ECLI:NL:RBROT:2011:BU4847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
372794 / HA ZA 11-449
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afbreken van onderhandelingen en schadevergoeding in het kader van een beoogde samenwerking

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2011, staat de beëindiging van onderhandelingen tussen partijen centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door [persoon 1], had een samenwerkingsovereenkomst beoogd met gedaagde, een groothandel in levensmiddelen. De onderhandelingen waren in een vergevorderd stadium, waarbij partijen al afspraken hadden gemaakt over aandelen en managementvergoedingen. Echter, op 26 november 2010 heeft gedaagde de onderhandelingen abrupt afgebroken, zonder gegronde redenen of gewijzigde omstandigheden aan te voeren. Eiseres vorderde schadevergoeding, stellende dat zij gerechtvaardigd had vertrouwd op de totstandkoming van de samenwerking.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet vrij stond om de onderhandelingen af te breken, gezien de omstandigheden en de voortgang van de onderhandelingen. De rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op schadevergoeding voor het negatieve contractsbelang, dat voortvloeit uit de gemaakte kosten en gemiste inkomsten door het afbreken van de onderhandelingen. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres toe, waarbij de hoogte van de schadevergoeding werd vastgesteld op basis van de gemaakte kosten en de verwachte inkomsten uit de beoogde samenwerking. De zaak illustreert de juridische principes rondom het afbreken van onderhandelingen en de verplichtingen die partijen hebben ten opzichte van elkaar in een onderhandelingsproces.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 372794 / HA ZA 11-449
Vonnis van 2 november 2011
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te Haarlem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.R. Hendriks,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.G. Mahn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 20 april 2011 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- het proces-verbaal van de op 27 juni 2011 gehouden comparitie van partijen;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1. [persoon 1] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [eiseres]. [eiseres] is enig aandeelhouder en bestuurder van Orange Blue B.V. (hierna: Orange). Orange houdt zich bezig met consultancy voor restaurantformules en cateringactiviteiten.
[gedaagde] is actief als groothandel in levensmiddelen voor de horeca en het bedrijfsleven.
2.2. Vanaf eind februari 2010 heeft tussen partijen regelmatig overleg plaatsgevonden over het eventueel aangaan van een samenwerking. Dit overleg was erop gericht om gezamenlijk een nieuwe onderneming in de markt te gaan zetten die zich zou gaan richten op de luchtvaartcatering.
2.3. Op 26 maart 2010 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij [eiseres] een door hem opgesteld "Businessplan Orange Blue BV – [gedaagde]" aan [gedaagde] heeft gepresenteerd.
2.4. [persoon 1] heeft bij e-mailbericht d.d. 25 juni 2010 het volgende aan [gedaagde] bericht:
"Nu ben ik sinds mei op jouw verzoek druk bezig met een nieuw en uitgebreider businessplan […]. Je begrijpt dan ook dat ik dit graag op korte termijn aan jullie wil presenteren maar ik wil dan wel het voorstel hebben ontvangen en tevens hebben ondertekend."
2.5. Bij e-mailbericht d.d. 6 juli 2010 heeft [persoon 1] het volgende aan [gedaagde] bericht:
"Naar aanleiding van ons gesprek en jullie akkoord op 5% aandelen en een maandelijkse salariëring van
€ 5500 stuur ik je hierbij het businessplan van On-Board toe."
2.6. Op 9 juli 2010 heeft [persoon 1] het "Businessplan On-Board" aan [gedaagde] gepresenteerd.
2.7. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is op 26 juli 2010 [bedrijf 1] i.o. ingeschreven.
2.8. Bij e-mailbericht d.d. 28 juli 2010 heeft [persoon 1] het volgende aan [gedaagde] bericht:
"Voor wat betreft de management overeenkomst zijn er (zoals deels besproken) de volgende punten die daar de basis voor vormen:
1) [eiseres] krijgt een 5% belang (vrij van investeringen) in de nieuw op te richten bv
"On-Board, catering solutions"
2) Mgt fee is € 5500 + 40% sociale lasten = € 7700 per maand (tevens beschreven in businessplan)
3) Ik zal vanuit mijn holding een auto leasen […] en deze kosten door factureren net als mijn telefoonkosten.
Met ingang van 1 Augustus zal ik maandelijks een factuur sturen met betrekking tot bovengenoemde kosten en voor de maand juli zal ik dit voor ¼ deel factureren."
2.9. [gedaagde] heeft bij e-mailbericht d.d. 4 oktober 2010 het volgende aan [persoon 1] bericht:
"Bijgaand zenden wij de concept managementovereenkomst. Deze is gebaseerd op de gegevens welke ik intern heb ontvangen."
In deze concept managementovereenkomst is het volgende bepaald:
"Overwegende dat
[…]
• Opdrachtgever behoefte heeft aan begeleiding en advies ter zake van inflight catering;
• Opdrachtnemer in staat en bereid is te voorzien in de door Opdrachtgever gewenste begeleiding en advies
[…]
Artikel 1. Werkzaamheden
1.1. Opdrachtnemer zal gedurende de looptijd van deze overeenkomst belast zijn met begeleiding en advies voor de opdrachtgever en in verband hiermee alle werkzaamheden verrichten die van een adviseur mogen worden verwacht.
[…]
Artikel 2. Overeenkomst van opdracht
[…]
2.2 Deze overeenkomst gaat in op 1 augustus 2010.
2.3 De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd, maar tenminste voor een periode van 6 maanden na ingang van deze overeenkomst. Deze overeenkomst kan door ieder der partijen worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, doch niet eerder dan tegen 31 januari 2010.
[…]
3.1 De door opdrachtgever uit hoofde van de overeenkomst aan opdrachtnemer verschuldigde management vergoeding bedraagt € 5.500 […] per maand.
