vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 315054 / HA ZA 08-2254
[eiser]
wonende te Schilde, België,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.J. Eijsberg
[gedaagde],
wonende te Monaco,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.T. Kernkamp.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank van 26 november 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- akte vermeerdering eis in conventie, tevens conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties;
- faxbericht gedateerd 3 maart 2009 van mr. Hoogstraate, met productie;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 10 maart 2009;
- conclusie van repliek in conventie, met producties;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie alsmede houdende akte wijziging van (voorwaardelijke) eis, met productie;
- akte wijziging eis in conventie, tevens akte uitlating productie in conventie, tevens conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie, met productie;
- akte uitlating wijziging eis in conventie tevens akte uitlating productie in conventie;
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota’s;
- de stukken van het op 18 augustus 2008 ten verzoeke van [eiser] onder [gedaagde] gelegde conservatoir beslag.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1. [eiser] en [gedaagde] hadden in 2005 een vriendschappelijke relatie en deelden een interesse voor vliegen.
2.2. Vanaf maart 2005 hebben [eiser] en [gedaagde] met elkaar van gedachten gewisseld over een eventuele gezamenlijke aankoop van een sportvliegtuig.
2.3. In november 2006 heeft [eiser] in dat kader contact gehad met de Amerikaanse vlie[bedrijf 1]ouwer [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) over de mogelijke aankoop van een [bedrijf 1] Citation Mustang (hierna: Mustang).
2.4. In december 2006 heeft [gedaagde] contacten gehad met het [bedrijf 1] verkoopkantoor gevestigd in Monaco.
2.5. Op 11 december 2006 heeft [eiser] aan [gedaagde] een e-mail gestuurd met daarin (voor zover van belang):
“Het plaatje van de mustang heb ik gelezen en dat ziet er goed uit,met+ een
leveringsdatum van 06-07
Weet jij welk bouw nummer het is?
(…)
Heb ji[persoon 1]r[persoon 1] (…) de vertegenwoordiger van [bedrijf 1] nog gebeld om te zeggen dat jij de co=F6rdinator bent?”
2.6. Op 12 december 2006 heeft [gedaagde] aan [eiser] een e-mail gestuurd met daarin (voor zover van belang):
“Ik heb me[persoon 1]o[persoon 1] gebeld. (…)
[persoon 2] ([bedrijf 1] distributeur uit Monaco, kennis van [persoon 1]) belde nog om te zeggen dat de optie op hun Mustang-positie Mei 2009 vrij is gekomen (…). (…) Hij kan een demonstratie vlucht voor ons regelen in Jan/Feb in de US. (…) Een juni 2007 (…) positie lijkt +/- …… US$ premie te kosten. Ik bespreek dit ook a.s. donderdag met [persoon 2].”
2.7. Op 15 december 2006 heeft [gedaagde] aan [eiser] een e-mail gestuurd met daarin (voor zover van belang):
“Ik was gisteren bij [persoon 2], de Monaco rep. van [bedrijf 1]. ([persoon 1] in Lyon is de Regional Sales Manager). We belden direct met [bedrijf 1], met hoofd verkoop, om te zien of er een vroege slot zou kunnen openvallen. Dat is dus absoluut niet zo. Indien er al een cancellation zou zijn, zouden ze dat gebruiken om de 3 maanden productieachterstand, die ze nu hebben, te helpen inlopen. Maar cancellations hebben ze zeker niet, omdat iedereen wel clever genoeg is om de premie van 250-300.000 US$ die nu haalbaar is te realiseren. (It’s like gold dust! er worden nu hooguit 2 door brokers aangeboden zegt [bedrijf 1]) (…)
Mijn voorstel is nu: 1. z.s.m. een Demo flight afspreken. 2. bij gunstige indruk de 3e kwartaal 2009 slot kopen die [persoon 2] nog heeft (wel met escalatie, maar zonder premie). 3. Gedurende 2007 kijken of we die slot kunnen ruilen tegen een eerdere levering na # 50.
Wat vind je?”
2.8. Op 18 januari 2007 heeft [gedaagde] een e-mail ontvangen van [bedrijf 1] met als bijlage een purchase agreement voor de aanschaf van een Mustang die in het derde kwartaal 2009 geleverd zou worden. De purchase agreement stond op naam van [gedaagde].
