ECLI:NL:RBROT:2011:BT7232

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/107 BC-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Depositogarantiestelsel en rechtmatigheid van uitkering na beslaglegging door Belastingdienst

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) inzake de uitkering uit het depositogarantiestelsel na de faillietverklaring van DSB Bank N.V. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering, maar DNB stelde vast dat het saldo op zijn deposito op 12 oktober 2009 slechts € 29,29 bedroeg. Dit bedrag was het gevolg van een executoriaal derdenbeslag dat door de Belastingdienst was gelegd in 2006, waardoor een aanzienlijk deel van het oorspronkelijke bedrag was onttrokken. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze beslaglegging en stelde dat het depositosaldo ten onrechte niet hoger was vastgesteld door DNB.

De rechtbank heeft op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser was niet tijdig verschenen op de zitting, waar DNB werd vertegenwoordigd door mr. S.M.C. Nuyten en mr. M.A.M. Suijkerbuijk. De rechtbank oordeelde dat de uitkering door DNB correct was, aangezien het depositogarantiestelsel slechts dekking biedt voor legitieme vorderingen en dat de rechtmatigheid van de overmaking aan de Belastingdienst niet kon leiden tot een hogere uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 oktober 2011, en belanghebbenden, waaronder eiser, hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 11/107 BC-T2
Uitspraak in het geding tussen
[A], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de naamloze vennootschap De Nederlandsche bank N.V., verweerster (hierna: DNB).
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 6 december 2010 heeft DNB het bezwaar van eiser tegen het besluit van DNB van 18 mei 2010 strekkende tot het toekennen van een uitkering van € 29,29 uit hoofde van het depositogarantiestelsel voor depositohouders van DSB Bank N.V. (hierna: DSB) ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2011. Eiser is niet tijdig verschenen. DNB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.C. Nuyten en mr. M.A.M. Suijkerbuijk.
2 Overwegingen
2.1 Eiser heeft zich na de sluiting van het onderzoek ter zitting alsnog gemeld. De rechtbank heeft daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. In de nadien door eiser ingezonden pleitnota ziet de rechtbank evenmin aanleiding het onderzoek te heropenen en deze wordt dan ook bij de volgende beoordeling buiten beschouwing gelaten. De griffier zal dit stuk aan eiser terugzenden.
2.2 Ingevolge artikel 20, eerste lid, van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft (hierna: Bbpm) komen voor voldoening ingevolge het depositogarantiestelsel in aanmerking vorderingen uit deposito’s, die de betalingsonmachtige bank aan de personen, bedoeld in artikel 19 van het Bbpm, verschuldigd is of die hen toebehoren en die de betalingsonmachtige bank voor hen overeenkomstig de wettelijke en contractuele voorwaarden houdt. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van het Bbpm stelt DNB het bestaan en de waarde van de ingediende vorderingen vast aan de hand van de op de vorderingen toepasselijke wettelijke bepalingen en contractuele voorwaarden, de boekhouding van de betalingsonmachtige financiële onderneming en eventuele andere relevante documenten.
2.3 Nadat op 12 oktober 2009 op DSB de noodregeling van toepassing was verklaard en DSB op 19 oktober 2009 failliet was verklaard, heeft DNB op 19 oktober 2009 het depositogarantiestelsel als bedoeld in artikel 3:260 van de Wet financieel toezicht voor DSB in werking gesteld. Nadat eiser een aanvraag om een uitkering had ingediend heeft DNB vastgesteld dat op het saldo op het deposito met nummer 077.80.31.292 op naam van eiser (hierna: het deposito) op 12 oktober 2009 € 29,29 bedroeg. Dit bedrag heeft DNB aan eiser uitgekeerd. Omdat eiser heeft gesteld dat het depositosaldo € 65.025,61 zou moeten zijn heeft DNB navraag gedaan bij de curatoren van DSB. De curatoren hebben geantwoord dat op 6 juni 2006 door de Belastingdienst executoriaal derdenbeslag is gelegd tot een bedrag van € 64.996,32, welk bedrag op 7 juli 2006 aan de Belastingdienst heeft overgemaakt, en dat eiser daarvan op de hoogte is gebracht bij brief van 21 juli 2006.
2.4 Eiser betoogt dat uit de stukken blijkt dat door hem een bedrag van € 65.665,65 is gestort op het deposito en dat hij dit bedrag daarna niet daaraan heeft onttrokken. Volgens eiser heeft DNB dit bedrag dan ook ten onrechte niet betrokken bij de vaststelling van het saldo van het deposito op 12 oktober 2009.
2.4.1 Dit betoog faalt. Eiser miskent dat ingevolge artikel 20, eerste lid, van het Bbpm slechts een uitkering aan hem kan worden toegekend ter hoogte van het saldo dat op 12 oktober 2009 op het deposito stond, dit met inachtneming van het in artikel 26 van het Bbpm bedoelde maximum van € 100.000,00. Nu dit saldo blijkens de administratie van de curatoren niet meer bedroeg dan € 29,29, heeft DNB terecht dit bedrag aan eiser uitgekeerd. De door eiser kennelijk betwiste rechtmatigheid van de vermelde overmaking aan de Belastingdienst ingevolge het executoriaal derdenbeslag kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat het Bbpm geen dekking biedt voor onrechtmatige onttrekkingen aan een deposito.
2.5 Het beroep is ongegrond.
2.6 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D. Haan, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 6 oktober 2011.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende – onder wie in elk geval eiser wordt begrepen – en DNB kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.