3.2 Bovenstaande managementvergoeding is inclusief de vergoeding voor telefoon en verzekering.
3.3 De opdrachtgever verstrekt maandelijks een vaste vergoeding voor autokosten ten bedrage van € 600 […] per maand."
2.10. Bij e-mailbericht d.d. 7 oktober 2010 heeft [persoon 1] het volgende aan [gedaagde] bericht:
"Zoals besproken stuur ik je nog mijn reactie mbt de overeenkomst, ik heb hem doorgenomen en heb alleen nog een 3 tal punten:
1. (artikel 3.1) […] de sociale lasten. Het te declareren bedrag per maand moet daarmee worden verhoogd omdat anders het salarisniveau van € 5.500,- niet wordt gehaald. […]
2. […] vakantiedagen […]
3. […] head of terms op te stellen met de gemaakte afspraken. Ik stel voor hier een opzet voor te maken en je dit zsm toe te sturen zodat we dit kunnen kortsluiten en hierdoor voorkomen dat er achteraf eventuele onduidelijkheden ontstaan."
2.11. [gedaagde] heeft bij e-mailbericht d.d. 11 oktober 2010 met als onderwerp "Afspraken [bedrijf 1]" aan [persoon 1] (in de e-mail aangeduid als [Naam 2]) het volgende bericht:
"Naar aanleiding van ons gesprek van hedenmorgen hierbij een korte samenvatting.
Corporate Identity
[Naam 1] zal 2 voorstellen doen v.w.b. logo
[…]
Als er een logo is gekozen zal er een huisstijl ontwikkeld worden.
- [Naam 2] mailt alle bedrijfsgegevens door t.b.v. visits en briefpapier (let op: ook KVK gegevens, BTW no, Bankreknr. etc.)
[…]
Website
- [….] zal de website gaan coordineren. […]
- De domeinen kruidenierinflight.com / .nl / .be zijn inmiddels aangevraagd bij […]
- [Naam 2] zal de inhoud verzorgen en zal deze d.m.v. aanlevering nieuwsitems actueel houden.
[…]
Verpakkingen
[…]
2. [Naam 2] verzorgt de voorbeeldverpakkingen en juiste briefing welke gebruikt gaan worden om 3. een zuivere offerte/pitch uit te zetten naar de partijen;"
2.12. [gedaagde] heeft op 26 november 2010 aan [persoon 1] bericht dat de (beoogde) samenwerking geen doorgang zal vinden.
2.13. [eiseres] heeft [bedrijf 2] een zevental facturen voor een totaalbedrag van € 33.946,75 verzonden. Het betreft de volgende facturen:
- factuur d.d. 30-07-2010, nummer 2010.07.001, managementvergoeding juli 2010 (inclusief sociale lasten): € 1.773,48 (inclusief BTW);
- factuur d.d. 23-07-2010, nummer 2010.08.002, managementvergoeding augustus 2010 (inclusief sociale lasten): € 9.163,-- (inclusief BTW);
- factuur d.d. 24-09-2010, nummer 2010.09.001, managementvergoeding september 2010 (inclusief sociale lasten): € 1.666,-- (inclusief BTW);
- factuur d.d. 27-10-2010, nummer 2010.10.001, managementvergoeding oktober 2010 (inclusief sociale lasten): € 9.163,-- (inclusief BTW);
- factuur d.d. 30-11-2010, nummer 2010.11.002, managementvergoeding november 2010 (inclusief sociale lasten): € 9.163,-- (inclusief BTW);
- factuur d.d. 27-10-2010, nummer 2010.10.002, vergoeding auto juli 2010 tot en met oktober 2010: € 2.304,27 (inclusief BTW);
- factuur d.d. 30-11-2010, nummer 2010.11.001, vergoeding auto november 2010: € 714,-- (inclusief BTW).
2.14. [gedaagde] heeft op 8 oktober 2010 een bedrag van € 9.520,-- en op 19 januari 2011 een bedrag van € 8.502,32 aan [eiseres] betaald.
Voor verrekening komen in aanmerking twee aan [eiseres] gerichte facturen van [gedaagde] ten bedrage van € 303,45 en € 43,50.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. [gedaagde] veroordeelt om binnen tien werkdagen na het in dezen te wijzen vonnis aan [eiseres] een bedrag van € 197.540,-- ter zake vervangende schadevergoeding te betalen, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2010;
b. [gedaagde] veroordeelt om binnen tien werkdagen na het in deze te wijzen vonnis aan [eiseres] een bedrag van € 49.385,-- ter zake verrichte werkzaamheden te betalen, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2010;
subsidiair:
c. [gedaagde] veroordeelt om binnen tien werkdagen na het in deze te wijzen vonnis aan [eiseres] een bedrag van € 49.385,--, zijnde het negatief contractsbelang, te betalen, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2010;
d. [gedaagde] veroordeelt om binnen tien werkdagen na het in deze te wijzen vonnis aan [eiseres] een bedrag van € 197.540,--, zijnde het positief contractsbelang, te betalen, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2010;
primair en subsidiair:
e. [gedaagde] veroordeelt om binnen tien werkdagen na het in deze te wijzen vonnis aan [eiseres] een bedrag van € 15.577,-- ter zake openstaande facturen te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2010;
f. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 4.000,-- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 9 februari 2011;
g. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis.
3.2. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] het volgende aan zijn primaire vordering ten grondslag gelegd:
Tussen partijen is medio juli 2010 een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen.
De samenwerking werd aangegaan voor de duur van (in ieder geval) twee jaar. In het kader van de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst is op 19 juli 2010 een manage¬ment¬overeenkomst tussen partijen gesloten, eveneens voor de duur van twee jaar. Daarbij is overeengekomen dat tot het moment waarop [bedrijf 1] zou zijn opgericht door [eiseres] maandelijks een bedrag van € 7.700,-- aan [gedaagde] zou worden gefactureerd, bestaande uit een managementvergoeding van € 5.500,-- vermeerderd met sociale lasten, voor de door [persoon 1] verrichte werkzaam¬heden. Afgesproken is dat [eiseres] een belang van 5% zou krijgen in de op te richten vennootschap.
