vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 360618 / HA ZA 10-2446
Vonnis van 7 september 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. J.A. Veldkamp,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. E.G. Karel.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 30 juli 2010 en de door [eiser] overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis d.d. 17 november 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de op 3 februari 2010 gehouden comparitie van partijen.
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1. [eiser] heeft eerst in loondienst en vervolgens tot 2010 als zzp-er voor Duo Bouw Timmerwerken B.V. (hierna: Duo Bouw) timmerwerkzaamheden verricht.
2.2. Duo Bouw Holding B.V. is bestuurder en enig aandeelhouder van Duo Bouw. [gedaagde] en zijn zakenpartner houden beiden de helft van de aandelen in en zijn beiden bestuurder van Duo Bouw Holding B.V.
2.3. [eiser] verstuurde facturen aan Duo Bouw voor de werkzaamheden die hij voor Duo Bouw verrichtte als zzp-er. Deze facturen werden de laatste 1,5 tot 2 jaar van hun samenwerking moeizaam en vaak niet binnen de betalingstermijn voldaan.
2.4. Op 2 februari 2009 hebben [eiser] en [gedaagde] een gesprek gevoerd. [eiser] heeft in dit gesprek aangegeven voor Duo Bouw te willen blijven werken, maar dan moest [gedaagde] wel een garantstelling ondertekenen. [gedaagde] heeft tijdens dit gesprek een handgeschreven verklaring ondertekend (hierna: de garantstelling). Deze luidt als volgt:
“Hierbij sta ik persoonlijk garant voor de openstaande facturen van [eiser].
[gedaagde]
2-2-2009”
Deze garantstelling is voorzien van een stempel van Duo Bouw.
2.5. Diverse door [eiser] verstuurde facturen voor werkzaamheden in de periode oktober, november en december 2009 zijn niet voldaan. Het betreft facturen voor een totaalbedrag van € 11.029,12 met een betalingstermijn van 30 dagen.
2.6. Duo Bouw is op 9 februari 2010 in staat van faillissement verklaard.
3. De vordering
[eiser] vordert – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 12.508,40, te vermeerderen met rente en kosten. Het bedrag van € 12.508,40 is opgebouwd uit:
? € 11.029,12 aan openstaande facturen;
? € 575,28 aan reeds verschenen rente vanaf de vervaldata van de facturen tot en met 11 augustus 2010 en;
? € 904,-- aan buitengerechtelijke incassokosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
3.1. [gedaagde] heeft zich met de garantstelling van 2 februari 2009 persoonlijk garant gesteld voor de verzonden en nog te verzenden facturen van [eiser] aan Duo Bouw. [gedaagde] dient op basis van deze garantstelling de onder 2.5. bedoelde facturen te voldoen.
3.2. Duo Bouw is, gelet op de termijnen die zijn verstreken na de factuurdata, van rechts¬wege in verzuim komen te verkeren met de voldoening van de facturen. Duo Bouw is haar verplichtingen niet nagekomen en zal deze, gelet op het faillissement, ook niet meer nakomen. [eiser] is gerechtigd [gedaagde] aan te spreken.
3.3. De werkzaamheden bij het [project] te [plaats] waren niet afgerond en zijn goed uitgevoerd. [eiser] is pas op de comparitie van partijen d.d. 3 februari 2011 op de hoogte gesteld van de klachten van de opdrachtgever. [gedaagde] heeft daarmee te laat geklaagd. [eiser] is niet in staat gesteld eventuele klachten te repareren.
4. Het verweer
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd.
4.1. [gedaagde] betwist een overeenkomst met [eiser] te zijn aangegaan. De garantstelling is overeengekomen tussen [eiser] en Duo Bouw. Dit blijkt ook uit de onder de garantstelling geplaatste stempel van Duo Bouw.
4.2. Met de garantstelling heeft [gedaagde], namens Duo Bouw, enkel verklaard er op toe te zullen zien dat openstaande facturen van [eiser] door Duo Bouw zouden worden voldaan. Dat Duo Bouw failliet is verklaard, maakt dit niet anders. De garantstelling ziet enkel op de facturen die op 2 februari 2009 open stonden. De facturen waarvan [eiser] betaling vordert, dateren van ver na deze datum en vallen niet onder de garantstelling.