2.9. Op 25 januari 2007 heeft [gedaagde] aan [eiser] een e-mail gestuurd met daarin (voor zover van belang):
“Hierbij het concept contract. Ik neem aan dat de uiteindelijke contractpartij de US firma wordt als we N-registratie kiezen. Ik zal eerst eens zien of we nog een training erbij kunnen krijgen. (…)”
2.10. Op 22 februari 2007 heeft [gedaagde] aan [eiser] een e-mail gestuurd met daarin (voor zover van belang):
“Ik ben net terug uit Monaco. [bedrijf 1] was vergeten een aangepast contract te maken (inclusief exhibit B) en dat gaat nu een paar dagen later komen. Geen gevaar voor “verlies” van de positie. We krijgen serienummer 262.
Je ziet ook de flight planning guide. Hij is brandnieuw en ik heb hem nog niet bekeken.”
2.11. Op 26 februari 2007 heeft [gedaagde] de purchase agreement getekend waarbij [gedaagde] van [bedrijf 1] heeft gekocht, gelijk [bedrijf 1] aan [gedaagde] heeft verkocht een Mustang die geleverd zou worden in het derde kwartaal van 2009.
2.12. In respectievelijk april 2007 en december 2007 zijn de eerste aanbetalingen betreffende de Mustang ad US$ 175.000,-- en US$ 100.000,-- door [gedaagde] verricht. [eiser] heeft daarbij aan [gedaagde] telkens de helft van deze aanbetalingen betaald.
2.13. Op 20 juli 2008 heeft [gedaagde] aan [eiser] een e-mail gestuurd met daarin (voor zover van belang):
“Voor wat betreft de Mustang: Ik heb dus definitief besloten dat ik uit wil stappen. Voor jullie zie ik dan een aantal opties, variërend van gewoon alléén doorgaan, een vervanger voor mij vinden, met [persoon 3] en [persoon 4] een verdeelsleutel in geld en taken afspreken, tot een ander vliegtuig besluiten (bijv. turbuprop) waarin [persoon 3] en [persoon 4] wel volledig financieel kunnen meedoen, ook uitstappen etc. Dat alles is uiteraard helemaal jouw beslissing.
Ik ga van 3 augustus tot de middag van vrijdag de 8ste naar Monaco. Ik wil die week de mogelijkheden alvast discreet met [persoon 5] en [persoon 6] bespreken. Voor het geval jij sowieso met de Mustang door wil gaan, kan het bijv. nodig zijn dat ik t/m de levering, in naam de rol van (mede)eigenaar blijf spelen, ivm de ‘assignment’ restricties in het koopcontract.”
2.14. Op 1 augustus 2008 heeft [eiser] aan [gedaagde] een e-mail gestuurd met daarin (voor zover van belang):
“[persoon 7], ik ben voornemens om met de Mustang door te gaan en stel voor dat jij mij opgeeft, welk bedrag ik zal overmaken wat jij voor jouw deel inmiddels betaald hebt.
Het lijkt mij iets te vroeg om nu te gaan praten met [persoon 6], aangezien wij elkaar nog niet in alle rust hebben kunnen spreken en bij de koop open gelaten hebben of we het in een B.V. of LTD of wat ook, het vliegtuig zullen plaatsen.
Ik ben in overleg wat de beste manier is, en laat jou dat zou snel mogelijk weten.
Als je rekeningen ontvangt, stuur die dan naar mij door, kunnen wij altijd nog bekijken of ik ze rechtstreeks betaal of via jou.”
2.15. Op 2 augustus 2008 heeft [gedaagde] aan [eiser] een e-mail gestuurd met daarin (voor zover van belang):
“Mustang: Mooi dat je ermee door wil gaan en dat mijn afkeuren geen roet in ’t eten gooit. Er zijn eigenlijk drie redenen waarom ik met [persoon 6] en [persoon 5] in Monaco (discreet) ga praten over de Mustang. 1. Wil ik ze gewoon over mijn twijfels over mijn gezondheid/brevet op de hoogte brengen, 2. Wil ik van ze horen wat de huidige contante waarde is van de leverpositie en 3. Is het nuttig te weten welke procedure moet worden gevolgd mbt het op jouw naam of dat van jouw vennootschap krijgen van nr. 263. Ook wat betreft een US Inc., trainingslots en BTW kwestie in Denemarken is dat nuttig.
Inderdaad hebben wij niets afgesproken over een rampenscenario of opsplitsen vanwege andere regenen. Maar ik neem toch aan dat we het over eens zijn dat, bij bijv. tegen een boom rijden of andere force majeure situaties, bijv. de erfgenamen, de helft van de actuele marktwaarde krijgen afgerekend tegen volledig eigendom. Het is dus zinvol te weten wat de Mustang 3e Q 2009 nu op de vrije markt doet. Misschien kun jij je ook eens oriënteren?”
2.16. Op 2 augustus 2008 heeft [eiser] aan [gedaagde] een e-mail gestuurd met daarin (voor zover van belang):
“Met verbazing heb ik jouw email gelezen,
Dat jouw afkeuren geen roet in ’t eten gooit, is niet juist.
