ECLI:NL:RBROT:2011:BU2962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/820023-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Kaaij
  • A. Benaissa
  • J. Wijnholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag leidt tot zwaar lichamelijk letsel bij voetganger

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 26 april 2011 te Rotterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 50 km/uur en negeerde de aanwezigheid van een voetganger die zich op de rijbaan bevond. Ondanks het feit dat de voetganger duidelijk zichtbaar was en handgebaren maakte, besloot de verdachte door te rijden in de hoop dat de voetganger opzij zou springen. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de voetganger zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een bekkenbreuk en hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van het risico van ernstige gevolgen, maar lichtzinnig handelde door te veronderstellen dat het risico zich niet zou realiseren. Dit gedrag werd gekwalificeerd als roekeloosheid, wat leidde tot een veroordeling voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.

Tijdens de rechtszitting werd vastgesteld dat de verdachte na de aanrijding de plaats van het ongeval had verlaten zonder te controleren of de voetganger hulp nodig had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn zorgplicht had geschonden en dat zijn rijgedrag niet voldoende was aangepast aan de situatie. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor acht maanden. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van het ongeval immateriële schade had geleden.

De rechtbank benadrukte dat de verkeersveiligheid in gevaar was gebracht door het gedrag van de verdachte en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om de ernst van de feiten te onderstrepen. De uitspraak is een duidelijke boodschap dat roekeloos rijgedrag niet getolereerd wordt en dat de bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals voetgangers, van groot belang is.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/820023-11
Datum uitspraak: 27 oktober 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[woonplaats],
raadsman mr. R.I. van Haneghem, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Heemst heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair (bestaande in roekeloosheid) en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden
alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, op die wijze dat:
1.
hij op 26 april 2011 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, te rijden op de 1e Middellandstraat (ter hoogte van het Tiendplein), welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, bij/ondanks het waarnemen van een ter hoogte van een voetgangersoversteekplaats zich op de rijbaan bevindende voetganger zijn snelheid niet heeft aangepast en die voetgangersoversteekplaats is blijven naderen en het door hem bestuurde voertuig in de richting van die voetganger is blijven sturen en (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger, die als gevolg daarvan ten val is gekomen, waardoor die voetganger, genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een bekkenbreuk, een gescheurde milt, hersenletsel en aangezichtsletsel) werd toegebracht;
2.
hij op 26 april 2011 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval en door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de 1e Middellandstraat (ter hoogte van het Tiendplein) de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander, te weten [naam slachtoffer], letsel en was toegebracht en terwijl daardoor, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, die [naam slachtoffer], die bij dat ongeval letsel werd toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Ten aanzien van het hiervoor onder 1. bewezen verklaarde merkt de rechtbank nog op dat nu niet is gebleken van “oversteken” de tenlastelegging in die zin verbeterd wordt gelezen. Zich op de rijbaan bevinden kan als minder onderdeel van oversteken worden gezien. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSOVERWEGING
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op 26 april 2011 om 02.20 uur op de 1e Middellandstraat ter hoogte van het Tiendplein te Rotterdam een persoon, het latere slachtoffer, is aangereden door een personenauto die werd bestuurd door de verdachte. Het slachtoffer is gewond, liggend op zijn buik op de voetgangersoversteekplaats, aangetroffen. Ten gevolge van de aanrijding door de verdachte heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel, te weten een bekkenbreuk, een gescheurde milt, hersenletsel en aangezichtsletsel, opgelopen. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten. Gelet op de aangetroffen auto-onderdelen heeft de aanrijding niet plaats gevonden op de voetgangersoversteekplaats, maar op enige afstand daarvóór. Op 26 april 2011 om 09.00 uur heeft de verdachte zich gemeld op het politiebureau te Schiedam. Hij verklaarde als bestuurder van een [merk personenauto] met kenteken [kentekennummer] betrokken te zijn geweest bij een verkeersongeval op het Tiendplein te Rotterdam op 26 april 2011 omstreeks 02:20 uur.
Bij de beantwoording van de vraag of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat het slachtoffer geen gebruik maakte van de voetgangersoversteekplaats of aanstalten maakte om hiervan gebruik te maken. Gelet hierop bestond voor de verdachte niet de verplichting om ingevolge artikel 29, tweede lid, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens om het slachtoffer voorrang te verlenen.
