vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 368934 / HA ZA 10-3702
Vonnis van 7 september 2011
[eiser],
wonende te Hellouw,
eiser,
advocaat mr. I.I. Assink,
[gedaagde]
wonende te Hellevoetsluis,
gedaagde,
advocaat mr. W.H. van Baren.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 april 2011 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de brief d.d. 2 mei 2011 van mr. Assink, met bijlagen;
- de samenvatting juridische standpunten/reactie verweer wederpartij van [eiser], met producties;
- de akte overleggen producties, met producties van [gedaagde];
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 21 juni 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1. [gedaagde] voert onder de naam "High-Level" passagiers- en reclameballonvaarten uit voor particulieren en bedrijven. Op 18 juli 2007 heeft [gedaagde] met een heteluchtballon een landing gemaakt in een weiland aangrenzend aan een aan [eiser] in eigendom toebe¬horend weiland. Tijdens deze landing bevond zich in het weiland van [eiser] een aan hem toebehorend paard, g[het paard] [het paard] (hierna: [het paard]). [het paard] werd door de landing opgeschrikt en is vervolgens in het omheinende hek gesprongen.
2.2. [gedaagde] heeft diezelfde dag een door [eiser] opgestelde handgeschreven verklaring ondertekend. Hierin is het volgende vermeld:
"Hierbij is het paard [het paard] die in eigendom is van [eiser] geschrokken van de luchtballon en door het hek gesprongen. Hierdoor zijn beide achterbenen beschadigd en loopt ’t paard kreupel. Hierdoor zal de dierenarts kosten en eventuele waarde vermindering van het paard voor de verantwoording komen van de eigenaar van de ballon.
Ik ben volledig aansprakelijk voor alle kosten aan het paard en het hek."
2.3. Bij brief van 27 juli 2007 heeft [pers[persoon 1], dierenarts, (hierna: [persoon 1]) het volgende verklaard:
"verklaart op 19 juli 2007 te zijn geconsulteerd bij de friese merrie, [het paard] […]. Bij onderzoek door ondergetekende had het dier verse schaafwonden aan beide achterbenen, de achterbenen waren beide iets verdikt. Het jaarling liep onregelmatig en vertoonde incoordinatie in de achterhand, waarvan de oorzaak zich in de rug lijkt te bevinden.
[…]
Prognose voor de schaafwonden en oedemateuze verdikking van de achterbenen is gunstig, voor de coordinatiestoornis voorlopig op z’n minst gereserveerd, omdat voorlopig in elk geval niet met zekerheid kan worden gesteld dat de incoordinatie volledig herstelt."
2.4. Op 17 juni 2008 is [het paard] onderzocht door de Universiteitskliniek voor paarden, verbonden aan de Faculteit der Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (hierna: de Universiteitskliniek). Van dit onderzoek is een verslag d.d. 20 juni 2008 opgesteld. Hierin is het volgende vermeld:
"Onderzoeken: Klinisch en röntgenologisch onderzoek van het locomotieapparaat.
Diagnose: Het paard was bij monsteren op de rechte lijn niet kreupel. Tijdens longeren vertoonde het paard RA een heel minimale bewegingsonregelmatigheid. Beiderzijds achter matig overvulde kootgewrichten, tevens matig overvulde spronggewrichten beiderzijds achter. […]
Röntgenonderzoek spronggewricht: LA licht OC positief mediale rolkam, RA mediale rolkam OC dubieus, het kootgewricht RA heeft een dorsal chip fragment. Tevens nogal uitgetrokken apexen van de sesambeentjes beiderzijds achter.
[…]
Advies aan de eigenaar: Voor beoogde sportdoeleinden is het raadzaam de chip uit het kootgewricht RA te laten verwijderen. Tevens kan ter nadere inventarisatie van de OC in de talocruraalgewrichten een arthroscopie uitgevoerd worden die overigens voornamelijk diagnostisch en niet zozeer therapeutisch zal zijn."
2.5. Op 12 juli 2008 is [het paard] ter operatie aangeboden aan [dierenartsenpraktijk]. Op 22 juli 2008 is het losse fragment in het kootgewricht rechtsachter verwijderd. Op 23 juli 2008 is [het paard] tijdens de recovery aan een fatale complicatie overleden. Zij was toen twee jaar oud.
2.6. Bij brief van 31 december 2008 heeft L.J. [persoon 4], als dierenarts verbonden aan [dierenartsenpraktijk], het volgende aan [eiser] bericht:
"Bovengenoemd paard is mij aangeboden op 12 juli 2008 ter operatie van een los fragmentje in het kootgewricht rechtsachter. Op 22 juli 2008 is dit fragmentje arthroscopisch verwijderd. Kort na de operatie is tijdens de recovery een fatale complicatie opgetreden, namelijk myelomalacie (ruggemergsdegeneratie), hetgeen op zich los staat van de aard van de operatie en vaker wordt gezien bij jonge paarden die in rugligging worden geopereerd.
Ten aanzien van de fragmentatie het volgende:
Vaak worden gewrichtsfragmentjes veroorzaakt door osteochondrose […] is een verstoring van de omzetting van kraakbeen naar bot. Tengevolge van de verstoorde botopbouw kan er fragmentatie optreden in het gewricht op de zogenaamde predilictieplaatsen. Deze aandoening komt relatief vaak voor en ontstaat per definitie al in het eerste levensjaar.
