ECLI:NL:RBROT:2011:BU3330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4256 TELEC – T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige radiouitzending zonder vergunning en verbeurde dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats eiser], en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, vertegenwoordigd door het Agentschap Telecom. Eiser is in kennis gesteld van het verbeuren van een dwangsom, nadat een toezichthouder had vastgesteld dat er vanaf zijn perceel een radiocommunicatiesignaal werd uitgezonden zonder de vereiste vergunning. Eiser betwistte de bevindingen van de toezichthouder en voerde aan dat hij en zijn partner op het moment van de constatering niet aanwezig waren op het perceel. Hij stelde dat het onmogelijk was dat er een radiouitzending had plaatsgevonden, omdat er niemand in of bij zijn huis was. Daarnaast claimde hij dat hij geen zendapparatuur meer bezat en dat hij het door hem verzochte peilrapport niet had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat het Rapport van bevindingen, dat was gebaseerd op radiopeilingen en visuele waarnemingen, voldoende bewijs bood dat het radiocommunicatiesignaal afkomstig was van de antennemast op het perceel van eiser. De rechtbank nam daarbij in overweging de uitleg van verweerder over de opsporingsprocedure en de gebruikte apparatuur. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de metingen en dat de stellingen van eiser niet voldoende onderbouwd waren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van vergunningen voor het gebruik van radiozendapparaten en de gevolgen van het niet naleven van deze regelgeving. Eiser had de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/4256 TELEC – T1
Uitspraak in het geding tussen
([naam eiser]), wonende te ([woonplaats eiser]), eiser,
en
de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, voorheen de minister van Economische Zaken (Agentschap Telecom), verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 1 juli 2010 is verweerder overgegaan tot invordering van een volgens verweerder op 2 april 2010 van rechtswege verbeurde dwangsom.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011. Eiser was aanwezig, bijgestaan door ([naam partner]). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
R.A. Huiskens en mr. E. Kieboom.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere rapportage over te leggen.
Bij brief van 13 juli 2011 heeft verweerder hierop gereageerd.
Bij brief van 21 juli 2011 heeft eiser gereageerd op de brief van verweerder van 13 juli 2011.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege laten van de zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2 Overwegingen
Artikel 10.9, eerste lid, van de Tw luidt als volgt:
“Het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten is slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.”
Op 6 maart 2008 heeft op het perceel van eiser, ([adres eiser]) te ([woonplaats eiser]) zonder vergunning een radiouitzending plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is op
24 maart 2008 proces-verbaal en rapport opgemaakt. Bij besluit van 30 mei 2008 heeft verweerder eiser gesommeerd geen radiozendapparaten te (laten) gebruiken, aan te (laten) leggen, of geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig te hebben zonder de vereiste vergunning voor het gebruik van frequentieruimte. Indien eiser hieraan geen gevolg zou geven, zou hij een dwangsom verbeuren van € 2.250,- per dag, met een maximum van € 33.750,-.
Eiser is tegen verweerders besluit van 30 mei 2008 niet in bezwaar of beroep gegaan, waardoor dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden.
Nadat een toezichthouder van verweerder op 2 april 2010 heeft geconstateerd dat vanaf hetzelfde perceel van eiser een radiocommunicatiesignaal werd uitgezonden zonder de vereiste vergunning, heeft verweerder eiser bij brief van 24 juni 2010 ervan in kennis gesteld dat hij een dwangsom verbeurd heeft.
Op 1 juli 2010 heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Op 15 oktober 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft aangevoerd dat ([naam partner]) en hij op 2 april 2010 niet aanwezig waren op het perceel ([adres eiser]). Volgens eiser is het onmogelijk dat er vanaf zijn perceel een radiouitzending heeft plaatsgevonden omdat er niemand in of bij zijn huis was en er zeker niet vanaf zijn perceel een illegale uitzending heeft plaatsgevonden.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij het door hem verzochte peilrapport niet heeft gekregen. Als de toezichthouder zich ter plekke van had overtuigd waar het signaal vandaan kwam had hij er zich van kunnen overtuigen dat het signaal niet bij eiser vandaan kwam en ook niet van zijn perceel. Volgens eiser bezit hij geen zendapparatuur meer.
Eiser heeft ook nog gesteld dat er direct na constatering van de overtreding op 2 april 2010 geen telefoongesprek tussen de toezichthouder en ([naam partner]) heeft plaatsgevonden. Naar dit telefoongesprek is noch gedurende de hoorzitting noch in het Rapport van bevindingen naar verwezen.
Tenslotte heeft eiser aangevoerd dat hij het besluit van 30 mei 2008 nimmer heeft ontvangen. Hij heeft ook geen afhaalbericht van TNT Post ontvangen dat hij een brief van verweerder op het postkantoor kon ophalen. Het bestreden besluit is niet aangetekend met ontvangstbevestiging verzonden, maar per reguliere post.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het Rapport van bevindingen, dat gebaseerd is op radiopeilingen, relatieve veldsterktemetingen en visuele waarnemingen, toereikend is om met voldoende zekerheid vast te stellen dat het gepeilde radiocommunicatiesignaal, zoals omschreven in het Rapport van bevindingen, afkomstig is van de antennemast van eisers perceel. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking de nadere uitleg die verweerder na de zitting heeft verstrekt over hoe de opsporingsprocedure werkt, welke apparatuur de ambtenaar ten tijde van de bewuste radiouitzending op 2 april 2010 heeft gebruikt, hoe is vastgesteld dat de radiouitzending uitsluitend vanaf het perceel van eiser heeft kunnen plaatsvinden en wat de specificaties zijn van de gebruikte apparatuur.
Dat er niet bij eiser is aangebeld of dat er wel of geen telefonisch contact met ([naam partner]) is geweest doet aan de betrouwbaarheid van het onderzoek niet af. Anders dan door eiser gesteld, blijkt de toezichthouder ter plaatse, met behulp van apparatuur, de radio-uitzending te hebben waargenomen.
Ook de stelling van eiser, dat er niemand aanwezig zou zijn geweest, kan aan het voorgaande niet afdoen, omdat ook zonder de fysieke aanwezigheid van personen radio-uitzendingen kunnen worden verzorgd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gezien de gegeven uiteenzetting over de werkwijze bij het uitvoeren van radiopeilingen, de bewijskracht van de peilingen en de door de toezichthouder waargenomen antenne, er geen aanleiding is eiser te volgen in de door hem naar voren gebrachte twijfels over de betrouwbaarheid van de door de opsporingsambtenaar uitgevoerde metingen.
Voor wat betreft eisers stelling dat hij het besluit van 30 mei 2009 nimmer heeft ontvangen oordeelt de rechtbank als volgt. Het besluit van 30 mei 2008 is, zoals blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken, aangetekend verzonden naar het adres waarop tevens alle andere van verweerder afkomstige correspondentie is gezonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 30 mei 2008 aan eiser is verzonden. Eiser heeft zijn stelling dat hij het besluit van 30 mei 2008 dan wel een afhaalbericht van TNT Post nimmer heeft ontvangen onvoldoende onderbouwd. De enkele ontkenning van eiser dat hij het besluit van 30 mei 2008 dan wel een berichtkaartje van TNT Post over een brief van verweerder heeft ontvangen, kan, gegeven de aangetekende verzending, niet worden aangemerkt als een niet ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit.
Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in tegenwoordigheid van R.P. Evegaars, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 3 november 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: