Parketnummer: 10/994551-09
Datum uitspraak: 20 september 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres].
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1, 5 en 6 september 2011.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. De Rijck, heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 6.000, bij niet voldoening te vervangen door vijfenzestig dagen hechtenis;
- onttrekking aan het verkeer van de onder de verdachte in beslag genomen vogels, als vermeld onder 1, 2, 3, 4 en 5 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 13 december 2006
tot en met 31 juli 2007, te [pleegplaats] en/of pleegplaats],
opzettelijk,
meermalen, dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel b,
van de Flora- en faunawet en opgenomen in bijlage 2 van de Bekendmaking
lijsten beschermde inheemse diersoorten, te weten
1) - een bastaardarend (Aquila clanga) (met pootring nummer FOA-HEM-00-02)
en 2) - een bastaardarend (Aquila clanga) (met pootring nummer FOA-HFF-00-01)
en
3) - een bastaardarend (Aquila clanga)(met pootring nummer FOA-HFF-00-03)
en
4) - een witkopzeearend/Amerikaanse zeearend (Haliaeetus leucocephalus) (met ring
nummer UK-CM-001)
een dier, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 5 van de Flora- en faunawet juncto
artikel 4, eerste lid, onderdeel a van de Regeling aanwijzing dier- en
plantensoort Flora- en faunawet en opgenomen in Bijlage A bij de
basisverordening (Verordening (EG) nr. 338/97, laatstelijk gewijzigd bij Vo
(EG) nr. 318/2008 PbEG 2008 L 95), te weten
5) - een Andescondor (Vultur gryphus) (met chip nummer 528246000161726)
heeft gekocht en/of heeft verworven en/of onder zich heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
De verdachte heeft aangevoerd dat niet hij als privé-persoon gedagvaard had moeten worden maar de Stichting [stichting] nu de tenlastegelegde strafbare gedragingen door genoemde stichting en niet door hem als privé-persoon zijn verricht.
De verdachte heeft ter onderbouwing van deze stelling de oprichtingsakte en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel van de stichting overgelegd, alsmede een verklaring d.d. 19 augustus 2011 van de heer [beslastingadviseur], belastingadviseur van de stichting.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de verdachte niet opgaat omdat bewijsbaar is dat [verdachte] de aankopen als privé-persoon heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de tenlastegelegde gedragingen door de stichting in plaats van door de verdachte als privé-persoon zijn verricht. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
De facturen betreffende de aankopen van de tenlastegelegde vogels staan allemaal op naam van de verdachte en niet op naam van zijn stichting. Bovendien is niet gebleken dat de op basis van deze facturen door de verdachte verschuldigde bedragen door de stichting zijn voldaan. Weliswaar schrijft [belastingadviseur] op 19 augustus 2011 in een brief gericht aan de stichting dat de verdachte vanaf 1 januari 2007 in de stichting een onderneming voert bestaande uit het houden van roofvogels en dat de facturen betreffende de aankoop van de Bastaardarenden (vogels 1 tot en met 3 op de tenlastelegging), de aankoop van de Amerikaanse zeearend (vogel 4 op de tenlastelegging) en die van de Andes Condor (vogel 5 op de tenlastelegging) daaronder vallen, maar zonder nadere uitleg die ontbreekt, kan aan deze enkele brief niet de conclusie worden verbonden dat de tenlastegelegde gedragingen niet door de verdachte maar door zijn stichting zijn verricht. Het verweer van de verdachte faalt derhalve.
Door de verdachte is voorts aangevoerd dat er geen sprake was van opzet ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding van de voorschriften. Het betrof slechts een administratieve vergissing.
Dit verweer wordt verworpen.
Op het terrein van het economische strafrecht wordt geen boos opzet vereist. Het vereiste opzet is kleurloos. Er is sprake van opzet indien willens en wetens is gehandeld of nagelaten zoals in de strafbepaling is omschreven. Het opzet behoeft niet mede op het overtreden van het verbod te zijn gericht. Uit de aard van de thans bewezen verklaarde handelingen kan niet anders volgen dan dat de verdachte deze willens en wetens heeft verricht.
De in de tenlastelegging onder 1 tot en met 4 genoemde vogels zijn beschermde inheemse diersoorten. Zij staan vermeld op bijlage 2 bij de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten én op bijlage A bij de Verordening 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 (hierna: de basisverordening). De in de tenlastelegging onder 5 genoemde vogel is een beschermde uitheemse diersoort nu deze (uitsluitend) vermeld staat op bijlage A bij de basisverordening.
Ten aanzien van het kopen en verwerven (de handel)
Voor (onder meer) het kopen, verkopen, verwerven en vervoeren van dergelijke diersoorten geldt het verbod van artikel 13 van de Flora- en faunawet (hierna: FFW). Van dit verbod kan op grond van artikel 75 FFW vrijstelling worden verleend. Dit is (onder andere) uitgewerkt in de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten FFW (hierna: de Regeling vrijstelling). Artikel 10, eerste lid, onder a van die regeling bepaalt dat, met uitzondering van het verbod op in- en uitvoer of het verbod op het onder zich hebben, een vrijstelling geldt van de verboden handelingen van artikel 13 FFW voor bijlage A diersoorten indien een certificaat is afgegeven op grond van artikel 8, derde lid, van de basisverordening.
Artikel 8, derde lid, van de basisverordening regelt de ontheffing van de in het eerste lid van dat artikel genoemde verboden handelingen met bijlage A diersoorten, waaronder het hierboven bewezen verklaarde kopen en verwerven. Bepaald is dat per geval ontheffing kan worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de lidstaat waarin de dieren zich bevinden.
Bastaardarenden 1, 2 en 3
Met betrekking tot de bastaardarenden (Aquila clanga) zijn door de verdachte in de ten laste gelegde periode vanaf 26 juni 2007 de volgende handelingen verricht: het kopen, verwerven en het onder zich hebben.
De bastaardarenden zijn aan de verdachte overgedragen met een per bastaardarend opgemaakt op 17 januari 2001 door het “Ministerie van middenstand en landbouw” van de lidstaat België afgegeven certificaat. Dit certificaat verleent geen ontheffing voor het kopen en verwerven zodat geen vrijstelling ex artikel 10 van de Regeling vrijstelling gold.
Ten aanzien van het onder zich hebben
Ook voor het onder zich hebben geldt het verbod van artikel 13 FFW en de vrijstellingregeling van artikel 75 FFW, zoals (onder andere) uitgewerkt in de Regeling vrijstelling. Artikel 12, eerste lid, van de Regeling vrijstelling bepaalt dat een vrijstelling geldt voor in gevangenschap geboren en gefokte bijlage A vogels indien kan worden aangetoond dat de vogels gefokt zijn en voor zover is voldaan aan de onder a tot en met c vermelde vereisten. Uit het dossier en het onderzoek te terechtzitting is niet gebleken dat hieraan is voldaan.
De bastaardarenden voldoen niet aan de vereisten van artikel 12 Regeling vrijstelling zodat het onder zich hebben van deze vogels ook strafbaar is.
Hierna zal met inachtneming van bovenstaand wettelijk kader voor de andere op de tenlastelegging voorkomende vogels worden nagegaan of een vrijstelling geldt ten aanzien van de door de verdachte verrichte verbodshandelingen.
Witkopzeearend/Amerikaanse zeearend 4
Met betrekking tot de Amerikaanse zeearend (Haliaeetus leucocephalus) zijn door de verdachte in de ten laste gelegde periode vanaf 1 juni 2007 de navolgende handelingen verricht: het kopen, verwerven en het onder zich hebben.
Het bij de vogel behorende certificaat is niet afgegeven voor het kopen en verwerven van deze vogel, zodat voor het verbod op die handelingen geen vrijstelling gold krachtens het bepaalde in artikel 10 van de Regeling vrijstelling.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is (in ieder geval) niet gebleken dat is voldaan aan het onder b vermelde vereiste van artikel 12 van de Regeling vrijstelling, zodat de vrijstelling van het bezitsverbod zoals dat in genoemd artikel is geregeld zich evenmin voordoet.
Andescondor 5
Met betrekking tot de Andescondor (Vultur gryphus) zijn door de verdachte in de ten laste gelegde periode vanaf 13 december 2006 de volgende handelingen verricht: het kopen, verwerven en het onder zich hebben.
Op 19 september 1995 is door de Duitse CITES management autoriteit een ontheffing (met nummer 75/95) verleend van de verboden als bedoeld in artikel 6 van de Verordening (EEG) nr. 3626/82, de voorloper van artikel 8 van de Basisverordening. Op basis van dit certificaat had de Andescondor alleen in het bezit mogen zijn bij de houder vermeld in
vak 1, de Bayrischer Jagdfalkenhof.