Vanaf medio juli 2010 is door beide partijen uitvoering gegeven aan de overeengekomen samenwerking. Door op 26 november 2010 de samenwerking eenzijdig te beëindigen voor afloop van de overeenge¬komen termijn en zonder daarvoor een gegronde reden te hebben, is [gedaagde] jegens [eiseres] tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeengekomen samenwerking. [gedaagde] verkeert in verzuim. [eiseres] maakt aanspraak op (i) vervangende schadevergoeding ad € 197.540,-- (incl. BTW), (ii) betaling van nog openstaande bedragen ad in totaal € 15.577,20 en (iii) vergoeding van de door [eiseres] verrichte werkzaamheden in de periode van februari 2010 tot en met juni 2010 ad in totaal € 49.385,--.
Subsidiair, indien wordt geoordeeld dat geen sprake is van een tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst, geldt dat partijen in een ver gevorderd stadium waren van de onderhandelingen met betrekking tot de totstandkoming van een samenwerkings¬overeen¬komst. Op alle hoofdpunten hadden zij (nagenoeg) overeenstemming bereikt. Nu [gedaagde] in dit ver gevorderde stadium de onderhandelingen abrupt heeft afgebroken, dient zij zowel het negatief als het positief contractsbelang aan [eiseres] te vergoeden. Het negatief contractsbelang bedraagt € 49.385,--. Het positief contractsbelang bedraagt € 197.540,--. Voorts dient [gedaagde] het nog openstaande bedrag van € 15.577,20 aan [eiseres] te betalen.
3.3. Het verweer van [gedaagde] strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vordering, althans afwijzing van de vordering, met veroor¬deling, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.4. [gedaagde] voert daartoe het volgende aan:
Aangezien niet [eiseres] maar Orange een eventueel vorderingsrecht toekomt, dient [eiseres] in zowel haar primaire als subsidiaire vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Betwist wordt dat (primair) sprake is van wanprestatie aan de zijde van [gedaagde]. Er is geen samenwerkingsovereenkomst tussen partijen gesloten. Er was slechts sprake van verkennende en voorbereidende hande¬lingen te dier zake. [gedaagde] is gaandeweg tot het inzicht gekomen dat de beoogde samenwerking niet haalbaar was. Zulks is [eiseres] op 26 november 2010 meegedeeld.
Betwist wordt dat in het kader van de uitvoering van de gestelde samenwerkings¬overeen¬komst een managementovereenkomst tussen partijen is gesloten. De door [gedaagde] opgestelde conceptovereenkomst van opdracht had enkel tot doel om [eiseres] gedurende de periode van de onderzoeksfase naar de haalbaarheid van een eventuele samenwerking financieel te ondersteunen. In dat verband heeft [gedaagde] de door [eiseres] verzonden facturen, voor zover deze verschuldigd waren, betaald. De betaalde bedragen betreffen derhalve niet meer dan een vergoeding voor de inspanningen en voorbereidende werkzaam¬heden die door [eiseres] zijn verricht.
Met betrekking tot hetgeen [eiseres] aan haar subsidiaire vordering ten grondslag heeft gelegd, geldt dat partijen nog in het stadium van onderhandelingen verkeerden waarbij de onderhan¬delingen afgebroken konden worden zonder dat [gedaagde] gehouden was tot vergoeding van enige schade.
De primair en subsidiair gevorderde schade wordt betwist. Met haar betaling van
€ 18.369,27 aan [eiseres] heeft [gedaagde] aan al haar verplichtingen jegens [eiseres] voldaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.5. Indien geoordeeld wordt dat tussen [gedaagde] en [eiseres] een samenwerkings¬overeenkomst en een managementovereenkomst zijn gesloten, vordert [gedaagde]
– samengevat – vernietiging van die ¬overeenkomsten, met veroor¬deling, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.6. Tegen de achtergrond van hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, stelt [gedaagde] dat voor zover geoordeeld wordt dat tussen haar en [eiseres] een samen¬werkings¬overeenkomst en een managementovereenkomst zijn gesloten, deze op grond van (wederzijdse) dwaling vernietigbaar zijn.
3.7. [eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De beoordeling
in conventie
Niet-ontvankelijkheid
4.1. Volgens [gedaagde] zou een eventuele samenwerking, gelet op de (inhoud van de) op 26 maart en 9 juli 2010 gegeven presentaties en het feit dat in de correspondentie het e-mailadres remco@orangeblue.nl is gebruikt, tussen [gedaagde] en Orange zijn beoogd. Derhalve komt een eventueel vorderingsrecht niet [eiseres] maar Orange toe, aldus [gedaagde].
[eiseres] heeft ter comparitie gesteld dat Orange haar enige werkmaatschappij is. Omdat voor Orange geen toekomst meer bestond, is de samenwerking met [gedaagde] gezocht. Indien (verdere) uitvoering aan de samenwerkingsovereenkomst zou zijn gegeven, zou [eiseres] aandeelhouder zijn geworden van [bedrijf 1] en zou Orange zijn opgeheven, aldus nog steeds [eiseres].
De rechtbank stelt vast dat op het formulier van de Kamer van Koophandel, zoals dat als productie 13 bij dagvaarding is overgelegd, is vermeld dat [eiseres] bestuurder is van "On-Board B.V.", de handelsnaam van de op te richten vennootschap voordat die werd gewijzigd in "[bedrijf 1]" Orange wordt op dit formulier niet vermeld.
[persoon 2] heeft namens [gedaagde] ter compa¬ritie aangegeven dat het zou kunnen dat hij het als productie 13 bij dagvaarding overgelegde formulier van de Kamer van Koophandel heeft ingevuld en dat het, naar hij aanneemt, de bedoeling was dat [eiseres] – naast [gedaagde] – bestuurder zou worden van [bedrijf 1]
Het vorenstaande in aanmerking nemende gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat de eventuele samenwerking met Orange zou plaatsvinden. Dit betekent dat [eiseres] in haar vordering ontvankelijk is.
