ECLI:NL:RBROT:2011:BU3177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
386652 / KG ZA 11-813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot toelating van makelaars en bouwkundige ingenieurs tot de woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres, en twee gedaagden. Eiseres vorderde dat gedaagden makelaars en bouwkundige ingenieurs zouden toelaten tot hun woning voor taxatie en opname. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, waarbij hij heeft overwogen dat de belangen van eiseres voldoende gewaarborgd zijn bij een (voorlopig) deskundigenonderzoek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiswijziging van eiseres wezenlijk anders was dan het oorspronkelijk gevorderde, wat de goede procesorde in het gedrang bracht. Eiseres had conservatoir beslag gelegd op de woning van gedaagden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het gedwongen toelaten van derden tot de woning inbreuk maakt op het huisrecht van gedaagden, dat bescherming geniet onder artikel 12 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen wettelijke basis was voor de vorderingen van eiseres en dat gedaagden zich op hun persoonlijke levenssfeer konden beroepen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die op € 1.076,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 386652 / KG ZA 11-813
Vonnis in kort geding van 2 november 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
advocaat mr. E.M. Richel te Capelle aan den IJssel,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. R.P.E. Halfens te Nieuwegein.
Partijen zullen hierna [eiseres] en - in mannelijk enkelvoud - [gedaagden]gden] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 10 oktober 2011
- producties 1 tot en met 19, van [eiseres]
- de faxberichten van 18 respectievelijk 19 oktober 2011 van mr. Richel, voornoemd, namens [eiseres]
- producties 1 tot en met 10, van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling op 19 oktober 2011
- de ter terechtzitting overgelegde ongenummerde productie, van [eiseres]
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagden]
Het verzoek van de raadsman van [eiseres] bij faxbericht van 18 oktober 2011 om de als eerste van productie 19 (Nb. niet productie 17, zoals [eiseres] kennelijk abusievelijk heeft verzocht) overgelegde brief d.d. 11 oktober 2011 uit het procesdossier te verwijderen, is gehonoreerd. [gedaagden] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
De raadsman van [eiseres] heeft bij faxbericht van 19 oktober 2011 bezwaar gemaakt tegen het late tijdstip van indienen van de producties 1 tot en met 10 door [gedaagden]. Hoewel artikel 6.2 van het 'Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie' voorschrijft dat stukken die binnen 24 uur (één werkdag) voor de terechtzitting worden ingediend, zoals thans aan de orde, in beginsel buiten beschouwing worden gelaten, acht de voorzieningenrechter het in dit geval, zoals ter terechtzitting al als beslissing is medegedeeld, niet in strijd met een goede procesorde om het indienen van deze producties toe te laten. Immers, de inhoud van de producties 1 tot en met 10 van [gedaagden] kon reeds voor de indiening daarvan als tussen partijen genoegzaam bekend worden geacht en, voor zover dat niet het geval was, is aan (de raadsman van) [eiseres] ter terechtzitting de gelegenheid gegeven kennis te nemen van de inhoud van deze (in aantal en omvang beperkte) producties.
[gedaagden] heeft zich verzet tegen de ter terechtzitting door [eiseres] op schrift gestelde en ingediende eiswijziging, luidende als volgt:
"subsidiair, voor het geval het primaire niet toewijsbaar is, [gedaagden] te verbieden zich in de procedure te beroepen op de rapporten van [X] Consultancy en Interne Zaken, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, of anderszins".
De voorzieningenrechter heeft hierover ter terechtzitting het volgende overwogen.
De eiswijziging is naar de inhoud wezenlijk anders dan het oorspronkelijk gevorderde (de eiswijziging betreft immers een verbod tot handelen van [gedaagden] zelf en niet een bevel aan [gedaagden] tot het verlenen van medewerking aan handelen van derden), ook al is de daaraan ten grondslag gelegde argumentatie dezelfde. Voor een reactie op de subsidiaire vordering zou [gedaagden] meer tijd gegeven moeten worden. Om deze reden is met de indiening van deze eiswijziging de goede procesorde in het gedrang. De voorzieningenrechter heeft deze eiswijziging daarom niet toegelaten.
Met betrekking tot de overigens op schrift gestelde en ingediende wijziging van eis is niet gebleken dat [gedaagden] geacht kan worden in haar procesbelang te zijn geschaad. [gedaagden] heeft daartegen ook geen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft dat deel van de eiswijziging daarom toegelaten en gaat bij de beoordeling van die gewijzigde eis uit (hierna weergegeven onder 3.1).
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiseres] heeft, na daartoe op 24 november 2010 verkregen verlof, op 25 november 2010 ten laste van [gedaagden] conservatoir beslag doen leggen op de aan [gedaagden] in eigendom toebehorende woning aan de [adres], welk beslag op 29 november 2010 in de openbare registers is ingeschreven.
