ECLI:NL:RBROT:2011:BT2434

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
328390 / HA ZA 09-997
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen wegens gebrek aan bewijs door eiseressen in civiele procedure

In de civiele zaak tussen DEUGRO (DEUTSCHLAND) PROJEKT GMBH en ASSEKURANZ – UNION VERSICHERUNGS – AGENTUR GMBH & CO KG. als eiseressen en ECT DELTA TERMINAL B.V. als gedaagde, heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2011 uitspraak gedaan. De zaak betreft een onrechtmatige daad waarbij eiseressen bewijs dienden te leveren dat de chauffeur van gedaagde een fout heeft gemaakt, zoals vereist door artikel 6:170 lid 1 BW. Eiseressen hadden de mogelijkheid om getuigen aan te zeggen van 20 april 2011 tot 29 augustus 2011, maar hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Op 29 augustus 2011 hebben zij via het roljournaal aangegeven geen bewijs door getuigen te willen leveren, wat door de rechtbank als een definitieve beslissing werd geïnterpreteerd.

De rechtbank oordeelde dat de mededeling van eiseressen geen recht op een verlenging van de termijn voor het aanzeggen van getuigen met zich meebracht, aangezien zij al voldoende tijd hadden gekregen om hun bewijs te leveren. De rechtbank concludeerde dat eiseressen niet aan hun bewijsverplichting hadden voldaan, waardoor de vorderingen werden afgewezen. Eiseressen werden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 2.175,- aan griffierecht en € 4.973,50 aan advocaatkosten. Het vonnis is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde direct aanspraak kan maken op de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 328390 / HA ZA 09-997
Uitspraak: 21 september 2011
Vonnis in de zaak van:
1. de vennootschap opgericht naar het recht van het land harer vestiging
DEUGRO (DEUTSCHLAND) PROJEKT GMBH,
gevestigd te Kelsterbach, Duitsland,
2. de vennootschap opgericht naar het recht van het land harer vestiging
ASSEKURANZ – UNION VERSICHERUNGS – AGENTUR GMBH & CO KG.,
gevestigd te Bremen, Duitsland,
eiseressen,
advocaat mr. O.E. Meijer,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECT DELTA TERMINAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G. Noordam.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1. Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar haar tussenvonnissen van 28 april 2010 en 20 april 2011.
1.2. Bij laatstgenoemd tussenvonnis heeft de rechtbank eiseressen opgedragen te bewijzen feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de chauffeur van gedaagde hetzij de bocht heeft genomen met een snelheid van 25 km/uur of meer, hetzij de bocht heeft afgekort tot een bocht met een straal van minder dan 12 meter en zijn snelheid daarop niet heeft aangepast, dan wel een combinatie van die beide.
Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat eiseressen voor zover zij bewijs door getuigen willen leveren zij binnen vier weken na de datum van uitspraak opgave moeten doen van de te verhoren getuigen, met opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen.
1.3. Eiseressen hebben via het roljournaal aangekondigd bewijs door getuigen te willen leveren en verzocht om een verlenging van de termijn voor opgave van getuigen en verhinderdata. Die termijnverlenging heeft de rechtbank eiseressen verleend, laatstelijk tot en met 29 augustus 2011.
De advocaat van eiseressen heeft op 29 augustus 2011 via het roljournaal medegedeeld:
“Zonder afstand te doen van hun recht getuigen te doen horen, wensen eiseressen op dit moment geen bewijs te leveren door het horen van getuigen.”.
1.4. Daarop is de zaak naar de rol verwezen voor uitlating als bedoeld in artikel 2.11 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken.
1.5. Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd.
2 De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank verwijst naar het tussenvonnis van 20 april 2011. Daarin is de maatstaf voor de gestelde onrechtmatige daad nader bepaald. Voorts is daarbij eiseressen opgedragen feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat de chauffeur van gedaagde die maatstaf niet heeft nageleefd, teneinde de conclusie te wettigen dat de chauffeur een fout in de zin van artikel 6:170 lid 1 BW heeft gemaakt.
2.2. Zoals blijkt uit hetgeen is vermeld onder 1. Het verdere verloop van het geding, hebben eiseressen aangekondigd bewijs door getuigen te zullen leveren, maar dat niet gedaan.
Voor zover eiseressen met hun mededeling van 29 augustus 2011 via het roljournaal “Zonder afstand te doen van hun recht getuigen te doen horen, wensen eiseressen op dit moment geen bewijs te leveren door het horen van getuigen” bedoelden te bewerkstelligen dat hen een nadere termijn zou worden gegund om getuigen aan te zeggen, komt die mededeling zodanig effect niet toe. Eiseressen hadden, immers, vanaf (in ieder geval) 20 april 2011 tot en met 29 augustus 2011 de gelegenheid gehad getuigen aan te zeggen en verhinderdata voor het verhoor van die getuigen op te geven en hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Mede in het licht van het bepaalde in de artikelen 3:33 en 3:35 BW, welke artikelen ingevolge artikel 3:59 BW ook hier van toepassing zijn, komt aan de aangehaalde bewoordingen onder deze omstandigheden redelijkerwijs geen andere betekenis toe dan dat eiseressen in dit stadium van de procedure geen bewijs door getuigen zullen leveren.
2.3. Eiseressen hebben evenmin enig schriftelijk bewijs bijgebracht als in het tussenvonnis van 20 april 2011 opgedragen.
2.4. Derhalve komt de rechtbank tot de slotsom dat eiseressen het opgedragen bewijs niet hebben geleverd, zodat niet geoordeeld kan worden dat de chauffeur van gedaagde een fout heeft gemaakt waarvoor gedaagde als zijn werkgever aansprakelijk is.
2.5. Op het vorenstaande en hetgeen is overwogen in (rov. 3.11 van) het tussenvonnis van 28 april 2010 stuiten de vorderingen af.
2.6. De rechtbank zal eiseressen als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de aan de zijde van gedaagde gevallen proceskosten. Tegen de door gedaagde gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad hebben eiseressen geen bezwaar gemaakt, zodat de rechtbank dienovereenkomstig zal beslissen.
3 De beslissing
De rechtbank,
wijst de vorderingen af;
veroordeelt eiseressen in de aan de zijde van gedaagde gevallen proceskosten, tot deze uitspraak bepaald op € 2.175,- aan griffierecht en € 4.973,50 aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011 1928