Wanprestatie
4.2. Partijen verschillen van mening over de vraag of tussen hen een samenwerkings¬overeenkomst is gesloten.
4.3. [eiseres] heeft aan haar primaire vordering ten grondslag gelegd dat de onderhandelin¬gen met [gedaagde] hebben geleid tot overeenstemming over de totstand¬koming van een samenwerkingsovereenkomst. Zij heeft daartoe het volgende gesteld.
Na de presentatie van het (tweede) businessplan op 9 juli 2010 hebben partijen regelmatig overleg gevoerd dat gericht was op het in de markt zetten van een nieuwe onderneming. Dit overleg heeft erin geresulteerd dat medio juli 2010 een samenwerkingsovereenkomst tussen partijen is aangegaan. Daarbij is overeengekomen dat de samenwerking zou worden vervat in een nieuw op te richten vennootschap, destijds genaamd "On Board", later gewijzigd in "[bedrijf 1]". Partijen zijn een samenwer¬king voor de duur van minimaal twee jaren aangegaan en hebben in het kader daarvan op 19 juli 2010 een management¬overeen¬komst gesloten. Met de e-mail d.d. 28 juli 2010 heeft [eiseres] de met [gedaagde] gemaakte afspraken over de salariëring van [persoon 1] en het 5%-belang van [eiseres] in de op te richten vennootschap vastgelegd. Vanaf medio juli 2010 hebben beide partijen uitvoering gegeven aan de samenwerkingsovereenkomst. [persoon 1] kreeg een werkplek en de benodigde inloggegevens bij [gedaagde], hij heeft diverse interne en externe gesprekken gevoerd, heeft zich beziggehouden met maaltijdconcep¬ten en voor de door hem verrichte werkzaamheden facturen naar [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft zich beziggehouden met de oprichting van [bedrijf 1] en heeft een aantal van de facturen voldaan.
4.4. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Volgens [gedaagde] is tussen partijen geen overeenkomst tot stand gekomen voor een (minimaal) twee jaar durende samenwerking. Derhalve kan in het kader daarvan geen management¬overeenkomst met [eiseres] zijn aangegaan. De door [gedaagde] opgestelde conceptovereenkomst, die naar zijn aard en inhoud geen management¬overeenkomst is, betreft niet de beoogde overeenkomst. Daarin staat immers [gedaagde] als opdrachtgever vermeld terwijl het de bedoeling was dat indien partijen daadwerkelijk een samenwerking zouden aangaan de management¬werkzaamheden voor [bedrijf 1] zouden moeten worden verricht. De conceptovereen¬komst, die voorziet in begeleiding en advisering op het gebied van inflightcatering van [gedaagde] door [eiseres], had louter tot doel [eiseres] financieel te ondersteu¬nen gedurende de periode van het onderzoek naar een eventuele samenwerking tussen partijen. [gedaagde] heeft het voor [eiseres] mogelijk gemaakt om de verdere planvorming uit te werken en de mogelijkheden voor een eventuele samenwerking te onderzoeken. In dat verband zijn verschillende afspraken met medewer¬kers van [gedaagde] gemaakt. Teneinde geen rechten te verspelen en langdurige trajecten na de start te vermijden, is alvast [bedrijf 1] i.o. ingeschreven en zijn eventuele relevante domeinnamen vastgelegd, aldus nog steeds [gedaagde].
4.5. De rechtbank overweegt het volgende.
Er zijn geen bescheiden in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid dat partijen daadwerkelijk een samenwerking zijn aangegaan, gericht op het in de markt zetten van een nieuwe vennootschap die zich zou gaan richten op de luchtvaartcatering. Naar het oordeel van de rechtbank had het voor de hand gelegen dat indien een dergelijke samen¬werking tussen partijen zou zijn aangegaan, (op hoofdpunten) de verbintenissen die daaruit voor partijen voortvloeien schriftelijk zouden worden vastgelegd. Dat de voor partijen uit de samenwerking voortvloeiende verplichtingen niet schriftelijk zijn vastgelegd, blijkt ook uit de e-mail d.d. 7 oktober 2010 van [eiseres] aan [gedaagde] waarin [eiseres] heeft aangegeven: "Daarnaast lijkt het mij nuttig een beknopte vastlegging op een a4tje met een soort "heads of terms" op te stellen met de gemaakte afspraken. Ik stel voor hier een opzet voor te maken en je dit zsm toe te sturen zodat we dit kunnen kortsluiten en hierdoor voorkomen dat er achteraf eventuele onduidelijkheden ontstaan."
4.6. Nu niet gebleken is dat de gestelde samenwerkingsovereenkomst schriftelijk is vastgelegd, rijst de vraag of daaromtrent mondeling overeenstemming tussen partijen is bereikt. De feiten en omstandigheden die [eiseres] dienaangaande naar voren heeft gebracht kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dragen dat tussen partijen overeenstem¬ming is bereikt over de gestelde samenwerking. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank het volgende.
4.7. Het feit dat [eiseres] in juli 2010 een tweede, uitgebreider, businessplan heeft opgesteld en gepresenteerd aan [gedaagde], betekent nog niet dat partijen ook daadwerkelijk een samen¬werking zijn aangegaan met betrekking tot de in het businessplan weergegeven plannen. Weliswaar hield het businessplan de opzet van de plannen in, maar daarin zijn niet (op hoofdpunten) de verbintenissen tussen partijen vastgelegd.
Uit de e-mail d.d. 28 juli 2010 van [eiseres] aan [gedaagde] valt evenmin af te leiden dat partijen de beoogde samenwerking daadwerkelijk zijn aangegaan. In die e-mail wordt door [eiseres] slechts weergegeven wat de uitgangspunten zouden moeten zijn voor een (nog op te stellen) managementovereenkomst.
Het feit dat [gedaagde] in haar e-mailbericht d.d. 30 juli 2010 in verband met de oprichting van de vennootschap On-Board B.V. inschrijfformulieren van de Kamer van Koophandel naar [eiseres] heeft verzonden, dat op 26 juli 2010 de vennootschap [bedrijf 1] i.o. in de Kamer van Koophandel is ingeschreven en dat [gedaagde] domeinnamen voor die nog op te richten vennootschap heeft laten registreren, kunnen noch ieder afzonderlijk noch in onderling verband bezien tot de conclusie leiden dat tussen partijen overeen¬stem¬ming was bereikt over de gestelde samenwerking.