Het is echter een feit van algemene bekendheid dat een voetganger een veel zwakkere verkeersdeelnemer is dan een automobilist. Van een automobilist wordt dan ook verwacht dat deze de grootst mogelijke zorg in acht neemt in verkeerssituaties waar voetgangers bij betrokken zijn. Dit geldt ook in de nabijheid van voetgangersoversteekplaatsen alsmede in situaties waar een voetganger zich - voor de automobilist zichtbaar – reeds op de weg bevindt.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte deze zorgplicht heeft geschonden, overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft, toen hij zich op het politiebureau meldde, verklaard dat het slachtoffer op de weg stond, in zijn richting liep, een handgebaar naar hem maakte en schreeuwde dat hij moest stoppen. De verdachte vond dit eng en reed door in de hoop dat het slachtoffer opzij zou springen. Het slachtoffer sprong echter niet opzij en hij reed hem met de rechtervoorzijde van zijn auto aan. Bij gelegenheid van zijn eerste verhoor door de politie heeft hij verklaard dat hij bang was voor "carjacking", dat hij heeft geprobeerd de man te ontwijken maar hem toch heeft geraakt. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij reed met een snelheid van 45 à 50 kilometer per uur en dat hij op het moment dat hij het latere slachtoffer, terwijl hij stoptekens met zijn arm maakte, midden op de rijweg in de richting van zijn auto zag lopen, niet heeft geremd maar wel zijn voet van het gaspedaal heeft gehaald en daardoor zijn snelheid iets heeft verminderd. Hij heeft getracht uit te wijken, maar dit was door de verkeerssituatie ter plaatse slechts beperkt mogelijk. De verdachte heeft voorts verklaard na de aanrijding uit paniek te zijn doorgereden.
Uit het technisch onderzoek is gebleken dat het door het ontbreken van sporen en omdat de auto niet meer op de plaats van het ongeval werd aangetroffen, niet mogelijk was om voor het betrokken voertuig op eenvoudige wijze een snelheidsberekening uit te voeren. Gelet op vergelijkende botsproeven menen de verbalisanten dat de indicatieve botssnelheid van de auto gelegen tussen de 50 en 60 km/uur reëel te noemen is. De raadsman heeft aangevoerd dat deze conclusie niet gebruikt mag worden voor het bewijs, omdat de wijze waarop de snelheid is berekend niet voor de verdediging controleerbaar is nu hij de website waar deze botsproeven zijn weergegeven niet heeft kunnen raadplegen, er zich geen foto’s in het dossier bevinden van de beschadigde auto’s waarmee de auto van de verdachte is vergeleken, en de schade aan de auto slechts als “enigszins overeenkomend” met de betreffende botsproef wordt aangemerkt. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. De in het technisch onderzoek vastgestelde botssnelheid is slechts een indicatieve. De verdachte heeft verklaard dat hij met een snelheid van 45 tot 50 km/uur heeft gereden. Deze snelheid ligt niet ver af van de in het technisch onderzoek vastgestelde snelheid. De botsproef waarbij met 49,3 km/uur is gereden, heeft tot minder schade dan in het onderhavige geval geleid, zodat in ieder geval aannemelijk is dat de verdachte met een hogere snelheid dan 49,3 km/uur heeft gereden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 50 km/uur heeft gereden en deze snelheid -blijkens verdachtes eigen verklaring- nauwelijks heeft aangepast na het zien van de voetganger op de weg.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte ervoor heeft gekozen om, met nauwelijks verminderde snelheid (van circa 50 km/uur) te blijven rijden in de richting van een, over de rijweg naar zijn auto toelopende voetganger die zich bovendien vlakbij een zebrapad bevond, hopend dat het slachtoffer opzij zou springen. Hoewel de verdachte naar zijn zeggen heeft getracht uit te wijken en het op zich begrijpelijk is dat hij niet midden in de nacht voor een persoon met onduidelijke bedoelingen tot volledige stilstand wilde komen, heeft de verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan zijn rijgedrag niet voldoende aangepast aan de gedragingen van de zwakkere verkeersdeelnemer, terwijl hij dat wel had behoren te doen. Naast het aanzienlijk verminderen van snelheid, had de verdachte zijn deuren kunnen vergrendelen, kunnen claxonneren of achteruit kunnen rijden op de voor het overige lege weg. Het beroep op overmacht van verdachte wordt hiermee verworpen.