Volgens het op 4 februari 2009 gedateerde schriftelijke deskundigenbericht van mevrouw mr. E. Philippi-Gho is volgens de Duitse regelgeving een ontheffing die is afgegeven op grond van de Verordening (EEG) nr. 3626/82 sinds 1997 niet meer geldig voor andere doeleinden dan het aantonen van de legale oorsprong en verkrijging van het daarop genoemde specimen. Voor het kopen van de Andescondor door de verdachte gold dus geen ontheffing van het verbod omdat voor die handeling niet een certificaat afgegeven was. Bovendien is uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat zonder toestemming van de CITES management autoriteit de naadloos gesloten pootring van de Andescondor was verwijderd en vervangen door een microchiptransponder. Op grond van het bepaalde in artikel 11 lid 2, onder d, van de Uitvoeringsverordening (Verordening (EG) nr. 865/2006) verliest het certificaat door deze handeling zijn geldigheid.
Ingevolge het vorenstaande was, gelet op het bepaalde in artikel 2 van de Regeling vrijstelling, ook het onder zich hebben van de Andescondor niet vrijgesteld van het geldende verbod.
Het bewezen feit levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Blijkens voornoemd deskundigenbericht van Philippi van 4 februari 2009 heeft de Nederlandse CITES management autoriteit in elk geval in de periode 2005-2006 het bij de Andescondor behorende document als geldig beschouwd. De deskundige komt op basis hiervan tot de conclusie dat [vennootschap], de vennootschap die de Andescondor in januari/februari 2005 heeft gekocht en op 13 december 2006 aan de verdachte heeft verkocht, ervan uit kon gaan dat het EG-certificaat met het nummer 75/95 geldig was. In dat licht bezien valt het [vennootschap], niet te verwijten dat zij er – achteraf gezien ten onrechte – van uitgingen dat er een vrijstelling van het verbod op de koop en verkoop van het specimen gold. In dat geval mocht de verdachte er eveneens vanuit gaan dat hij de Andescondor onder zich mocht hebben.
Het feit dat de pootring van de Andescondor is verwijderd en vervangen door een microchiptransponder doet aan het vorenstaande niet af. Voormeld deskundigenbericht maakt er eveneens melding van dat de houder van het document volgens de daarvoor geldende procedureafspraken in de gelegenheid gesteld dient te worden om een aan de nieuwe situatie aangepast certificaat aan te vragen en dat een dergelijk certificaat verleend zal worden indien verband gelegd kan worden tussen het ringnummer, zoals vermeld op het EG-certificaat en het microchiptranspondernummer, zoals aanwezig in de vogel. Hoewel de verklaringen omtrent de gang van zaken met betrekking tot deze vogel niet geheel eenduidig zijn, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de door de dierenarts Goossens gegeven verklaring en hetgeen Philippi hierover zegt in haar deskundigenbericht, een dergelijk verband gelegd kan worden.
De rechtbank komt op basis van het vorenstaande tot het oordeel dat de verdachte geen verwijt gemaakt kan worden van de overtreding van het verbod met betrekking tot de Andescondor, zodat hij in zoverre dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Ten aanzien van het verbod met betrekking tot de bastaardarenden en de Amerikaanse zeearend is de verdachte echter wel strafbaar.
De straf en bijkomende straf die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft (handels)activiteiten verricht met betrekking tot drie bastaardarenden en een Amerikaanse zeearend, zijnde roofvogels behorende tot een beschermde inheemse diersoort, zonder dat hem daartoe vrijstelling op grond van de Flora- en faunawet was verleend. Door aldus te handelen heeft de verdachte regels overtreden die zijn gegeven ter bescherming van inheemse vogels. De handelingen die thans bewezen zijn verklaard, ondermijnen de inspanningen van de overheid die gericht zijn op de instandhouding en de ontwikkeling van deze vogels.
De rechtbank verwijt de verdachte met name dat hij in de ten laste gelegde periode onvoldoende oog heeft gehad voor de ter bescherming van deze bedreigde soorten genomen maatregelen. Gezien de aard van de door verdachte gepleegde inbreuk op de regelgeving neemt de rechtbank als uitgangspunt dat op dit feit gereageerd dient te worden met het opleggen van een geldboete.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2011 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten
Bij het bepalen van de straf wordt voorts rekening gehouden met het tijdsverloop en de op te leggen bijkomende straf, zoals hierna zal worden overwogen.
