. heeft (namens Credivance) met deze brief aan [gedaagde] een schriftelijke mededeling gedaan waarin zij zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming voorbehoudt. Nu voornoemde brief kan gelden als stuiting van verjaring en er in de periode na het sturen van de brief geen vijf jaren zijn verstreken tot het moment van dagvaarden, behoeven de latere brieven geen bespreking.
4.9. De verjaring van de vordering van Credivance op [gedaagde] is derhalve binnen vijf jaar na het opeisbaar worden gestuit. Nu [gedaagde] de oorspronkelijke vordering van Credivance voor het overige niet heeft weersproken, kan het verstekvonnis van 14 juli 2010 ten aanzien van [gedaagde] in stand blijven.
4.10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. De door [gedaagde] te vergoeden kosten aan de zijde van Credivance worden begroot op € 579,- aan salaris voor de advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vordering in oppositie af;
5.2. bekrachtigt ten aanzien van [gedaagde] het onder zaak-/rolnummer 356328 / HA ZA 10-1829 gewezen verstekvonnis van 14 juli 2010;
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Credivance tot op heden begroot op € 579,-;
5.4. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.?