Aldus heeft hij bovengenoemde zorgplicht geschonden. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat hij zich bewust was van het risico van ernstige gevolgen, maar is hij er op lichtzinnige wijze van uit gegaan dat dit risico zich niet zou realiseren. Derhalve is er niet slechts sprake van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar van een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid en dus van roekeloosheid.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1. overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
2. overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Feit 1
De raadsman heeft een beroep gedaan op verontschuldigbare overmacht (artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht); zijns inziens dient voor deze variant van afwezigheid van alle schuld ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
Nu het onder 1 tenlastegelegde een culpoos delict betreft, zou afwezigheid van alle schuld ertoe moeten leiden dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Uit de bewezenverklaring volgt echter dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van wederrechtelijk en verwijtbaar handelen van de verdachte, zodat – onder verwijzing naar bovenstaande nadere bewijsoverweging – het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich door zijn handelen zoals bewezen verklaard, als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval en hierdoor de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. De verdachte reed in de nachtelijke uren met zijn auto door Rotterdam. Op een bepaald moment is het latere slachtoffer op de rijweg voor de auto van de verdachte en in diens richting gaan lopen. De verdachte is met nauwelijks verminderde snelheid met de door hem bestuurde auto blijven rijden in de richting van het slachtoffer. De verdachte hoopte dat het slachtoffer opzij zou springen, hetgeen niet is gebeurd. De verdachte heeft het slachtoffer met zijn auto aangereden. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, onder meer aan zijn bekken, hersens en zijn gezicht. Op de terechtzitting is gebleken dat hij tot op de dag van vandaag nog veel last heeft van de gevolgen van het ongeluk en dat hij nog een hersteloperatie moet ondergaan.
Na het ongeval heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten zonder zich ervan te vergewissen of de voetganger die hij tevoren met zijn auto had geraakt (medische) hulp nodig had. Evenmin heeft hij een hulpdienst gebeld om ter plaatse te gaan kijken.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Als sanctie is -in het belang van de verkeersveiligheid- tevens een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. De rechtbank zal een kortere ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu zij rekening houdt met de omstandigheid dat de verdachte in verband met de onderhavige zaak zijn rijbewijs feitelijk circa vier maanden kwijt is geweest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden als uitgangspunt (minus 4 maanden), gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, meer op zijn plaats is.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straffen is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij, zoals blijkt uit het op zijn naam gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 september 2011 reeds eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 (rijden onder invloed).
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde], wonende te Rotterdam, ter zake van de feiten. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 2.500,00 als voorschot op een vergoeding van immateriële schade.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren omdat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en de vaststelling van de mate van die schuld onderzoek vergt.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zou het een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren om de exacte aan de verdachte toe te rekenen schade vast te stellen. Gevorderd is echter enkel een voorschot van € 2.500,-- . Dat de aan de verdachte toe te rekenen schade naar maatstaven van billijkheid gelet op algemene ervaringsregels (op zijn minst) € 2.500,00 bedraagt, is aannemelijk, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikelen, is gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- legt de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 4 (vier) maanden;
- ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 8 (acht) maanden;
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting te betalen aan [naam benadeelde], wonende te Rotterdam;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor het overige en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kaaij, voorzitter,
en mrs. Benaissa en Wijnholt, rechters,
in tegenwoordigheid van Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 oktober 2011.
Bijlage bij vonnis van: 27 oktober 2011
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 april 2011 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig (hoogst) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de 1e Middellandstraat (ter hoogte van het Tiendplein), welk
genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, bij/ondanks het waarnemen van een op of ter hoogte van een voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger zijn snelheid niet heeft aangepast en/of die voetgangersoversteekplaats is blijven naderen en/of het door hem bestuurde voertuig in de richting van die voetganger heeft gestuurd of is blijven sturen en/of (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger, die als gevolg daarvan ten val is gekomen, waardoor die voetganger, genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een bekkenbreuk, een gescheurde milt, hersenletsel en aangezichtsletsel) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(artikel 6 jo artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2011 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de 1e Middellandstraat (ter hoogte van het Tiendplein), zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, bij/ondanks het waarnemen van een op of ter hoogte van een
voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger zijn snelheid niet heeft aangepast en/of die voetgangersoversteekplaats is blijven naderen en/of het door hem bestuurde voertuig in de richting van die voetganger heeft gestuurd of is blijven sturen en/of (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger, die als gevolg daarvan ten val is gekomen;
(artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994)
2.
hij op of omstreeks 26 april 2011 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval en/of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de 1e Middellandstraat (ter hoogte van het Tiendplein) de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten [naam slachtoffer], letsel en/of schade was toegebracht en/of terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, die [naam slachtoffer], die bij dat ongeval letsel werd toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
(artikel 7, lid 1, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994)