Natuurlijk doet het terug trekken van jou dat wel (…).
Ik verzoek je nogmaals om NIET met [persoon 6] en [persoon 5] discreet in Monaco te gaan praten, voordat WIJ samen gesproken hebben en afspraken hebben gemaakt hoe verder te gaan met ONZE overeenkomst.
1. Waarom, jouw gezondheid/brevet uitleggen, het is iets tussen ons tweeën, voor [bedrijf 1] verandert er niets (…)
2. De contante waarde van de leverpositie, is alleen van belang als wij beiden besluiten om de positie te verkopen.
3. Het punt van registratie etc. is nu geen discussiepunt, dan alleen wanneer wij een gezamenlijk standpunt bepaald hebben.
[persoon 7], jij mag aannemen dat we het er over eens zijn dat, bij bijv.een boom of wat ook, de helft van de actuele marktwaarde afgerekend krijgt, ik ben het daar absoluut nu, niet mee eens.
Dat zou betekenen dat ik jou een premie moet gaan betalen, omdat JIJ, je terug trekt om wat voor reden ook. (gekker kan het niet)
Indien JIJ, zonder overleg en toestemming van mij, toch met [persoon 6] en of [persoon 5] gaat praten, dan houd ik jou wel verantwoordelijk voor de mogelijke consequenties.”
2.17. Op 3 augustus 2008 heeft [gedaagde] aan [eiser] een e-mail gestuurd met daarin (voor zover van belang):
Ik bevestig ontvangst van je onderstaande bericht. Je schokkende brief noopt mij tot handelen. Zowel uit de toon als de inhoud van je schrijven begrijp ik nu, dat we het dermate oneens zijn over fundamentele omgangsvormen en uitgangspunten van een mogelijke partnershipovereenkomst, dat van een evenwichtige samenwerking in de toekomst sowieso geen sprake kan zijn. Ik zal jouw aanbetalingen deze week storneren en zie af van enige verbintenis tussen ons m.b.t. operatie of bezit van een vliegtuig. Gezien jouw opvatting over e.e.a. zal ik na terugbetaling van Euro 67.303,00 en US $ 50.000,00 naar jouw ABN AMRO Brussel rek.nr. (…) aan jou niets meer verschuldigd zijn.”
2.18. [gedaagde] heeft de door [eiser] verrichtte aanbetalingen ad € 67.303,-- en US$ 50.000,00 aan [eiser] op respectievelijk 8 augustus 2008 en 11 augustus 2008 terugbetaald.
2.19. Op 18 augustus 2008 heeft [eiser], na daartoe verkregen verlof d.d. 18 augustus 2008 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, conservatoir beslag laten leggen op het aan [gedaagde] in eigendom toebehorende schip [schip]
3. De vordering in conventie
[eiser] vordert na wijzigingen van eis – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
(i) te verklaren voor recht dat de tussen [eiser] en [gedaagde] bestaande overeenkomst tot het gezamenlijk aankopen van de Mustang is ontbonden, danwel genoemde overeenkomst te ontbinden;
(ii) primair: [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van:
- € 237.300,-- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2008;
- € 1.503.971,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 september 2009;
subsidiair: [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van:
- € 8.996,51, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2009;
- € 118.650,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2008;
(iii) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder de beslagkosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
3.1. [eiser] en [gedaagde] zijn een overeenkomst aangegaan tot het gezamenlijk aankopen van de Mustang. Deze overeenkomst is het nauwst verbonden met Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is.
3.2. [gedaagde] schiet tekort in de nakoming van de overeenkomst door eenzijdig te besluiten ermee te stoppen en [eiser] te onthouden van zijn aandeel in (de rechten op) het vliegtuig.
3.3. [eiser] lijdt schade door de tekortkoming in de nakoming van [gedaagde]. Deze schade bestaat uit de volgende onderdelen:
a. de premie voor aanschaf van een Mustang die in 2009 geleverd wordt ad (omgerekend) € 237.300,--;
b. additionele schade ten bedrage van € 1.503.971,-- bestaande uit:
- indirect operating costs ten bedrage van € 515.000,--;
- direct operating costs ten bedrage van € 382.500,--;
- rente die [eiser] – bij deelname van [gedaagde] - had kunnen besparen alsmede afschrijvingskosten, totaal ten bedrage van € 593.250,--;
- waarde van een door [eiser] gemiste bij [bedrijf 1] bedongen pilotenopleiding ad
€ 13.221,--;
c. schade ten bedrage van € 8.996,51, bestaande uit wettelijke rente, overboekingskosten en koersverlies;
d. schade ten bedrage van € 118.650,--, zijnde de helft van de marktwaarde van het contract met [bedrijf 1].