Fragmentatie in het gewricht kan echter ook optreden door trauma (geweld van buitenaf). Dergelijke traumatische fragmenten kennen geen predilictieplaatsen. Gezien de ligging van het fragment [thv laterale collateraal band, geen predilictieplaats] en het beeld bij arthroscopie […] ligt het meer voor de hand dat het fragment in het kootgewricht van [het paard] een traumatische oorsprong had en in verband kan worden gebracht met een ongeval."
2.7. In een door [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) opgesteld taxatierapport d.d. 3 februari 2009 is het volgende vermeld:
"[…] [eiser] […] opdracht gegeven om de waarde vast te stellen van een paard Fries ras voor het ongeval wat heeft plaatsgevonden in 2007. […]
Volgens opgave van de opdrachtgever heeft deze in 2006 het te taxeren paard aangekocht voor € 18.500,-, dit aankoopbedrag staat buiten de realiteit van de marktwaarde op dat moment.
[…]
Vrije verkoopwaarde in 2008 uitgaande van een gezond paard zonder gebreken bedraagt € 10.000,-."
2.8. Bij brief van 22 juni 2009 heeft de raadsman van [eiser] het volgende aan [perso[persoon 3], verbonden aan [adres 1] (hierna: [persoon 3]) bericht:
"De beschikbare medische informatie over [het paard] gaat hierbij.
Ik verzoek u vriendelijk de navolgende vragen te beantwoorden:
1. Deelt u de conclusie van dierenarts [persoon 4] te Bodegraven dat het voor de hand ligt dat het dorsal chip fragment in het kootgewricht van [het paard] (RA) een traumatische oorsprong (lees: sprong in het hek na ballonlanding) had? […]
2. […]
3. […]
4. Is het naar uw mening aannemelijk om ervan uit te gaan dat de incoördinatie in de achterhand van [het paard] en de minimale bewegingsonregelmatigheid die in Utrecht werd vastgesteld werd veroorzaakt door het losse fragmentje in het kootgewricht RA? […]
5. Kunt u door middel van een percentage aangeven hoe vaak de complicatie myelomalacie bij een paard met de leeftijd van [het paard] bij een operatie aan een los fragment aan het kootgewricht (arthroscopisch) optreedt? […]"
[persoon 3] heeft deze vragen bij brief van 17 augustus 2009 aan de raadsman van [eiser] als volgt beantwoord:
"- Vraag 1: De conclusie van [persoon 4] kan ik onderschrijven. Gezien de aard van het fragment en de lokalisatie is het aan te nemen dat de oorzaak traumatisch is en geen erfelijke groei ontwikkelingstoornis.
[…]
- Vraag 4: […] Derhalve is het losse fragment in het RA kogelgewricht niet van invloed op de coördinatie. De onregelmatigheid zou mogelijk wel door het fragment geïnitieerd kunnen worden. Alhoewel dat bij een incoördinatie probleem moeilijk te diagnosticeren is.
- Vraag 5: De myelopathie heeft niets met de aard van de operatie te maken maar met de ligging tijdens de operatie. Het is een voorkomende complicatie maar geen usance."
2.9. Bij brief d.d. 16 april 2009 heeft [per[persoon 5] van A.N. Expertax B.V. (hierna: [persoon 5]) op verzoek van en namens de Nederlandse Luchtvaartpool (de verzekerings¬maat¬schappij van [gedaagde]) het volgende aan Stichting Unive Rechtshulp (de toenmalige belangen¬¬behartiger van [eiser]) bericht:
"Uit onderzoek door de Rijks Universiteit Utrecht afd. dierengeneeskunde, is gebleken dat het paard [het paard] niet kreupel was noch dat er sprake was van enig letsel opgelopen door de luchtballon landing op 18 juli 2007.
Wel werd er vastgesteld dat er sprake was van OC, een aandoening van de sprong gewrichten.
[het paard] had dit lang voor het evenement op 18 juli 2007.
Bekend is dat er tengevolge van OC bot cq botontwikkeling (chips) losraken die in het gewricht zorgen voor problemen. Bekend is ook dat deze chips nog al mobiel zijn en zich overal in het gewricht kunnen vastzetten.
[…]
Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening dat er geen sprake is van letsel bij [het paard] tengevolge van de luchtballonlanding maar van het loslaten van bot cq in ontwikkeling zijnd bot(chip) tengevolge van OC."
2.10. [persoon 5] heeft bij brief van 8 november 2009 aan de raadsman van [eiser] het volgende bericht:
"Wij zijn en blijven van mening dat het paard [het paard] getroffen is door een OC/OCD, dit blijkt ook uit het onderzoek gedaan door de Rijksuniversiteit Utrecht.
[…]
E.e.a. is geen gevolg van welk evenement dan ook, maar van een regelmatig voorkomende aandoening van de ontwikkeling van kraakbeen.
[…]
Een dorsal chip fragement is een los geraakt stukje kraakbeen dat in het gewricht gaat zitten.
(Dit is OCD, voluit Osteochondrosis Dissecans)."
2.11. Dierenarts [persoon 1] heeft bij e-mailbericht d.d. 6 juli 2010 het volgende aan [eiser] bericht:
"[…] verklaart dat het paard [het paard] […] voor 19 juli 2007, slechts onder behandeling is geweest voor de gebruikelijke entingen, waarbij normale klinische controle geen afwijkingen zijn geconstateerd. Het paard is eerst vanaf 19 juli 2007 behandeld voor wonden aan de benen, dikke benen en afwijkende gangen, ontstaan door trauma."
