ECLI:NL:RBROT:2011:BT6752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
385919 / HA RK 11-208
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

Op 5 oktober 2011 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen de rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, waarbij zijn aanvraag om uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Verzoeker had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar dit verzet werd op 23 december 2010 door de rechter ongegrond verklaard. Vervolgens diende verzoeker een nieuw beroep in, dat ook niet-ontvankelijk werd verklaard.

De wrakingsgrond van verzoeker was dat de rechter in de eerdere procedure zijn verzet ongegrond had verklaard en nu opnieuw als verzetsrechter moest oordelen in een andere WWB-zaak. Verzoeker stelde dat hierdoor de schijn van gebrek aan onpartijdigheid was ontstaan. De wrakingskamer oordeelde echter dat de rechter in de eerdere zaak slechts had getoetst of verzoeker niet-ontvankelijk was en dat de beoordeling van de eerdere uitspraak niet aan de orde was in de nieuwe procedure. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval waren die omstandigheden niet aangetoond, waardoor het verzoek tot wraking ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 5 oktober 2011
Zaaknummer: 385919
Rekestnummer: HA RK 11-208
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
[adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht (hierna ook: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Op 22 januari 2010 heeft verzoeker beroep (AWB 10/449 WWB-T1) ingesteld bij de rechtbank wegens een niet tijdige beslissing op zijn aanvraag van 28 januari 2009 om uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, hierna: B&W.
Dit beroep is met een vereenvoudigde behandeling op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 3 juni 2010 door een andere rechter dan [naam rechter] niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald.
Verzoeker heeft tegen die uitspraak een verzetschrift ingediend. Dat verzet is bij uitspraak van 23 december 2010 door [naam rechter] ongegrond verklaard.
Op 29 oktober 2010 heeft verzoeker beroep (AWB 11/40 WWB-T1) ingesteld bij de rechtbank wegens een niet tijdige beslissing van B&W op zijn bezwaarschrift van 22 januari 2010 tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 28 januari 2009 om uitkering op grond van de WWB.
Dit beroep is met een vereenvoudigde behandeling op de voet van artikel 8:54 Awb op 24 februari 2011 door een andere rechter dan [naam rechter] niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat het verzet tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag ongegrond was verklaard, zodat de rechtbank reeds op verzoekers beroep had beslist.
Bij brief van 11 april 2011 heeft verzoeker verzet tegen deze uitspraak gedaan. Deze verzetzaak zou door [naam rechter] worden behandeld ter zitting van 2 september 2011.
Bij brief van 29 augustus 2011 heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van - voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang - het dossier van de voormelde procedure.
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 7 september 2011.
Ter zitting van 23 september 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verzoeker verschenen. Verzoeker heeft aan de hand van schriftelijke pleitaantekeningen zijn standpunt nader toegelicht. De rechter is - met voorafgaande kennisgeving - niet ter zitting verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd hetgeen is opgenomen in de brief van verzoeker aan de rechtbank, gedateerd 29 augustus 2011, alsmede de schriftelijke pleitaantekeningen van verzoeker van 23 september 2011. Van deze brief en de schriftelijke pleitaantekeningen zijn kopieën aan deze beslissing gehecht en de inhoud ervan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Ter zitting heeft verzoeker ter toelichting op het wrakingsverzoek medegedeeld dat de dragende grond voor zijn verzoek is dat de rechter in de procedure met kenmerk AWB 10/449-T1 zijn eerdere verzet ongegrond heeft verklaard en nu opnieuw in een Wet Werk en Bijstand-zaak van verzoeker tegen B&W, met kenmerk AWB 11/40 WWB-T1, als verzetsrechter tot oordelen is geroepen. De rechter moet daarmee met andere woorden beoordelen of haar eigen eerdere uitspraak, te weten die van 23 december 2010, goed was en daarmee is ten minste de schijn van gebrek aan onpartijdigheid van de rechter gegeven.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
In het gegeven dat de rechter het verzet van verzoeker in de procedure met kenmerk AWB 10/449-T1 ongegrond heeft verklaard en nu opnieuw in een Wet Werk en Bijstand-zaak van verzoeker tegen B&W, met kenmerk AWB 11/40 WWB-T1, als verzetsrechter tot oordelen is geroepen, kan geen grond voor toewijzing van het wrakingsverzoek worden gevonden, nu de bemoeienis van de rechter in de zaak met kenmerk AWB 10/449-T1 beperkt is gebleven tot de toetsing van het oordeel dat verzoeker in het door hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk is - kort gezegd - wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht.
3.5
In de verzetzaak met kenmerk AWB 11/40-T1 dient de rechter slechts te beoordelen of de rechtbank bij uitspraak van 24 februari 2011 terecht heeft overwogen dat reeds eerder op het zelfde beroep is beslist. De vraag of de eerdere uitspraak van de rechter van 23 december 2010 juist is geweest, speelt daarbij geen enkele rol. De wrakingskamer volgt verzoeker dan ook niet in zijn stelling dat de rechter daarmee moet beoordelen of haar eigen eerdere uitspraak van 23 december 2010 juist is geweest.
3.6
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 5 oktober 2011 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. L.A.C. van Nifterick en mr. O.E.M. Leinarts, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. A. Schut, griffier.