3.10. Artikel 13 maakt deel uit van het derde hoofdstuk van de LLMC, getiteld “The Limitation Fund” (artikelen 11 tot en met 14). In die artikelen zijn de wijze van vorming en de behandeling van de beperkingsfondsen geregeld, alsmede – in artikel 13 – de teruggave van (andere) zekerheden en – in artikel 14 – een verwijzingsregel voor het op procedurele vragen toepasselijke recht.
De bewoordingen van artikel 13 lid 2 lijken op het eerste gezicht duidelijk: After a limitation fund has been constituted in accordance with Article 11, [..] security given, may be released by order of the Court or other competent authority of such State.
Zoveel is duidelijk dat het betreffende beperkingsfonds daadwerkelijk gevormd dient te zijn. Niet is aanstonds duidelijk vanaf welk tijdstip gestelde zekerheden dienen te worden vrijgegeven, met andere woorden: wat wordt precies bedoeld met het begrip “After”?
In het eerste lid van artikel 13 wordt evenmin een duidelijk tijdstip aangeduid (“Where”).
De travaux préparatoires geven bij de uitleg hiervan geen houvast.
De rechtbank acht bij de uitleg van belang dat de LLMC in artikel 10 toelaat beroep op beperking van aansprakelijkheid te doen zonder dadelijk een beperkingsfonds te vormen, maar aan de lidstaten de mogelijkheid heeft geboden om in hun nationale wetgeving te bepalen dat, indien in die lidstaat een vordering is ingesteld, beperking van aansprakelijkheid slechts mogelijk is door het stellen van een beperkingsfonds. Nederland heeft bij de toetreding tot de LLMC van die mogelijkheid gebruik gemaakt. In Nederland behoeft dientengevolge voordat wordt overgegaan tot het vormen van het beperkingsfonds niet te worden beslist over de vragen of de partij die een beroep op beperking doet daartoe gerechtigd is, of vorderingen binnen de categorieën van artikel 2 LLMC horen, dan wel of sprake is van “conduct barring limitation” in de zin van artikel 4 LLMC (in tegendeel: zie artikel 642c lid 1 Rv). In Nederland kan eerst een beperkingsfonds gevormd worden en pas daarna over die vragen worden beslist.
Het antwoord op de vraag naar het tijdstip (“After”) hangt dus mede samen met de in de betreffende lidstaat geldende beperkingsprocedure. Derhalve is sprake van een aangelegenheid die binnen het kader van artikel 14 LLMC valt: “rules relating to the constitution [..] of a limitation fund, and all rules of procedure in connection therewith, shall be governed by the law of the State Party in which the fund is constituted”.
Daarom dient in dit geval gekeken te worden naar het interne Nederlands recht.
3.11. Bij de invoering van de LLMC heeft Nederland de alhier bestaande regeling van de beperkingsprocedure gehandhaafd met enige aanpassingen. Zoals gezegd, komt in de Nederlandse beperkingsprocedure de vraag naar doorbreking van beperking in beginsel niet eerder aan de orde dan nadat een beperkingsfonds is gesteld (zie artikel 642c lid 1 Rv en vgl.: HR 4 november 1994; LJN ZC1522; NJ 1996, 534 – “Vertrouwen” - TX 68).
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 320e (oud) Rv de strekking heeft artikel 13 LLMC in de Nederlandse procedure in te voeren (Kamerstukken Tweede Kamer, 1986-1987, 19 768, nr. 3, blz. 1 en 15). Daarbij werd in artikel 320e (oud) Rv gehandhaafd dat doorbreking van aansprakelijkheid niet meer aan de orde kon zijn, met de formulering “Indien [..] geen der schuldeisers binnen de in artikel 320g genoemde termijn betwist heeft dat de schuldenaar zijn aansprakelijkheid kan beperken, dan wel omtrent een zodanige beperking onherroepelijk afwijzend is beslist”. Uit het Voorlopig verslag van de bijzondere commissie Nieuw Burgerlijk Wetboek van de Eerste Kamer van 4 oktober 1988 blijkt dat het de bedoeling was pas “wanneer [..] het beroep op beperking van aansprakelijkheid onherroepelijk is toegelaten, [..] beslagen [..] kunnen worden [..] opgeheven” (Kamerstukken Eerste Kamer, 1988-1989, 19 768, 19 769 en 19 770, nr. 28, blz. 4).
Het huidige artikel 642e Rv vormt de praktisch gelijkluidende opvolger van artikel 320e (oud) Rv.
De rechtbank concludeert daaruit dat de Nederlandse regeling ter invoering van artikel 13 LLMC de strekking heeft dat pas wanneer de doorbreking van het recht tot beperking van aansprakelijkheid niet meer aan de orde is gestelde zekerheid in de zin van artikel 13 lid 2 LLMC dient te worden teruggegeven.
Derhalve dient (het begrip “After” in) artikel 13 lid 2 LLMC voor het onderhavige geval dienovereenkomstig te worden uitgelegd: nadat een beperkingsfonds is gevormd en nadat in de beperkingsprocedure (onder meer) de vraag of sprake is van “conduct barring limitation” in de zin van artikel 4 LLMC niet meer aan de orde is.