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden materiële schade;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
a. een bedrag van € 24.173,85 aan materiële schade, met rente;
b. een bedrag van € 1.190,-- aan buitengerechtelijke kosten;
c. de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan zijn vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.2. [gedaagde] heeft jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. De dientengevolge geleden schade, ten aanzien waarvan [gedaagde] schriftelijk aansprakelijkheid heeft erkend, dient door [gedaagde] op grond van artikel 6:162 BW te worden vergoed. De onrechtmatigheid van het ongeval is onder meer gelegen in het schenden van een veiligheidsnorm. Het landen van de heteluchtballon op het naburige perceel is een directe schending van de veiligheidsnorm zoals bepaald in artikel 11 lid 2 van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen. Voorts is sprake van het schenden van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. [gedaagde] heeft immers een gevaarlijke situatie in het leven geroepen door met een heteluchtballon te landen in de nabijheid van een paard ([het paard]), terwijl hij als ervaren ballonpiloot had kunnen en moeten weten dat paarden daarvan ernstig kunnen schrikken en zich daardoor bij het vluchten kunnen verwonden. Het onrechtmatig handelen kan [gedaagde], gezien de geldende voorschrif¬ten en zijn ervaring als ballonpiloot, worden toegerekend. Aan het relativiteitsvereiste is voldaan. Het onrecht¬matig handelen van [gedaagde] staat in causaal verband tot het overlijden van [het paard]. In dit geval is toepassing van de omkeringsregel gerechtvaardigd. De schade beloopt in totaal een bedrag van € 24.173,85. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- aan [het paard] toe te kennen waarde: € 20.000,--;
- taxatie- en medische kosten: € 2.080,29;
- wettelijke rente: € 2.093,56.
Naast voornoemde schade maakt [eiser] jegens [gedaagde] aanspraak op vergoeding van de verschuldigde buiten¬gerechtelijke incasso¬kosten ad € 1.190,--.
3.3. Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te betalen binnen zeven dagen na het in deze te wijzen vonnis aan [gedaagde], en met bepaling dat indien de proceskosten niet binnen deze termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente is verschuldigd. [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd.
3.4. [gedaagde] betwist dat hij aansprakelijk is voor de gestelde schade. De door hem ondertekende aansprakelijk¬heids¬verklaring heeft geen betrekking op de gestelde schade. Indien zulks wel het geval is, is de verklaring onder invloed van dwaling ondertekend. De verklaring is bovendien vernietigbaar aangezien deze door bedrog dan wel misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Betwist wordt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens
[eiser] heeft gehandeld. Er is geen schending van de door [eiser] gestelde veiligheidsnorm en/of van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Bovendien is sprake van overmacht. Het handelen van [gedaagde] kan hem, gezien de omstandigheden, niet worden toegerekend. Voorts ontbreekt het causaal verband tussen het landen van de heteluchtballon en de gestelde schade. De omkeringsregel is in dit geval niet van toepassing. De gestelde schade en de buitengerechtelijke kosten worden betwist.
4. De beoordeling
4.1. Ter beoordeling ligt voor de vraag of [gedaagde] de schade die [eiser] tengevolge van de landing met de heteluchtballon heeft geleden aan [eiser] dient te vergoeden. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
De door [gedaagde] ondertekende verklaring
4.2. Tussen partijen staat vast dat [het paard] van de luchtballon geschrokken is en in het omheinende hek is gesprongen. Voorts staat vast dat [gedaagde] direct hierna contact heeft gezocht met [eiser] en dat hij, na de verwondingen van [het paard] te hebben gezien, de onder 2.2 weergegeven verklaring heeft ondertekend. Volgens [gedaagde] heeft hij die verkla¬ring onder bedreiging en/of ingevolge misbruik van omstandigheden getekend. [gedaagde] beroept zich op deze vernieti¬gings¬gronden omdat, aldus [gedaagde], [eiser] hem tot het ondertekenen van de verklaring heeft bewogen door hem opzettelijk mede te delen dat de verzekeringsmaatschappij de schade niet zal vergoeden als geen aansprakelijkheid wordt erkend, wetende dat die mededeling onjuist is. Indien [eiser] deze onjuiste mede¬deling niet had gedaan, dan had [gedaagde] de verklaring nimmer ondertekend. Derhalve is sprake van bedrog. [eiser] heeft bovendien misbruik gemaakt van het feit dat [gedaagde] onder grote druk stond, van onder andere zijn passagiers, en daardoor gehouden was om de kwestie snel af te handelen, aldus nog steeds [gedaagde].
[eiser] betwist dat sprake is geweest van de gestelde bedreiging en/of misbruik van omstandigheden.
4.3. De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar wanneer zij door bedrei¬ging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
Artikel 3:44 lid 3 BW bepaalt dat bedrog aanwezig is wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enig opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] geen, althans onvol¬doen¬de, feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] opzettelijk een onjuiste mededeling heeft gedaan. Uit het enkele feit dat [eiser] – zoals [gedaagde] betoogt – aan [gedaagde] heeft meegedeeld dat zijn verzekeringsmaatschappij zou hebben gezegd dat [gedaagde] een dergelijke verklaring zou moeten ondertekenen omdat de schade anders niet zou worden vergoed, volgt, indien juist, nog niet dat [eiser] hiermee willens en wetens [gedaagde] heeft misleid. Hierbij zij opgemerkt dat een mede¬deling waarvan men meent dat zij juist is, ook bij gebleken onjuistheid, geen bedrog oplevert.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep op bedrog verworpen moet worden.