De hoofdzaak in de zin van artikel 700 Rv is vervolgens door [eiseres] aanhangig gemaakt bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw, die zich in eerste aanleg bij scheidsrechterlijk incidenteel eindvonnis van 27 augustus 2010 onbevoegd heeft verklaard. De Raad van Arbitrage voor de Bouw heeft dit vonnis op 11 oktober 2011 in hoger beroep bekrachtigd. [eiseres] heeft daarna het beslag doen opheffen en verzocht aan de Bewaarder der Hypotheken dit beslag door te halen in de registers.
[eiseres] heeft bij verzoekschrift van 25 juli 2011 (onder meer) verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag onder de gemeente Schiedam op het aan gedaagde sub 1 uit te keren maandelijkse wachtgeld op grond van de wet Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA). Na partijen op 16 augustus 2011 te hebben gehoord heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank dit verzoek bij beschikking van 17 augustus 2011 afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat "(...) Het verzoek (...) blijkbaar [is] ingegeven door de stelling dat sprake is van een onderwaarde van de woning waarop reeds beslag is gelegd. Deze stelling is niet met stukken onderbouwd. Verver en Aartsen hebben aan de hand van een door hen overgelegd taxatierapport gesteld dat die woning op € 2,1 mln is getaxeerd en hebben gesteld dat feitelijk een hypotheek van € 1,6 mln is gevestigd, zodat sprake is van een overwaarde. [eiseres] kan in die situatie niet volstaan met een kale betwisting maar had, om haar vordering summierlijk aan te tonen, stukken ter onderbouwing van haar stellingen moeten overleggen. In deze situatie wordt het er voor gehouden dat het verzochte beslag disproportioneel is, zodat het verzoek wordt afgewezen. (...)".
De voorzieningenrechter heeft [eiseres] bij aanvullende beschikking van 22 augustus 2011 veroordeeld in de proceskosten.
[gedaagden] heeft, na daartoe op 15 augustus 2011 verkregen verlof, op 16 augustus 2011 ten laste van [eiseres] conservatoir beslag doen leggen onder ING Bank N.V. en de gemeente Schiedam.
[gedaagden] heeft inmiddels het beslag onder ING Bank N.V. doen opheffen en het beslag onder de gemeente Schiedam beperkt tot een bedrag van EUR 6.432,34.
[eiseres] heeft bij verzoekschrift van 14 oktober 2011 wederom verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag onder de gemeente Schiedam op het aan gedaagde sub 1 uit te keren maandelijkse wachtgeld op grond van de wet APPA. Partijen zijn op dit verzoek in aansluiting op de behandeling van dit kort geding gehoord. Op het verzoek zal afzonderlijk worden beslist.
Het geschil
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
a. [gedaagden] te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis een datum te noemen waarop de door [eiseres] aangezochte makelaars, te weten [Y], gevestigd te Schiedam, en [Z], gevestigd te Vlaardingen, de woning aan de [adres] kunnen bezichtigen ten behoeve van taxatie en daaraan medewerking te verlenen, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van EUR 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagden] daarmee na het verstrijken van deze termijn in gebreke mocht blijven,
b. [gedaagden] te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis een datum te noemen waarop de door [eiseres] aangezochte bouwkundige ingenieursbureaus, te weten:
- [Q] Raadgevende Ingenieurs B.V. te Rotterdam
- Arcadis-PRC B.V. te Bodegraven,
de woning aan de [adres] kunnen bezichtigen ten behoeve van een bouwkundige opname en daaraan medewerking te verlenen en toe te staan dat [eiseres] en haar raadsman daarbij aanwezig zijn, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van EUR 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagden] daarmee na het verstrijken van deze termijn in gebreke mocht blijven,
c. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
[gedaagden] voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
[eiseres] heeft gesteld dat binnen een termijn van drie maanden hoger beroep zou moeten worden ingesteld tegen de afwijzing in de beschikking van 17 augustus 2011 (zie hiervoor onder 2.2) van het verzoek om verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag op een periodieke uitkering van gedaagde sub 1. Daarmee heeft [eiseres], los van de vraag of zij daadwerkelijk overgaat tot het instellen van hoger beroep, het spoedeisend belang bij de onderhavige (gewijzigde) vorderingen die er toe strekken inzicht te verkrijgen of de woning van [gedaagden] al dan niet als mogelijk (ander) verhaalsobject kan dienen, in voldoende mate aannemelijk gemaakt.
Tussen partijen bestaat reeds gedurende langere tijd geschil over het door [eiseres] afgeleverde werk met betrekking tot de verbouwing van de woning van [gedaagden] aan de [adres] en over de betaling door [gedaagden] van de voor die werkzaamheden door [eiseres], al dan niet terecht, verzonden facturen.