4.8. Dat partijen de samen¬werkings¬overeenkomst waren aangegaan, blijkt volgens [eiseres] (ook) uit de omstandigheid dat partijen ter uitvoering daarvan op 19 juli 2010 (mondeling) een management¬overeen¬komst hebben gesloten. Daaromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
Het door [eiseres] als productie 26 bij dagvaarding overgelegde concept voor een manage¬ment¬overeen¬komst dat als bijlage bij het e-mailbericht d.d. 4 oktober 2010 van [gedaagde] aan [eiseres] is gevoegd, betreft niet meer dan een opzet voor een overeen¬komst op grond waarvan [eiseres] in opdracht van [gedaagde] begeleiding en advies met betrekking tot luchtvaart¬catering aan [gedaagde] zal geven en [gedaagde] voor die diensten een management¬vergoe¬ding van € 5.500,-- per maand en een autokostenvergoeding van
€ 600,-- per maand aan [eiseres] zal betalen. In deze conceptovereenkomst wordt geen melding gemaakt van noch verwezen naar een tussen partijen bestaande samenwerkings¬overeenkomst gericht op het in de markt zetten van een nieuwe vennootschap die zich zou gaan richten op de lucht¬vaart¬catering. De in de conceptovereenkomst genoemde diensten kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet wor¬den beschouwd als op basis van de samenwerking verrichte uitvoeringswerkzaamheden. In ieder geval heeft [eiseres] uit die conceptovereenkomst niet redelijkerwijs mogen aflei¬den dat tussen haar en [gedaagde] overeenstemming was bereikt over de totstandkoming van de door haar gestelde samenwer¬kingsovereenkomst.
4.9. Het feit dat [eiseres] over de maanden juli tot en met november 2010 maandelijks een managementvergoeding van € 7.700,-- (exclusief BTW) voor door [persoon 1] verrichte werkzaamheden en een vergoeding voor autokosten van € 600,-- (exclusief BTW) aan [gedaagde] gefactureerd heeft en deze facturen (deels) door [gedaagde] zijn betaald, betekent nog niet dat die werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als op basis van de samenwerking verrichte uitvoeringswerkzaamheden. In ieder geval heeft [eiseres] uit het feit dat de door haar verzonden facturen (deels) door [gedaagde] zijn betaald, gelet ook op hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen, niet redelijkerwijs mogen afleiden dat tussen haar en [gedaagde] overeenstemming was bereikt over de totstandkoming van de door haar gestelde samenwerkingsovereenkomst.
4.10. Aan al het voorgaande doet niet af dat lange tijd overleg is gevoerd over de (mogelijke) samenwerking, noch dat op onderdelen van een (mogelijk) te sluiten overeenkomst overeenstemming bestond. Het gaat er om dat niet gebleken is van een wil van de zijde van [gedaagde] om zich ertoe te verplichten de besproken samenwerking ten uitvoer te brengen. Het (in detail) bespreken van voorwaarden en/of deelaspecten van een (mogelijk) te sluiten overeenkomst impliceert deze wil niet. Tot het moment dat van deze wil is gebleken, kan van onderhande¬lingen worden gesproken.
4.11. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, kan naar het oordeel van de recht¬bank niet worden geconcludeerd dat partijen op enig moment overeenstemming hebben bereikt over een samenwerking gericht op het in de markt zetten van een nieuwe vennoot¬schap die zich zou gaan richten op de luchtvaartcatering. De rechtbank gaat er mitsdien vanuit dat partijen geen samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten. Dit betekent dat de primaire vordering, voor zover deze gegrond is op een samenwerkingsovereenkomst, zal worden afgewezen.
Afbreken onderhandelingen
4.12. [eiseres] heeft zich er (subsidiair) op beroepen dat het [gedaagde] niet meer vrijstond, althans niet zonder schadeplichtig te worden, de onderhandelingen met betrekking tot de beoogde samenwerking af te breken.
[gedaagde] is van mening dat de gesprekken met [eiseres] nog in het stadium verkeerden waarbij de onderhandelingen afgebroken konden worden zonder dat zij gehouden was tot vergoeding van enige schade. De rechtbank verwerpt dit standpunt en overweegt daartoe het volgende.
4.13. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de beëindiging van de onderhandelingen [gedaagde] schade¬plichtig maakt. Bij de beantwoording van die vraag geldt als maatstaf dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardig¬de belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval, onaan¬vaard¬baar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.
4.14. In de eerste plaats is (de totstandkoming van) een samenwerking op het gebied van luchtvaartcatering meer dan eens, ook in concrete bewoordingen, tussen partijen aan de orde geweest. Partijen hebben reeds in maart 2010 gesprekken met elkaar gevoerd over de mogelijkheden tot het opzetten van een samenwerking die zich zou gaan richten op de catering van luchtvaartmaatschappijen. Op 26 maart 2010 heeft de eerste bijeenkomst over de ontwikkeling van deze plannen plaatsgevonden waarbij een door [eiseres] opgesteld businessplan is gepresenteerd. Hierin zijn de ideeën en strategieën ten aanzien van de op te richten samenwerking uiteengezet. Op 9 juli 2010 heeft een tweede bijeenkomst plaatsge¬von¬den waarbij een uitgebreider businessplan, inclusief een financiële analyse, voor de beoogde samenwerking is gepresenteerd.