4.4. Het beroep op misbruik van omstandigheden dient naar het oordeel van de rechtbank eveneens te worden verworpen. Artikel 3:44 lid 4 BW bepaalt dat misbruik van omstandigheden aanwezig is wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzon¬dere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnor¬male geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshan¬de¬ling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Voor een beroep op misbruik van omstandigheden is derhalve vereist dat [gedaagde] door bijzondere omstandig¬heden werd bewogen tot het ondertekenen van de sub 2.2 weergegeven verklaring. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] geen, althans onvol¬doen¬de, feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij in dermate bijzondere omstandig¬heden verkeerde dat hij ten opzichte van [eiser] een zwakkere positie innam en dat [eiser] wist of had moeten begrijpen dat hij door die bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het ondertekenen van de verklaring. Het feit dat [gedaagde] zich onder grote druk, van onder andere zijn passagiers, bevond en de kwestie daarom snel wilde afhandelen levert, indien juist, naar het oordeel van de rechtbank niet een bijzon¬dere omstandigheid op in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW.
4.5. [gedaagde] heeft voorts betoogd dat de door [eiser] gestelde schade geen betrekking heeft op de schade als bedoeld in de sub 2.2 weergegeven verklaring, omdat deze schade niet in causaal verband staat met de landing. De rechtbank zal dit verweer beoor¬de¬len hierna, onder 4.11. Subsidiair heeft [gedaagde] in dit verband betoogd dat voor zover de verklaring ook ziet op vergoeding van deze schade, hij de verklaring heeft ondertekend onder invloed van dwaling. Volgens [gedaagde] was hij in de – kennelijk onjuiste – veronder¬stelling dat de verklaring alleen zag op de schade aan de afrastering en de schaafwonden van [het paard] en zou hij bij een juiste voorstellig van zaken de verklaring niet hebben onder¬te¬kend. Dit betoog wordt verworpen.
Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten, is wegens dwaling vernietigbaar, indien, voor zover hier van belang, de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, of de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a en b BW). De eerste vraag is of [gedaagde] een onjuiste voorstelling van zaken had ten aanzien van de (omvang van) de schade. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende gesteld of gebleken. De enkele stelling van [gedaagde] dat hij bij het onderte¬kenen van de verkla¬ring in de kennelijk onjuiste veronderstelling verkeerde dat de verkla¬ring enkel betrekking had op de schade aan de omheining en de schaafwonden van [het paard] is hiervoor onvol¬doen¬de. Nog daargelaten dat [gedaagde] die stelling niet heeft onderbouwd, is in de verklaring opgenomen dat beide achterbenen beschadigd zijn en dat het paard kreupel loopt waardoor kosten van de dieren¬arts en de eventuele waardevermindering van het paard voor rekening komen van de eige¬naar van de ballon. Gelet hierop wist [gedaagde], althans had hij kunnen weten, dat de schade aan [het paard] meer zou (kunnen) omvatten dan de schaafwon¬den en de omheining. Bovendien heeft [gedaagde] verklaard dat hij volledig aanspra¬kelijk is voor alle kosten van het paard. Nu van een onjuiste voorstelling van zaken niet is gebleken, dient het beroep op dwaling reeds hierom te worden verworpen.
4.6. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de onder 2.2 weergegeven verklaring niet vernietigbaar is en derhalve nog steeds van kracht is. Dit betekent dat [gedaagde] reeds op grond van die verklaring aansprakelijk is voor de schade die [eiser] tengevolge van de landing met de heteluchtballon heeft geleden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook in het geval dat [gedaagde] de verklaring niet zou hebben ondertekend, [gedaagde] aanspra¬kelijk is voor de schade die [eiser] tengevolge van de landing met de hete¬lucht¬ballon heeft geleden. De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat, wanneer tijdens een activiteit, waartoe op zichzelf geen enkele maatschappelijke noodzaak bestaat zoals een ballonvaart, zich het voorzienbare geval voordoet dat andermans paard door die ballon wordt opgeschrikt waardoor schade ontstaat aan dat paard, die ballonvaart als onrechtmatig jegens de eigenaar van dat paard moet worden aangemerkt. Daarnaast geldt het volgende. Volgens artikel 11 lid 2 van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaart¬terreinen (hierna: het Besluit) moet het landen met een vrije ballon zodanig geschieden dat daarbij geen personen, dieren of zaken op de grond in gevaar worden gebracht. Uit het feit dat [het paard] als gevolg van de landing van de heteluchtballon opgeschrikt is en in het omheinende hek is gesprongen, vloeit reeds voort dat [gedaagde] dit voorschrift niet heeft opgevolgd. [gedaagde], die als geoefend ballonvaarder de leiding heeft bij en verantwoordelijk is voor de veilige uitvoering van de ballonvaart en voor een juiste naleving van de bij of krachtens de Luchtvaartwet gestelde regels, heeft door de overtreding van voornoemd artikel in strijd met die regels gehandeld en aldus onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat het door [gedaagde] gedane beroep op over¬macht niet slaagt. Indien al juist is dat [gedaagde] wegens de zich onverwachts in ongunstige zin wijzigende windstromen tot de landings¬poging diende te besluiten teneinde de zich aan boord bevindende personen veilig te stellen, dan nog kan [gedaagde], als ballonpiloot, zich daarop niet met vrucht beroepen aangezien die omstandigheid krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
4.7. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] tengevolge van de landing met de heteluchtballon heeft geleden.