De thans voorliggende vorderingen strekkende tot - kort gezegd - het toelaten door [gedaagden] van makelaars en bouwkundige ingenieurs tot de woning vloeien uit deze discussie tussen partijen voort.
In de visie van [eiseres] is de weigering van [gedaagden] om de door [eiseres] aangewezen makelaars en bouwkundigen toe te laten in strijd met de beginselen van behoorlijke debatvoering ('fair trial') en met de redelijkheid en billijkheid die partijen als (voormalige) contractspartijen ten opzichte van elkaar in acht dienen te nemen. [eiseres] heeft haar vorderingen (mede) gestoeld op het bepaalde in artikel 843a Rv (e.v.). [eiseres] acht het noodzakelijk dat zij, mede met het oog op het mogelijke verweer van [gedaagden] tegen het verlofverzoek inhoudende dat de woning voldoende zekerheid biedt, in de gelegenheid wordt gesteld om de woning te laten bezichtigen door deskundigen die zij heeft aangewezen, zoals ook [gedaagden] die gelegenheid heeft gehad. [eiseres] heeft bovendien gesteld belang te hebben bij toelating van de door haar aangewezen deskundigen met het oog op de discussie over de werkzaamheden van [eiseres] in de woning van [gedaagden]. In haar optiek biedt een (voorlopig) deskundigenrapport daartoe onvoldoende soelaas, omdat voorkomen moet worden dat [eiseres] op achterstand komt te staan ten opzichte van [gedaagden]; immers, [eiseres] heeft van haar kant niet op voorhand een (partij) deskundig oordeel beschikbaar aan de hand waarvan de deskundigen kunnen worden bevraagd en/of gestuurd.
[eiseres] stelt nog dat, indien haar vorderingen worden toegewezen, er slechts sprake zal zijn van een geringe inbreuk op het woongenot van [gedaagden], nu het bezoek in overleg met [gedaagden] en enkel met het voormelde doel zal plaatsvinden.
[gedaagden] heeft dit alles betwist. [gedaagden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd door (o.a.) een beroep te doen op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer als bedoeld in (onder meer) artikel 12 van de Grondwet en de artikelen 1 j? 8 EVRM.
Allereerst stelt de voorzieningenrechter voorshands vast dat artikel 843a Rv alleen een vorderingsrecht toekent, aan - kort gezegd - degene die rechtmatig belang heeft om inzage te vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is. Dit artikel kent geen bevoegdheid om een woning te betreden waartegen de bewoner zich verzet.
Voorts geldt dat het gedwongen toelaten van derden tot een woning in beginsel inbreuk maakt op het huisrecht van bewoners, dat bescherming geniet in artikel 12 lid 1 van de Grondwet (een uitwerking van artikel 10 van de Grondwet waarin de bescherming van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is neergelegd en waarop [gedaagden] zich, naar de voorzieningenrechter begrijpt, feitelijk mede beroept). Het huisrecht wordt bovendien beschermd in artikel 8, eerste lid, EVRM.
Nu aan te nemen valt dat artikel 12 van de Grondwet enkel in verticale verhoudingen kan worden toegepast (overheid - burger), dienen de thans voorliggende vorderingen getoetst te worden aan de algemene bepaling van artikel 10 van de Grondwet, welke geacht kan worden (tevens) horizontale werking te hebben.
Artikel 10 lid 1 van de Grondwet bepaalt dat ieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Ter relativering van de gelding van artikel 10 van de Grondwet in de verhouding tussen partijen heeft [eiseres] aangevoerd dat diverse wettelijke bepalingen bedoelde beperkingen opleggen. Dit betoog gaat echter niet op; juist vanwege het ontbreken van een specifieke wettelijke basis dient de persoonlijke levenssfeer te worden geëerbiedigd. [gedaagden] kan zich in relatie tot [eiseres] derhalve op dit grondrecht beroepen.
Nu [gedaagden] te kennen heeft gegeven geen toestemming te willen verlenen voor het binnentreden van zijn woning door de door [eiseres] ingeschakelde deskundigen, terwijl tegelijkertijd niet gesteld of gebleken is dat in het onderhavige geval sprake is of zou kunnen zijn van bij of krachtens de wet te stellen beperkingen die toestaan dat de woning van [gedaagden] desondanks mag worden binnengetreden, zal reeds daarom tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] moeten worden gekomen.
Bovendien, de voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de belangen van [eiseres] voldoende gewaarborgd zullen zijn bij een (voorlopig) deskundigenonderzoek, zeker gelet op de eigen deskundigheid die [eiseres] bezit en de specifieke kennis die zij van de woning heeft.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht EUR 260,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.076,00
De beslissing
De voorzieningenrechter
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op
EUR 1.076,00,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2011.?1734/1694