4.15. In de tweede plaats is van belang dat partijen, vooruitlopend op de tot stand te brengen gezamenlijke onderneming, al gedeeltelijk uitvoering hebben gegeven aan hun plannen. Als door [gedaagde] niet, althans onvoldoende betwist, is komen vast te staan (i) dat [eiseres] vanaf juli 2010 gesprekken heeft gevoerd op verschillende afdelingen binnen de organisatie van [gedaagde] teneinde de middelen te inventariseren om de plannen nader te kunnen concretiseren en realiseren, dat hij (ii) met diverse externe partijen gesprek¬ken heeft gevoerd ter zake de ontwikkeling van het logo, de huisstijl, en de website van [bedrijf 1], dat hij zich heeft beziggehouden met de ontwikkeling van verschillende maaltijdconcepten en met (het design van) de verpakkingen van de maaltijden. Vaststaat dat [eiseres] voor de door haar verrichte werkzaamheden en in dat verband gemaakte autokosten facturen naar [gedaagde] heeft verzonden welke (deels) door [gedaagde] zijn betaald. Voorts staat als door [gedaagde] niet betwist vast dat zij zich met de formele oprichting van [bedrijf 1] heeft beziggehouden, zoals de inschrijving van [bedrijf 1] i.o. in de Kamer van Koophandel, en dat zij ten behoeve van deze onderneming relevante domeinnamen heeft laten registreren. Ook uit de als producties 16 tot en met 26 bij dagvaarding overgelegde e-mailberichten, die onder meer betrekking hebben op de inschrijving, het logo, de huisstijl en het assortiment van de op te richten vennootschap, kan worden afgeleid dat beide partijen vooruitlopend op de tot stand te brengen gezamenlijke onderneming, al gedeeltelijk uitvoering hebben gegeven aan hun plannen.
[gedaagde] heeft bij e-mailbericht d.d. 16 oktober 2010 [eiseres] voorzien van een inlognaam en wachtwoord zodat [eiseres] op het netwerk van [gedaagde] zou kunnen inloggen. Voorts is van belang dat, gelet op de (inhoud van de) door [eiseres] als productie 33 bij conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie overgelegde tekst met foto, [gedaagde] voornemens was om [eiseres] binnen haar organisatie te introduce¬ren als businessunit verantwoordelijke voor een nieuwe businessunit "[bedrijf 1]". Volgens [eiseres] betreft dit de tekst voor een intern bericht dat door [gedaagde] op haar intranet zou worden geplaatst. [gedaagde] heeft weliswaar ter comparitie aangegeven dat dit bericht nooit op haar intranet heeft gestaan, doch zij heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat het de bedoeling van partijen was om [eiseres] binnen de organisatie van [gedaagde] als businessunit verantwoordelijke voor [bedrijf 1] te introduceren door plaatsing van voornoemd bericht op haar intranet.
4.16. Toetsend aan de onder 4.13 weergegeven maatstaf is de rechtbank van oordeel dat het [gedaagde] niet vrij stond om zonder meer de onderhandelingen af te breken en af te zien van het aangaan van een samenwerking op het gebied van luchtvaartcatering. Naast hetgeen hiervoor onder 4.14 en 4.15 is overwogen, moet daarbij het volgende in aanmer¬king worden genomen.
Partijen onderhandelden reeds geruime tijd, van juli tot en met november 2010, over het oprichten van een nieuwe vennootschap ([bedrijf 1]) waarin [gedaagde] 95% van alle aandelen zou krijgen en [eiseres] een belang van 5% en een management¬vergoe¬ding zou ontvangen.
Voorts is ter comparitie het volgende door [eiseres] gesteld:
- dat [gedaagde] in het laatste gesprek in maart 2010 tegen hem heeft gezegd: "Ik geloof er in. Volgende week gaan we spijkers met koppen slaan.";
- dat in mei 2010 de heer [gedaagde] heeft gezegd dat er begonnen kon worden met de salariëring en dat [eiseres] de praktische zaken verder met [persoon 3] moest afhandelen;
- dat hij op 19 juli 2010 met [persoon 3] heeft afgesproken dat er nog één gesprek zou komen met Foodinvest waarna het nieuwe bedrijf gestart zou worden;
- dat dat gesprek op 21 juli 2010 in aanwezigheid van [persoon 3] heeft plaatsgevonden en dat hij de plannen heeft goedgekeurd.
[gedaagde] heeft deze stellingen van [eiseres] niet betwist. Derhalve gaat de rechtbank van de juistheid daarvan uit.
4.17. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.13 tot en met 4.16 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de onder¬han¬delin¬gen tussen partijen in een zodanig stadium door [gedaagde] zijn afgebro¬ken dat [eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een samen¬wer¬king tussen partijen tot stand zou komen. Nu voorts niet gebleken is van gegronde redenen voor het afbreken van de onderhandelingen en gesteld noch gebleken is dat er sprake was van gewijzigde of onvoorziene omstandigheden, dient te worden beoordeeld welke schade [eiseres] in verband met het ongeoorloofd afbreken van de onder¬han¬de¬lingen heeft geleden. Bij hetgeen hierbij redelijk is, dient in elk geval rekening te worden gehouden met de stand waarin de onderhandelingen zich bevonden en de kans op succesvol afsluiten indien [gedaagde] niet de onderhande¬lingen zou hebben afgebroken, een en ander bezien in samenhang met hetgeen door [eiseres] wordt gevorderd.
Schade
4.18. [eiseres] vordert een bedrag van € 197.540,-- en een bedrag van € 49.385,--.
[eiseres] stelt dat het bedrag van € 197.540,-- betrekking heeft op vergoeding van het positief contractsbelang en bestaat uit de management- en autokostenvergoe¬dingen over de maanden december 2010 tot en met juli 2012, uitgaande van een samenwerking voor de duur van twee jaar, een manage¬ment¬vergoeding van € 9.163,-- (inclusief BTW) per maand en een autokostenvergoeding van € 714,-- (inclusief BTW) per maand.
Het bedrag van € 49.385,-- betreft volgens [eiseres] het negatief contractsbelang. [eiseres] stelt in dit verband dat zij bij de onderhandelingen kosten heeft gemaakt, zoals de kosten voor het opstellen van een business¬plan, de accountantskosten en de tijd die met de onderhandelingen gepaard gegaan is. Om praktische redenen begroot [eiseres] die kosten op een bedrag van vijf maal (maanden februari tot en met juni 2010) de overeen¬ge¬komen management- en autokosten¬vergoeding, zijnde € 49.385,-- inclusief BTW
(€ 45.815,-- + € 3.570,--).