Dit oordeel leidt evenwel niet zonder meer tot toewijzing van hetgeen [eiser] heeft gevorderd. Eerst zal vastgesteld moeten worden dat [eiser] als gevolg van de landing met de heteluchtballon schade heeft geleden. In het navolgende zal de rechtbank hierop ingaan.
4.8. Volgens [eiser] is de zogenaamde omkeringsregel van toepassing. Indien dat niet het geval is, stelt [eiser], onder verwijzing naar door hem overgelegde verkla¬ringen van dierenartsen, dat het letsel van [het paard], zijnde een los botfragment in het kootgewricht, en de in verband daarmee noodzakelijke operatie het directe gevolg was van de schrikreactie door de landing met de heteluchtballon. Aangezien [het paard] zonder het voorval met de luchtballon niet geopereerd had hoeven te worden en derhalve niet zou zijn overleden, is sprake van een conditio sine qua non-verband tussen de landing en het overlijden van [het paard]. Ter comparitie heeft [eiser] gesteld dat het juist is dat bij [het paard] O.C. is vastgesteld maar geen O.C.D. [eiser] betwist dat bij [het paard] per definitie O.C.D. zou zijn ontstaan zodat, aldus [eiser], niet gezegd kan worden dat een operatie sowieso noodzakelijk zou zijn geweest.
4.9. [gedaagde] betwist dat de omkeringsregel van toepassing is en voert aan dat het oorzakelijk verband tussen de landing van de heteluchtballon en de gestelde schade ontbreekt. Het losse botfragment in het kootgewricht van [het paard] is geen gevolg van de verwondingen die [het paard] door de schrik¬reactie tengevolge van de landing van de hete¬lucht¬ballon heeft opgelopen. De oorzaak daarvan is gelegen in een bij paarden veel voorkomende gewrichts¬aandoening, te weten oesteochondritis (O.C.) of osteochondrose dissecans (O.C.D.), waaraan ook [het paard] leed. Gelet op de aard van deze aandoening moet de ontwikkeling daarvan zich reeds voor het ongeval hebben ingezet. De operatie van [het paard] was derhalve hoe dan ook noodzakelijk geweest. Het is zeer onwaar¬schijnlijk dat de aandoening O.C./ O.C.D. bij [het paard] door een (extern) trauma is veroorzaakt. Indien dat al het geval zou zijn, dan is het onmogelijk dat die aandoening is veroorzaakt door haar schrikreactie tengevolge van de landing met de heteluchtballon. Derhalve moet zich in de periode na het ongeval een ander incident hebben voorge¬daan dat het letsel bij [het paard] heeft veroorzaakt.
De na de operatie opgetreden complicatie tengevolge waarvan [het paard] is over¬leden, staat geheel los van de aard van de operatie. De complicatie is opgetreden doordat [het paard] in rugligging is geopereerd. Het optreden van de complicatie en het daardoor overlijden van [het paard] moeten worden toegeschreven aan de dierenarts die [het paard] op deze risicovolle wijze heeft geopereerd dan wel aan [eiser] die voor die methode heeft gekozen.
Het overlijden van [het paard] staat derhalve in geen enkel verband, althans in een te ver verwij¬derd verband, met de landing van de heteluchtballon, aldus nog steeds [gedaagde].
4.10. De rechtbank overweegt als volgt.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het losse botfragment in het kootgewricht rechtsachter, dat op 22 juli 2008 operatief is verwijderd, een gevolg is van de verwondingen die [het paard] door de schrik¬reactie tengevolge van de landing van de hete¬lucht¬ballon heeft opgelopen.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering draagt de partij die zich beroept op rechtsgevol¬gen van door haar gestelde feiten of rechten daarvan de bewijslast, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. [eiser] beroept zich op de zogeheten omkerings¬regel. Toepassing van de omkeringsregel in het onderhavige geval betekent volgens [eiser] dat het conditio sine qua non-verband tussen de gedraging van [gedaagde] en de schade in beginsel is gegeven. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de omkeringsregel van toepassing is. De vraag of in het onderha¬vige geval de omkeringsregel van toepassing is, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden gelaten worden omdat het causaal verband tussen de landing met de heteluchtballon en het losse botfrag¬ment in het kootgewricht van [het paard] en de in het kader daarvan uitgevoerde operatie vast is komen te staan. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank het volgende.
4.11. Tussen partijen staat vast dat [het paard] door de landing van de heteluchtballon van schrik in het omheinende hek is gesprongen en daardoor schaafwonden aan beide achterbenen had.
Dierenarts [persoon 1] heeft [het paard] op 19 juli 2007, een dag na het ongeval, gezien en geconstateerd dat [het paard] onregelmatig liep en incoördinatie vertoonde. De Universiteits¬kliniek heeft in haar brief van 20 juni 2008 ter zake het spronggewricht opgemerkt "LA licht OC positief" en "RA mediale rolkam OC dubieus, het kootgewricht RA heeft een dorsal chip fragment" en [eiser] geadviseerd de chip te laten verwijderen en ter nadere inventarisatie van de O.C. een arthroscopie uit te laten voeren.