4.3. [gedaagde] hoorde in maart of april 2010 dat de werkzaamheden aan het reeds opgeleverde [project] te [plaats] (waar een deel van de facturen op ziet) niet naar behoren door [eiser] waren uitgevoerd, als gevolg waarvan schade is ontstaan. [gedaagde] heeft de curator van Duo Bouw hiervan op de hoogte gesteld. Om zijn opdrachtgever niet kwijt te raken is [gedaagde] tot december 2010 bezig geweest deze werkzaamheden in zijn eigen tijd te herstellen. [eiser] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Hierdoor is schade ontstaan die kan worden geschat op € 10.000,--.
4.4. [eiser] dient aan te geven of de vordering uit hoofde van de facturen is ingediend bij de curator in het faillissement van Duo Bouw, of de curator de vordering (voorlopig) heeft erkend en of de curator de facturen vervolgens op de lijst van voorlopig erkende schuldeisers heeft geplaatst.
5. De beoordeling
5.1. De kern van het geschil tussen partijen betreft de uitleg van de overeenkomst, meer in het bijzonder of [gedaagde] met de ondertekening van de garantstelling namens Duo Bouw of in eigen naam heeft gehandeld en of de garantstelling enkel op de op 9 februari 2009 openstaande of ook op toekomstige facturen ziet. Voor de vraag hoe de garantstelling moet worden uitgelegd, is - naast de tekst van de garantstelling - van belang wat partijen hebben verklaard en wat zij onder de gegeven omstandigheden over en weer uit elkaars gedragingen en verklarin¬gen hebben afgeleid en mochten afleiden.
5.2. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de garantstelling niet in eigen naam, maar namens Duo Bouw is overeengekomen. Hij zou daardoor niet persoonlijk gebonden zijn aan de garantstelling. Dit betoog slaagt niet. [eiser] mocht erop vertrouwen dat [gedaagde] de garantstelling in eigen naam heeft afgegeven. De garantstelling vermeldt letterlijk: “Hierbij sta ik persoonlijk garant voor de openstaande facturen van [eiser].” Deze bewoor¬dingen bezien, maken een andere uitleg dan dat [gedaagde] zich persoonlijk garant heeft gesteld, niet aannemelijk. Partijen hebben bovendien over de garantstelling gesproken op een moment dat Duo Bouw de facturen van [eiser] niet (op tijd) betaalde. Een garant¬stelling door Duo Bouw bood dan ook weinig zekerheid en was weinig zinvol; ook zonder die garantstelling moest Duo Bouw immers de facturen van [eiser] betalen. Onder deze omstandigheden had [gedaagde] moeten begrijpen dat [eiser] de garantstelling zou opvatten conform de tekst, namelijk als een garantstelling van [gedaagde] persoonlijk en dat betekent dat [gedaagde] zou betalen indien Duo Bouw dat niet zou doen. De stempel van Duo Bouw onder de garantstelling is, gelet op het voorgaande, onvoldoende voor een ander oordeel.