Ten aanzien van het tijdsverloop geldt het volgende. In strafzaken kan op het aan de verdachte toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop tussen het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld en het moment dat in de betreffende zaak een eindvonnis wordt gewezen. De aanhouding van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 26 november 2007 aangehouden. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
Tussen de datum van de aanhouding van de verdachte en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna zesenveertig maanden. Uitgaande van de termijn van twee jaar, zoals hiervoor is overwogen, zou er in de onderhavige zaak sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM met tweeëntwintig maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Onder de verdachte zijn in totaal vijf roofvogels in beslag genomen. Vier van deze roofvogels zal de rechtbank verbeurd verklaren. De roofvogels vertegenwoordigen tezamen een aanmerkelijke waarde.
Alle feiten en omstandigheden zoals hiervoor overwogen in aanmerking genomen, zal aan de verdachte een lagere geldboete worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist en zal die geldboete bovendien geheel voorwaardelijk worden opgelegd, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend worden na te noemen straf passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen te onttrekken aan het verkeer.
Nu het ongecontroleerd bezit van de voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan in strijd is met de wet, zijn de in beslag genomen vogels – met uitzondering van de in beslag genomen Andescondor – volgens de Nederlandse strafwet op zich vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Echter, omdat de onttrekking aan het verkeer de rechtbank strijdig voorkomt met het door de nationale en internationale regelgeving beoogde beschermende doel daarvan, zal de rechtbank de in beslag genomen voorwerpen niet onttrekken aan het verkeer, doch, met uitzondering van de in beslag genomen Andescondor en het daarbij behorende CITES-document 75/95, verbeurd verklaren. Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en het bewezen feit is met betrekking tot deze voorwerpen begaan. Ten aanzien van de in beslag genomen Andescondor en het daarbij behorende CITES-document 75/95 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a onder 1°, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar, behoudens ten aanzien van de handelingen die verband houden met de Andes Condor;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging met betrekking tot de handelingen die verband houden met de Andes Condor;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 4.000 (zegge: vierduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis;
bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezen verklaarde feit:
1. 1 STK Vogel
AQUILA CLANGA, ringnr. FOA-HEM-00-02
chipnr. 2001 BE 87/CA, Citesnr. 2001 BE87/CA;
2. 1 STK Vogel
BASTAARDAREND, ringnr. FOA-HFF-00-03
chipnr. 2001 BE 92/CA, Citesnr. 2001 BE 92/CA;
3. 1 STK Vogel
BASTAARDAREND, ringnr. FOA-HFF-00-01
chipnr. 2001 BE 91/CA, Citesnr. 2001 BE 91/CA
5. 1 STK Vogel
AMERIKAANSE ZEEAREND, ringnr. KK-CM-001
chipnr. 528210000404484, Citesnr. 241232/ /01;
gelast de teruggave aan de verdachte van:
4. 1 STK Vogel
ANDES KONDOR, ringnr. doorgeknipt
chipnr. 52824600161726, Citesnr. 75/95;
6. 1 STK Document
CITES-document
75/95.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Sikkel, voorzitter,
en mrs. Geerars en Koekebakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Lemm, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2011.
Bijlage bij vonnis van 20 september 2011.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van op 13 december 2006
tot en met 31 juli 2007, te [pleegplaats] en/of
[pleegplaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
al dan niet opzettelijk,
een of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel b,
van de Flora- en faunawet en opgenomen in bijlage 2 van de Bekendmaking
lijsten beschermde inheemse diersoorten, te weten
- een bastaardarend (Aquila clanga) (met pootring nummer FOA-HEM-00-02)
en/of
- een bastaardarend (Aquila clanga) (met pootring nummer FOA-HFF-00-01)
en/of
- een bastaardarend (Aquila clanga)(met pootring nummer FOA-HFF-00-03)
en/of
- een witkopzeearend/Amerikaanse zeearend (Haliaeetus leucocephalus) (met ring
nummer UK-CM-001)
een dier, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 5 van de Flora- en faunawet juncto
artikel 4, eerste lid, onderdeel a van de Regeling aanwijzing dier- en
plantensoort Flora- en faunawet en opgenomen in Bijlage A bij de
basisverordening (Verordening (EG) nr. 338/97, laatstelijk gewijzigd bij Vo
(EG) nr. 318/2008 PbEG 2008 L 95), te weten
- een Andes-condor (Vultur gryphus) (met chip nummer 528246000161726)
(telkens) te koop heeft gevraagd, heeft gekocht en/of heeft verworven en/of
ten verkoop voorhanden heeft gehad en/of ten verkoop in voorraad heeft gehad
en/of heeft vervoerd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of heeft
geruild en/of in ruil heeft aangeboden en/of onder zich heeft gehad;
[Artikel 1a onder 1e, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel
13, eerste lid, aanhef en onder a van de Flora- en faunawet]