[persoon 4], die op 22 juli 2008 het losse fragment in het kootgewricht arthroscopisch heeft verwijderd, heeft in zijn brief d.d. 31 december 2008 opgemerkt dat gewrichtsfragmentjes vaak worden veroorzaakt door osteochondrose maar ook kunnen optreden door trauma (geweld van buitenaf) en dat dergelijke traumatische fragmenten geen predilictieplaatsen kennen. Volgens [persoon 4] ligt het, gezien de ligging van het fragment (ter hoogte van laterale collateraal band, geen predilicitieplaats) en het beeld bij arthroscopie, meer voor de hand dat het fragment in het kootgewricht van [het paard] een traumatische oorsprong had en in verband kan worden gebracht met een ongeval.
[persoon 3], die zich bij zijn onderzoek heeft gebaseerd op de medische informatie over [het paard], heeft in zijn brief d.d. 17 augustus 2009 aangegeven de conclusie van [persoon 4] te kunnen onderschrijven. Volgens [persoon 3] is, gezien de aard van het fragment en de lokalisatie, aan te nemen "dat de oorzaak traumatisch is en geen erfelijke groei ontwikkelingsstoornis".
[persoon 1] heeft in zijn e-mailbericht van 6 juli 2010 onder meer verklaard dat [het paard] eerst vanaf 19 juli 2007 behandeld is voor wonden aan de benen, dikke benen en afwijkende gangen ontstaan door trauma.
4.12. Tegenover de bevindingen van [persoon 1], [persoon 4] en [persoon 3], allen van beroep dierenarts, heeft [gedaagde] onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het losse fragment in het kootgewricht rechtsachter veroorzaakt is door de gewrichtsaandoening O.C. of O.C.D. dan wel is opgetreden door een andere van buiten komende gebeurtenis dan de landing met de heteluchtballon. De enkele stelling van [gedaagde] dat de aandoening O.C. dan wel O.C.D. bij paarden zoals [het paard] veel voorkomt en dat een los botfragment een gevolg van die aandoening kan zijn, is onvoldoende. Immers, dit moge zo zijn, maar dat betekent nog niet dat zulks ook bij [het paard] het geval was. Het enkele feit dat [persoon 5] geen letsel veroorzaakt door de schrikreactie van [het paard] op de landing heeft geconstateerd maar wel zichtbare aanwij¬zingen van de aandoening O.C. of O.C.D. heeft vastgesteld, betekent nog niet dat het losse botfragment in het kootgewricht rechtsachter daardoor veroorzaakt is. [persoon 5] heeft ter comparitie het volgende verklaard:
"Ik ben schade-expert. Ik ben geen dierenarts. […] Ik heb [het paard] toen bekeken. Er was sprake van een uitzwaai bij het rechter achterbeen, ik heb er nog aan gevoeld. Wij hebben vervolgens aangeboden om de helft van de onderzoekskosten te betalen. [het paard] is toen voor onderzoek naar Utrecht gegaan. […]
OC leidt uiteindelijk in alle gevallen tot OCD; dan gaat er een chip loszitten, dit kan door het gehele gewricht zweven en kan op een gegeven moment problemen geven. Voor recreatiepaarden is dit niet erg maar bij sportpaarden is een operatie wel noodzakelijk. Het rapport dat is overgelegd als bijlage 14 bij dagvaarding heb ik opgesteld aan de hand van de röntgenfoto’s en de van de Universiteit Utrecht verkregen informatie."
Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, valt uit de informatie van de Universiteits¬kliniek niet af te leiden dat de gewrichtsaandoening O.C. bij [het paard] de oorzaak is geweest van het losse botfragment. Evident is dat het doel van het onderzoek door de Universiteitskliniek niet was om vast te stellen wat de oorzaak was van het losse botfragment in het koot¬gewricht. De Universiteits¬kliniek heeft in haar brief d.d. 20 juni 2008 dan ook niet meer aangegeven dan dat bij [het paard] sprake is van O.C. en dat het kootgewricht rechtsachter een los botfragment heeft. Gelet op het feit dat [persoon 5] geen dierenarts maar schade-expert is en zijn oordeel uitsluitend gegrond heeft op de bevindingen van de Universiteitskliniek, waaruit niet blijkt dat het losse botfragment in het kootgewricht een gevolg is van de gewrichtsaandoening O.C., gaat de rechtbank voorbij aan de bevindingen van [persoon 5].
Nu door [gedaagde] geen andere feiten en/of omstandigheden zijn gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de bevindingen van [persoon 4] en [persoon 3] niet juist zijn en de gewrichtsaandoening O.C. de oorzaak is van het losse botfragment, gaat de rechtbank er vanuit dat het losse botfragment in het kootgewricht een gevolg is van de schrikreactie van [het paard] tengevolge van de landing van de heteluchtballon. Gelet hierop bestaat er causaal verband tussen die landing en de operatie van [het paard].
4.13. Voor zover [gedaagde] bepleit dat de schade (het overlijden van [het paard]) ook zou zijn opgetreden zonder het trauma als gevolg van de landing omdat de operatie (ook) vanwege de O.C. van [het paard] noodzakelijk was, geldt het volgende.
