ECLI:NL:RBROT:2011:BT6855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
365489 / HA ZA 10-3195
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding waardedaling motorjacht onder pleziervaartuigverzekering en toepassing Marine Insurance Act 1906

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam diende, ging het om een geschil tussen eiser, wonende te Winterswijk, en de naamloze vennootschap Amlin Corporate Insurance N.V., gevestigd te Amstelveen, over de vergoeding van schade aan een motorjacht. Eiser had een pleziervaartuigverzekering afgesloten via Aon Hudig, en na schade aan het schip op 24 juni 2008, vorderde hij vergoeding van zowel de reparatiekosten als de waardedaling van het schip. De schade was vastgesteld op EUR 37.159,96, maar Amlin had alleen de reparatiekosten vergoed, onder aftrek van het eigen risico.

Eiser stelde dat, ondanks de volledige reparatie, er een waardevermindering van het schip was opgetreden, die ook onder de verzekering vergoed diende te worden. Hij baseerde zijn vordering op de Engelse Marine Insurance Act 1906, specifiek artikel 69, dat de verplichtingen van de verzekeraar bij schade regelt. De rechtbank oordeelde dat, volgens artikel 69 MIA, eiser alleen recht had op vergoeding van de redelijke kosten van herstel en dat er geen recht op aanvullende vergoeding van waardedaling bestond, tenzij er sprake was van gedeeltelijke reparatie of geen reparatie.