5.3. Partijen verschillen verder van mening over de vraag of de garantstelling enkel ziet op de destijds openstaande of ook op toekomstige facturen. [eiser] stelt dat de garant¬stelling ziet op de op 9 februari 2009 openstaande facturen en op de destijds nog toekom¬stige facturen. [gedaagde] betwist dit en stelt dat het enkel de openstaande facturen betrof; over toekomstige facturen is volgens hem niet gesproken. Gelet op het moment en de om¬standigheden waaronder de garantstelling is aangegaan, mocht [eiser] naar het oordeel van de rechtbank ervan uitgaan dat de garantstelling zowel op openstaande als op toekomstige facturen zou zien. Duo Bouw kampte in februari 2009 met liquiditeits¬problemen en door de financiële problemen waren meerdere zzp’ers bij Duo Bouw weg gegaan. In het gesprek tussen [eiser] en [gedaagde] op 2 februari 2009 heeft [eiser] aangegeven te willen blijven werken voor Duo Bouw maar dan moest [gedaagde] de garantstelling tekenen, zo is op de zitting gebleken. Het ligt dan ook voor de hand dat deze garantstelling bedoeld was als zekerheid, ook voor die toekomstige werkzaamheden. Dat de directe aanleiding van het gesprek gelegen was in het feit dat Duo Bouw op 9 februari 2009 niet direct in staat was de destijds openstaande facturen te betalen, zoals door [gedaagde] aangevoerd is, weegt hier onvoldoende tegen op. Onderkend moet worden dat een garantstelling die tevens op toekomstige facturen ziet, vergaand is, maar [gedaagde] had de omvang van zijn aansprakelijkheid mede in de hand door als indirect bestuurder van Duo Bouw de omvang te bepalen van de werkzaamheden die [eiser] voor Duo Bouw verrichtte en door toe te zien op tijdige betaling. [gedaagde] had er als indirect aandeelhouder bovendien belang bij dat [eiser] zou doorwerken.
5.4. Partijen hebben geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd met de betrekking tot de uitleg van de overeenkomst die tot een ander oordeel kunnen leiden. Aan bewijsvoering daarover wordt daarom niet toegekomen. Daarmee staat vast staan dat [gedaagde] de garantstelling in eigen naam is overeengekomen en dat de garantstelling zowel betrekking heeft op de op 2 februari 2009 openstaande als op toen nog toekomstige facturen. [gedaagde] is daarom in beginsel aansprakelijk voor de betaling van de onder 2.5. bedoelde facturen.
5.5. [gedaagde] beroept zich verder op verrekening met een door hem gestelde tegenvordering wegens wanprestatie van [eiser]. Het meest verstrekkende verweer van [eiser] hierop is dat [gedaagde] te laat heeft geklaagd over gebreken in de uitvoering van de werkzaamheden en dat hem alleen daardoor al geen beroep op verrekening toekomt. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Kort gezegd bepaalt artikel 6:89 BW dat een schuld¬eiser tijdig moet klagen over een gebrek in de prestatie van zijn schuldeiser op straffe van verval van het recht dit later alsnog te doen. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat er niet tijdig is geklaagd over een tekortkoming van [eiser]. [gedaagde] heeft op de zitting verklaard dat zijn opdrachtgever in maart of april 2010 heeft geklaagd over gebreken in het werk van [eiser] en dat hij tot december 2010 herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Hij had dan ook binnen bekwame tijd na maart/april 2010 moeten klagen en niet pas in de conclusie van antwoord d.d. 27 oktober 2010 en/of de comparitie op 3 februari 2011. Ook als [eiser] tekortgeschoten zou zijn, heeft [gedaagde] daarom geen recht meer op schadevergoeding. Het beroep op verrekening slaagt daarom niet.
Dat de curator de mededeling van [gedaagde] dat de werkzaamheden niet correct waren uitgevoerd kennelijk niet heeft doorgegeven aan [eiser] is een omstandigheid die voor rekening en risico van [gedaagde] dient te blijven en maakt voornoemde overweging niet anders.
5.6. Op de zitting is genoegzaam gebleken dat [eiser] geen betaling in het faillissement van Duo Bouw kan verwachten bij gebrek aan voldoende activa, zodat het hiervoor onder 4.4 weergegeven verweer alleen daarom al niet kan slagen.
5.7. De vordering tot betaling van de openstaande facturen van € 11.029,12 zal, gelet op het voorgaande, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente is eveneens toe¬wijsbaar omdat de openstaande facturen betrekking hebben op een handelstransactie in de zin van artikel 6:119a BW.
5.8. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en evenmin is gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
5.9. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroo¬rdeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 73,89
- vast recht € 317,--
- salaris advocaat € 904,-- (2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.294,89
6. De beslissing
De rechtbank
? veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.604,40 (zegge: elfduizend zeshonderdenvier euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 11.029,12 vanaf 11 augustus 2010 tot de dag van volledige betaling;
? veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.294,89;
? verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
? wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn
Uitgesproken in het openbaar
2057/1876