4.19. [gedaagde] heeft aangevoerd dat een eventueel positief contractsbelang zou zien op het positief belang als gevolg van de samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde]. Een te betalen managementvergoeding zou ten laste van de nieuwe onderneming worden gebracht en ziet aldus niet op een positief contracts¬belang op basis van die samenwerkings¬overeen¬komst. Het zouden slechts kosten van die nieuwe onderneming zijn, aldus nog steeds [gedaagde].
Volgens [gedaagde] is geen sprake van een negatief contractsbelang en van kosten en/of investeringen die in totaal een bedrag van € 49.385,-- belopen. [gedaagde] heeft, onder verwijzing naar een brief van 6 december 2010 van [eiseres], aangevoerd dat de investering van tijd in de maanden februari tot en met juni 2010 moet worden aangemerkt als de bijdrage/investering van Orange/[eiseres] in het onderzoekstraject. Voor wat betreft de door [eiseres] geïnvesteerde tijd geldt dat [eiseres] daarvoor een vergoeding van [gedaagde] heeft ontvangen, zijnde een bedrag van € 18.369,27. Deze vergoeding ziet op de periode van 26 juli 2010 tot en met de derde week van oktober 2010. Vanaf dat moment heeft [eiseres] geen werkzaamheden meer verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. De gestelde accountantskosten worden betwist en kunnen niet gelijk gesteld worden aan vijf termijnen managementfee, aldus nog steeds [gedaagde].
4.20. De rechtbank overweegt het volgende.
Uitgangspunt is dat [gedaagde] gehouden is tot vergoeding van de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van het feit dat geen samenwerkings¬overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. [eiseres] noemt de inkomsten die zij heeft gemist na het afbreken van de onder¬handelingen het positief contractsbelang. Die inkomsten betreffen echter niet een voor vergoeding in aanmerking komend positief contractsbelang. In het onderhavige geval waarin partijen het tot stand brengen van een gezamenlijke onderneming op het gebied van inflightcatering beoogden, ligt het voor de hand dat het positief contractsbelang met name bestaat uit (een percentage van) de winst die gegenereerd zou worden indien een dergelijke samenwerking tot stand zou zijn gekomen. Wat [eiseres] kennelijk bedoeld heeft te stellen, is dat zij vanwege het afbreken van de onderhandelingen inkomsten heeft gederfd en aldus schade heeft geleden. Dit betreft evenwel een voor vergoeding in aanmerking komend negatief contractsbelang waarop hierna zal worden ingegaan.
4.21. De rechtbank acht het aannemelijk dat door [eiseres] gedurende de periode van februari 2010 tot en met 26 juli 2010 tijd is geïnvesteerd in de onderhan¬delingen, waaronder de tijd die besteed is aan het opstellen van een (uitgebreider) business¬plan, dat in verband daarmee kosten door [eiseres] zijn gemaakt en dat [eiseres] gedurende vorenbedoelde tijd geen andere activiteiten heeft kunnen ontplooien. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat [eiseres] in de periode na het afbreken van de onderhandelingen niet direct alternatieve activiteiten heeft kunnen ontplooien teneinde nieuwe inkomsten te genereren.
Zoals hierna onder 4.25 wordt overwogen, zijn partijen voor de periode van 26 juli 2010 tot en met 26 november 2010 een vergoeding per maand overeengekomen voor door [eiseres] verrichte werkzaamheden in het kader van de tot stand te brengen samen¬wer¬king. De (hoogte van de) maandelijkse vergoeding voor die periode kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet als uitgangspunt dienen voor het begroten van de schade in de onderhandelingsperiode vóór 26 juli 2010 en de schade in de periode na het afbreken van de onderhandelingen, dus na 26 november 2010. Die schade dient te worden begroot door een vergelijking te maken van de situatie thans en die waarin [eiseres] zou hebben verkeerd indien partijen niet met elkaar zouden hebben onder¬han¬deld, het zoge¬naamde negatief contracts¬belang. Uitgangspunt voor de berekening van het negatief contractsbelang vormt de niet-totstandkoming van de samen¬werkings¬overeen¬komst waarover werd onderhandeld. Onder omstandigheden kan het nega¬tief contracts¬belang ook gederfde winst omvatten, namelijk in die gevallen waarin, als gevolg van de onderhandelingen, de partij die in de veronderstelling verkeerde dat een contract uit de handelingen zou resulteren, geen (winstgevende) transacties met derden is aangegaan. Nu [eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een samenwer¬king tussen partijen tot stand zou komen, dient vastgesteld te worden wat [eiseres] in de maanden februari 2010 tot en met 26 juli 2010 en in de periode na 26 november 2010 aan inkomsten zou hebben gegenereerd indien partijen niet met elkaar zouden hebben onder¬handeld en wat [eiseres] daadwerkelijk in die periode aan inkomsten heeft gegene¬reerd. Om die vergelijking te kunnen maken, dient naar het oordeel van de rechtbank inzicht te worden verkregen in de inkomsten van [eiseres] alsmede van haar werk¬maatschappij Orange gedurende twee jaar voordat de onderhande¬lingen met [gedaagde] zijn aangevangen, dus in de periode van februari 2008 tot februari 2010 en in de periode vanaf 26 november 2010. [eiseres] heeft daaromtrent geen informatie verstrekt. Daarnaast heeft [eiseres] de gestelde accountantskosten en de kosten verbonden aan het opstellen van het businessplan niet gespecificeerd.
De rechtbank zal [eiseres] dan ook in de gelegenheid stellen zich omtrent vorenstaande punten bij akte uit te laten, een en ander zoveel mogelijk onderbouwd aan de hand van relevante (financiële) bescheiden. [gedaagde] mag hierop bij antwoordakte reageren.