De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser moest worden afgewezen, omdat de schade volledig was hersteld en de kosten daarvoor waren vergoed. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Amlin op EUR 1.818,- werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 5 oktober 2011 door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 365489 / HA ZA 10-3195
Vonnis van 5 oktober 2011
in de zaak na verwijzing door de rechtbank Amsterdam van
[eiser],
wonende te Winterswijk,
eiser,
advocaat mr. F.J.M. Kobossen te Zutphen,
tegen
de naamloze vennootschap
AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Amlin genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 maart 2010, met producties;
- het incidenteel vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2010 waarbij de rechtbank Amsterdam zich onbevoegd heeft verklaard om van de vordering van [eiser] kennis te nemen en zij de zaak in de stand waarin deze zich destijds bevond heeft verwezen naar deze rechtbank;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de akte uitlating producties aan de zijde van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. [eiser] heeft door tussenkomst van Aon Hudig (hierna: Aon) met ingang van 13 december 2007 een pleziervaartuigverzekering afgesloten voor het motorjacht [naam schip] (hierna: schip). Verzekeraar is (thans) Amlin.
2.2. Op of omstreeks 24 juni 2008 is in de jachthaven van Aprilia, Italië, (water)schade aan het schip ontstaan. Deze schade is via de tussenpersoon van [eiser], [bedrijf 1], aan Aon gemeld.
2.3. In een in opdracht van Aon door [bedrijf 2] op 16 april 2009 opgesteld expertiserapport wordt de schade ter zake reparatiekosten vastgesteld op in totaal EUR 37.159,96, bestaande uit de navolgende posten:
- uitgevoerde werkzaamheden EUR 7.719,96
- nog uit te voeren werkzaamheden EUR 29.440,00 +
EUR 37.159,96
Deze bedragen zijn door Amlin aan [eiser] onder de polis uitgekeerd onder aftrek van het overeengekomen eigen risico. In het expertiserapport staat verder het volgende vermeld:
“8. WAARDEVERMINDERING
(…)
Naar de mening van ondergetekende is er indien de schade degelijk is gerepareerd geen sprake meer van materiële waardevermindering als gevolg van de op 24 juli 2008 ontstane schade.”
2.4. De op de tussen partijen bestaande verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde Marine Insurance Act 1906 (MIA) bepaalt in artikel 69 (partial loss of ship):
“Where a ship is damaged, but is not totally lost, the measure of indemnity, subject to any express provision in the policy, is as follows:
(1) Where the ship has been repaired, the assured is entitled to the reasonable cost of the repairs, less the customary deductions, but not exceeding the sum insured in respect of any one casualty:
(2) Where the ship has been only partially repaired, the assured is entitled to the reasonable cost of such repairs, computed as above, and also to be indemnified for the reasonable depreciation, if any, arising from the unrepaired damage, provided that the aggregate amount shall not exceed the cost of repairing the whole damage, computed as above:
(3) Where the ship has not been repaired, and has not been sold in het damaged state during the risk, the assured is entitled tot be indemnified for the reasonable depreciation arising from the unrepaired damage, but not exceeding the reasonable cost of repairing such damage, computed as above.”
Artikel 75 lid 1 MIA (general provisions as tot measure of indemnity) bepaalt:
“(1) Where there has been a loss in respect of any subject-matter not expressly provided for in the foregoing provisions of this Act, the measure of indemnity shall be ascertained, as nearly as may be, in accordance with those provisions, in so far as applicable to the particular case.”
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - om voor recht te verklaren dat Amlin jegens [eiser] gehouden is de volledige schade ten gevolge van de op of omstreeks 24 juni 2008 ontstane waterschade aan zijn schip te vergoeden, met inbegrip van een waardedaling en met inachtneming van het overeengekomen eigen risico en voorts Amlin te veroordelen om aan [eiser] de waardedaling ten gevolge van de ontstane waterschade, ter grootte van
EUR 30.000,- althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vergoeden, met veroordeling van Amlin in de kosten van de procedure.
[eiser] legt daaraan - kort gezegd - het volgende ten grondslag. Op grond van wettelijke voorschriften geldt in Italië een plicht voor de verkoper om aan potentiële kopers te melden dat een schip (water)schade heeft gehad. Bij verkoop van het schip zal [eiser] dus hebben te melden dat het schip (water)schade heeft gehad en waar die schade uit heeft bestaan. Volgens de door [eiser] ingeschakelde deskundigen treedt hierdoor een waardedaling van het schip op, ook als reparaties deugdelijk en vakkundig zijn uitgevoerd. De daling van de waarde van het schip maakt deel uit van de onder de polis te vergoeden schade (vide artikel 75 MIA) en beloopt omstreeks EUR 30.000,-, aldus [eiser].
3.2. Amlin voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens.
Daaraan legt Amlin - in essentie - ten grondslag dat in de situatie waarin (volledig) herstel van de schade heeft plaatsgevonden en de kosten daarvan zijn vergoed daarnaast onder de polis geen aanspraak meer kan worden gemaakt op vergoeding van waardedaling van het schip (vide artikel 69 MIA). Voorts betwist Amlin dat sprake is van waardedaling van het schip en betwist zij tevens de gestelde omvang daarvan.
3.3. Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is in geschil of de gestelde waardedaling van het schip voor vergoeding onder de polis in aanmerking komt. Beide partijen duiden dit geschil aan als de kern van hun dispuut, zodat de rechtbank allereerst dit geschilpunt zal bespreken.
4.2. Ten verwere tegen de vordering van [eiser] betoogt Amlin dat de verzekerde onder de MIA in geval van schade slechts de “reasonable repair costs” kan vorderen als voorzien in artikel 69 MIA maar niet daarnaast ook nog een waardedaling als de gestelde onderhavige. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst Amlin naar een afschrift van een advies van DRG Solicitors van 17 mei 2011 (productie 1 bij conclusie van dupliek). Nu de “reasonable repair costs” door Amlin aan [eiser] onder de polis zijn vergoed en verdere verplichtingen van de verzekeraar onder de polis niet bestaan, komt aan [eiser], nu (volledig) herstel van de schade heeft plaatsgevonden, geen vordering ter zake waardedaling meer toe, aldus Amlin.
4.3. In reactie op het verweer van Amlin betoogt [eiser] dat ook al zijn de reparatiekosten door Amlin onder de polis vergoed, hij desalniettemin daarnaast op basis van artikel 75 lid 1 MIA aanspraak kan maken jegens Amlin op vergoeding van de waardedaling van het schip. Artikel 75 MIA heeft als doel te voorzien in de mogelijkheid van volledige schadevergoeding, aldus [eiser].
4.4. Uit de feiten volgt dat de vordering van [eiser], inhoudende nakoming van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst, zijn grondslag vindt in Engels recht, in het bijzonder artikel 75 MIA.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 69 MIA uitdrukkelijk wordt geregeld wat de verplichtingen zijn van de verzekeraar in geval van schade.
Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat volledig herstel van de schade heeft plaatsgevonden. Blijkens onderdeel 1 van artikel 69 MIA heeft de verzekerde in dat geval ‘slechts’ recht op vergoeding van de redelijke kosten daarvan. Onderdeel 1 van artikel 69 MIA staat dus in de weg aan een (aanvullende) vergoeding van de waardedaling. Alleen in het geval van gedeeltelijke reparatie of in het geval reparatie achterwege is gebleven bieden de onderdelen 2 en 3 van artikel 69 MIA ruimte voor vergoeding van waardevermindering. Artikel 75 MIA, waarnaar [eiser] ter onderbouwing van zijn vordering in het bijzonder verwijst, ziet niet op de verplichtingen van de verzekeraar in geval van schade, maar behelst een voorziening voor de vaststelling van de omvang van de schade.
4.6. Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Amlin worden begroot op:
- vast recht EUR 660,-
- salaris advocaat EUR 1.158,- + (2 punten x tarief EUR 579,-)
Totaal EUR 1.818,-
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Amlin tot op heden begroot op EUR 1.818,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.?