In het rapport van de Universiteitskliniek, waarnaar [gedaagde] in dit verband verwijst, staat ten aanzien van de O.C. opgemerkt dat een uit te voeren arthroscopie "voornamelijk diagnos¬tisch en niet zozeer therapeutisch zal zijn", terwijl het verwijderen van de chip uit het kootgewricht "raadzaam" wordt geacht. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat de operatie noodzakelijk was voor de O.C.
Ten aanzien van het betoog van [persoon 5] dat O.C. uiteindelijk altijd tot O.C.D. leidt en (dus) op termijn een operatie noodzakelijk maakt, overweegt de rechtbank als volgt.
Of en wanneer een operatie van [het paard] in verband met O.C.D. noodzakelijk zou zijn geworden en of een dergelijke operatie tot dezelfde schade zou hebben geleid is dermate onzeker, dat dit niet af kan doen aan de verplichting tot schadevergoeding van [gedaagde].
Het voorgaande neemt overigens niet weg dat bij het bepalen van de schadeomvang de O.C. – waaronder de zijdens [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat deze op termijn een operatie noodzakelijk zou hebben gemaakt – wel zal worden meegewogen (zie onder 4.19).
De rechtbank zal in het navolgende op de door [eiser] gevorderde schade ingaan.
Medische- en taxatiekosten
4.14. [eiser] heeft onder verwijzing naar de als producties 16 bij dagvaarding overgelegde facturen van [dierenartsenpraktijk] B.V., Dierenartsenpraktijk Deil, de Faculteit der Diergeneeskunde en [bedrijf 1] B.V. een totaalbedrag van
€ 2.080,29 aan taxatie- en medische kosten gevorderd. Aangezien [gedaagde] deze facturen en het in verband daarmee gevorderde bedrag van € 2.080,29 niet heeft betwist, acht de rechtbank het bedrag van € 2.080,29 toewijsbaar.
Schade door overlijden van [het paard]
4.15. Ter zake het verweer van [gedaagde] dat het optreden van de complicatie tijdens de recovery van de operatie en het daardoor overlijden van [het paard] niet in enig, althans een ter ver verwijderd verband staat met de landing van de heteluchtballon, overweegt de rechtbank het volgende.
[persoon 4] heeft in zijn brief d.d. 31 december 2008 aangegeven dat [het paard] hem is aangeboden ter operatie van het losse botfragment in het kootgewricht rechtsachter.
De rechtbank heeft hierboven vastgesteld dat dit losse botfragment een gevolg is van de schrikreactie van [het paard] tengevolge van de landing van de heteluchtballon.
Tussen partijen staat vast dat [het paard] overleden is tengevolge van een tijdens de recovery opgetreden complicatie en dat die complicatie los staat van de aard van de operatie.
Het vorenstaande mede in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de dood van [het paard] in zodanig verband met de onrechtmatige daad van [gedaagde] staat, dat de schade als gevolg van het overlijden van [het paard] hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade, als een gevolg van die gedraging kan worden toegerekend. Daarbij is van belang dat [gedaagde] een norm heeft geschonden die ertoe strekt mens en dier te beschermen tegen de aan het landen met een luchtballon verbonden gevaren.
4.16. Het is vervol¬gens aan [gedaagde] om te stellen en te bewijzen dat de schade mede of hoofdzake¬lijk is veroorzaakt door een omstandigheid die aan [eiser] is toe te rekenen. Volgens [gedaagde] is die omstandigheid erin gelegen dat [eiser] ervoor heeft gekozen [het paard] te laten opereren door [persoon 4] in plaats van de Universiteitskliniek. [gedaagde] heeft echter onvol¬doende gesteld om aan te nemen dat [eiser] op voorhand had moeten verwach¬ten dat een groter risico op overlijden van [het paard] bestond door haar te laten opereren door [persoon 4] in plaats van de Universiteitskliniek. Hoewel, zoals [gedaagde] terecht betoogt, van [eiser] had mogen worden verwacht dat hij de operatie van [het paard] – minst genomen – had aangekondigd, betekent dat nog niet dat [het paard] is overleden als gevolg van een omstandigheid die (mede) aan [eiser] is toe te rekenen. Gesteld noch gebleken is dat [het paard], zo de operatie wel zou zijn aangekondigd, in dat geval door de Universiteitskliniek zou zijn geopereerd. Daarbij is van belang dat, zoals [eiser] ter comparitie naar voren heeft gebracht, [eiser] (als eigenaar van het paard) de uitdruk¬kelijke wens had [het paard] (juist) door [persoon 4] te laten opereren. Dat (de verzekeraar van) [gedaagde] hierop een beslissende invloed zou hebben kunnen uitoefenen, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien.
4.17. Partijen verschillen van mening over de omvang van de schade als gevolg van het overlijden van [het paard].
[eiser] stelt dat de taxatie door [persoon 2] geen recht doet aan de reële waarde van [het paard]. [eiser] heeft dit als volgt toegelicht. [het paard] was een raspaard, volbloed Fries, met uitstekende vooruitzichten als fok- c.q. sportpaard die door middel van haar nageslacht behoorlijke inkomsten had kunnen genereren. De prestaties van een paard als [het paard] zijn in de moederlijn verankerd. Deze kwaliteiten bepalen de waarde van een tweejarig paard. Eventuele gezondheidsrisico’s of tegenvallende resultaten in de toekomst behoren daarbij niet te worden meegewogen. Rekeninghoudende met de stamboom van [het paard] en de verkoop- en verzekeringsbedragen van de zussen van [het paard], is een waarde van € 20.000,-- reëel, aldus nog steeds [eiser].