Betaling openstaande facturen / managementovereenkomst
4.22. Wat betreft het door [eiseres] primair en subsidiair gevorderde bedrag ad € 15.577,- ter zake de openstaande facturen, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens [eiseres] heeft zij vanaf juli 2010 tot eind november 2010 in verband met door haar verrichte werkzaamheden een bedrag van € 33.946,47,-- (inclusief BTW) aan [gedaagde] in rekening gebracht. Daarvan is een bedrag van € 18.022,32 (€ 9.520,-- +
€ 8.502,32) door [gedaagde] betaald. Na verrekening met twee aan [eiseres] gerichte facturen van [gedaagde] van € 303,45 en € 43,50, resteert een door [gedaagde] nog te betalen bedrag van € 15.577,20, aldus [eiseres].
4.23. Volgens [gedaagde] is over de periode vanaf 26 juli tot en met november 2010 in totaal niet € 33.946,47,-- maar € 31.566,67 in rekening gebracht. [gedaagde] heeft de bij dagvaarding overgelegde facturen d.d. 30 november 2010 met nummers 2010.11.002 en 2010.11.001, welke in totaal een bedrag van € 9.877,-- belopen, nooit ontvangen en is die facturen ook niet verschuldigd. Het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 18.369,27 betreft een vergoeding van de werkzaamheden en de autokosten over de periode vanaf 26 juli 2010 tot en met de derde week van oktober 2010. Vanaf dat moment zijn geen werkzaamheden meer door [eiseres] verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. Voor zover de facturen zien op werkzaamheden na 25 oktober 2010 worden die betwist, aldus nog steeds [gedaagde].
4.24. De rechtbank overweegt het volgende.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] in het kader van de (beoogde) samenwerking vanaf 26 juli 2010 werkzaamheden aan [gedaagde] in rekening mocht brengen. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] op 26 november 2010 aan [eiseres] heeft meegedeeld dat de (beoogde) samenwerking geen doorgang zal vinden. Aangezien [gedaagde] aldus de onderhande¬lingen op 26 november 2010 eenzijdig heeft afgebroken, dienen de tot die datum door [eiseres] verrichte werkzaam¬heden door [gedaagde] te worden vergoed. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat door [eiseres] tot en met de derde week van oktober 2010 werkzaamheden zijn verricht, maar zij heeft die stelling geconcretiseerd noch onderbouwd. Ook uit de door partijen in het geding gebrachte stukken kan zulks niet worden afgeleid.
Partijen zijn het erover eens dat, hoewel de in het geding gebrachte concept management¬overeenkomst door geen der partijen is ondertekend, [eiseres] op basis van die overeen¬komst de door haar verrichte werkzaamheden gefactureerd heeft en [gedaagde] die facturen gedeeltelijk betaald heeft. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] geprotesteerd heeft tegen de hoogte van de door [eiseres] in rekening gebrachte management¬vergoe¬ding van
€ 7.700,-- (inclusief sociale lasten) per maand, vermeerderd met BTW. [gedaagde] heeft alleen aangevoerd dat zij de facturen van [eiseres] betaald heeft voor zover die verschuldigd waren in die zin dat daar werkzaamheden tegenover stonden. Aangezien het hier gaat om een vast bedrag per maand dat, zoals [gedaagde] ook zelf gesteld heeft, als vergoeding diende voor de inspanningen die in het kader van het onderzoek naar de mogelijkheden van een eventuele samenwerking door [eiseres] werden verricht, verwerpt de rechtbank het, overigens niet onderbouwde, verweer van [gedaagde] dat zij de facturen alleen hoefde te voldoen voor zover daar werkzaamheden tegenover stonden. [gedaagde] heeft de (hoogte van de) door [eiseres] in rekening gebrachte autokosten niet, althans onvoldoende, betwist zodat de rechtbank van de juistheid van de daarop betrekking hebbende facturen uitgaat.
4.25. Het vorenstaande in aanmerking nemende gaat de rechtbank er vanuit dat de door [eiseres] gestelde managementovereenkomst niet tot stand is gekomen doch dat partijen wel overeen¬stemming hebben bereikt omtrent de (hoogte van de) vergoeding voor de werkzaamheden die [eiseres] in het kader van het onderzoek naar de mogelijkheden van een eventuele samenwerking heeft verricht. [eiseres] heeft immers met het oog daarop in de perio¬de van 26 juli 2010 tot en met 26 november 2010 werkzaamheden verricht ten aanzien waarvan partijen zijn overeen¬gekomen dat [eiseres] hiervoor een bedrag van
€ 9.163,-- (€ 7.700,-- inclusief sociale lasten en BTW) per maand aan [gedaagde] in rekening zou brengen. Voorts zijn partijen het erover eens dat [eiseres] in verband met door hem gemaakte autokosten een bedrag van € 714,-- (inclusief BTW) per maand aan [gedaagde] in rekening zou brengen. Dit betekent dat [gedaagde] de sub 2.13 weergegeven facturen, die in totaal een bedrag van € 33.946,75 belopen, is verschuldigd. Gelet op het feit dat op 8 oktober 2010 een bedrag van € 9.520,-- en op 19 januari 2011 een bedrag van
€ 8.502,32 aan [eiseres] is betaald, is nog een bedrag van € 15.924,43 door [gedaagde] verschul¬digd. Na verrekening van de door [eiseres] aan [gedaagde] verschuldigde bedragen van € 303,45 en € 43,50 dient nog een bedrag van € 15.577,48 door [gedaagde] aan [eiseres] te worden betaald. [eiseres] heeft evenwel een bedrag van € 15.577,20 gevorderd zodat dit bedrag voor toewijzing vatbaar is.
in voorwaardelijke reconventie
4.26. Nu aan de voorwaarde, die [gedaagde] aan haar vordering heeft gesteld, niet is voldaan, komt de rechtbank aan beoordeling van die vordering niet toe.
5. De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 14 december 2011 voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiseres] als bedoeld in 4.21, waarop [gedaagde] kan reageren bij antwoordakte,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken op
2 november 2011.?