[gedaagde] voert aan dat zowel voor als na de landing met de heteluchtballon [het paard] niet als een sportpaard kon worden gekwalificeerd. De waarde van [het paard] vóór de landing kan niet worden gebaseerd op het onzekere feit dat in de toekomst meer waarde aan haar zou zijn toegekend. Voor de begroting van de schade is een eventuele toekomstige waardevermeer¬dering van [het paard] dan ook niet relevant. Aangezien [het paard] tengevolge van de landing geen, althans nauwelijks, letsel heeft opgelopen is de totale waardevermindering nihil, aldus nog steeds [gedaagde]. [gedaagde] betwist de juistheid van de getaxeerde waarde van [het paard] van
€ 10.000,--. [persoon 2], die [het paard] nimmer heeft gezien en haar pas na haar over¬lijden heeft getaxeerd, is bij de waardebepaling van onjuiste gegevens uitgegaan. Hij heeft geen rekening gehouden met het feit dat [het paard] aan O.C./O.C.D. leed. Dit is van belang voor de waardebepaling. Ook heeft [persoon 2] de foto’s van de gebreken in het koot- en spronggewricht bij zijn taxatie niet meegenomen, aldus nog steeds [gedaagde].
Voorts betwist [gedaagde] de gestelde waarden van de paarden uit de stamboom van [het paard] en de in dat verband door [eiser] overgeleg¬de facturen. [gedaagde] acht deze informatie niet relevant voor de waardebepaling van [het paard].
4.18. Zoals de rechtbank hierboven reeds heeft overwogen, bestaat causaal verband tussen de landing van de heteluchtballon op 18 juli 2007 en het overlijden van [het paard] op 23 juli 2008. Dit betekent dat de omvang van de door [eiser] geleden schade moet worden vastgesteld aan de hand van de waarde van [het paard] per 23 juli 2008 in de situatie zonder landing van de heteluchtballon.
4.19. De rechtbank stelt vast dat zowel [eiser] als [gedaagde] het om verschillende redenen niet eens zijn met de door [persoon 2] getaxeerde waarde van [het paard]
(€ 10.000,--). Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat bij de waardebepaling van [het paard] rekening moet worden gehouden met het feit dat zij aan de gewrichtsaandoening O.C. leed. In het rapport van [persoon 2] wordt hieromtrent niets vermeld. Aan het rapport van [persoon 2] kan dan ook geen beslissende betekenis worden toegekend ten aanzien van de waarde van [het paard] in de situatie zonder landing van de heteluchtballon. Naar het oordeel van de rechtbank kan die waarde ook niet uit de overige overgelegde informatie worden afgeleid. Bij deze stand van zaken heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een onafhankelijke deskundige ter beantwoor¬ding van de vraag wat de economische waarde is van [het paard]. Gelet op de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling, zoals deze hieronder nog aan de orde zal komen, is haar voorlopig oordeel dat zij voorgelicht wenst te worden door een paardentaxateur.
4.20. De rechtbank stelt voor om in ieder geval de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:
1) Wat was per 23 juli 2008 (dag overlijden) de waarde van [het paard] in het economisch verkeer in de situatie zonder landing van de heteluchtballon (en derhalve zonder daaruit voortvloeiend letsel en zonder daaruit voortvloeiende operaties), ervan uitgaande dat zij leed aan O.C.?
Is aannemelijk en, zo ja, in hoeverre, dat de bij [het paard] bestaande aandoening O.C. in de toekomst een operatie noodzakelijk zou hebben gemaakt, en welke invloed heeft dat op de waarde van [het paard] per 23 juli 2008?
2) Welke factoren zijn bij de beantwoording van de eerste vraag meegewogen, en in welke mate?
3) Zijn er nog feiten en omstandigheden waarover tussen partijen discussie bestaat, die van belang zijn voor het eindoordeel van de deskundige, en zo ja, welke zijn dat?
4) Welke omstandigheden zijn naar het oordeel van de deskundige verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
4.21. Ter comparitie heeft [eiser] voorgesteld [persoon 2] te benoemen als deskundige om de waarde van [het paard] vast te stellen. [gedaagde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Gelet hierop komt het de rechtbank voorshands voor dat zou kunnen worden volstaan met de benoeming van één deskundige in de persoon van een paardentaxateur, bijvoorbeeld de heer [persoon 6], verbonden aan [bedrijf 2] te Meppel.
4.22. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om zich – bij voorkeur na overleg en eenparig – bij akte uit te laten over het voorstel van de rechtbank ten aanzien van de aan de deskundige te stellen vragen en over eventueel aanvul¬lende vragen, omtrent de persoon van de deskundige, de kosten en omtrent eventuele andere aspecten van het deskundigenonderzoek.
4.23. De rechtbank houdt iedere (verdere) beslissing aan.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 5 oktober 2011 voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiser] als bedoeld in 4.22, waarop [gedaagde] kan reageren bij antwoordakte.
houdt iedere (verdere) beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op
7 september 2011.?