3.4. Tot slot vordert [eiser] dat de rechtbank voor recht verklaart dat de tussen [eiser] en [gedaagde] bestaande overeenkomst tot het gezamenlijk aankopen van de Mustang is ontbonden, danwel dat de rechtbank die overeenkomst ontbindt.
4. Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. [gedaagde] heeft daartoe – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
4.1. De zaak moet niet worden beoordeeld naar Nederlands recht maar naar Monegaskisch recht. Naar Monegaskisch recht is geen geldige overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand gekomen, zodat er geen grond is tot vergoeding van schadevergoeding. Evenmin kan naar Monegaskisch recht de pre-contractuele fase grond zijn voor een vordering tot vergoeding van het positieve contractsbelang.
4.2. Indien de zaak dient te worden beoordeeld naar Nederlands recht geldt, dat [gedaagde] de Mustang op eigen naam heeft besteld. Op geen enkele wijze is [eiser] partij in de overeenkomst die [gedaagde] met [bedrijf 1] heeft gesloten. Voor zover partijen hebben gesproken over aspecten van een mogelijke samenwerking, geldt dat partijen hierover geen overeenstemming hebben bereikt.
4.3. Nu geen sprake is van een overeenkomst bestaat evenmin een verplichting tot betaling van schadevergoeding. Subsidiair wordt de hoogte van de gevorderde schadevergoeding betwist.
5. De vordering in (voorwaardelijke) reconventie
[gedaagde] vordert, na wijziging van eis, dat indien de rechtbank van mening is dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen tot het gezamenlijk aankopen van een Mustang, voor recht wordt verklaard bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad dat deze overeenkomst niet langer bestaat, danwel per een door de rechtbank vast te stellen tijdstip zal zijn geëindigd, met veroordeling van [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van 50% van de door [gedaagde] gedurende de looptijd van deze overeenkomst gemaakte kosten, welke kosten in elk geval bestaan uit de voorschotbedragen die [gedaagde] tot op heden heeft voldaan aan [bedrijf 1] ad US$ 275.000,--, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [gedaagde] de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
5.1. Indien voor recht wordt verklaard dat er een overeenkomst heeft bestaan of bestaat tot het gezamenlijk aankopen van een Mustang, vordert [gedaagde] dat voor recht wordt verklaard dat deze overeenkomst inmiddels is geëindigd/ontbonden dan wel zal worden beëindigd per een nader door de rechtbank vast te stellen tijdstip.
5.2. [eiser] dient daarbij te worden veroordeeld om gedurende de looptijd van de overeenkomst gelijkelijk bij te dragen in de door [gedaagde] terzake van deze overeenkomst tot nog toe gedane aanbetalingen aan [bedrijf 1], totdat de einddatum van de vermeende overeenkomst duidelijk is.
6. Het verweer in (voorwaardelijke) reconventie
Het verweer van [eiser] strekt tot niet-ontvankelijk verklaring althans afwijzing van de vordering in reconventie met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde] in de kosten van het geding in reconventie. [eiser] heeft daartoe – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
6.1. In de eerste plaats geldt dat [eiser] de overeenkomst inmiddels heeft ontbonden, zodat [gedaagde] geen nakoming meer kan vorderen.
6.2. Bovendien is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid als [eiser] zou moeten meebetalen aan de aanbetalingen die [gedaagde] heeft gedaan aan [bedrijf 1].
7 De beoordeling
in conventie en in reconventie
7.1. Wegens hun onderlinge samenhang zullen het geschil in conventie en het geschil in reconventie hierna gezamenlijk worden behandeld.
7.2. Krachtens artikel 24 EEX-Vo/artikel 9, aanhef en onder a, Rv is de rechtbank Rotterdam bevoegd kennis te nemen van het geschil tussen partijen.
De laatste wijziging van eis in conventie
7.3. [eiser] heeft bij akte wijziging eis in conventie d.d. 12 augustus 2009 zijn vordering gewijzigd in die zin, dat hij thans vordert een verklaring voor recht dat de tussen [eiser] en [gedaagde] bestaande overeenkomst tot het gezamenlijk aankopen van een Mustang is ontbonden, althans dat de rechtbank de overeenkomst ontbindt.
7.4. Tegen deze wijziging van eis en de gronden daarvoor heeft [gedaagde] gemotiveerd bezwaar gemaakt. [gedaagde] stelt, kort gezegd, dat [eiser] gedurende de procedure meerdere malen zijn eis heeft gewijzigd. De laatste eiswijziging, die waarbij [eiser] ontbinding van de overeenkomst vordert, is tegenstrijdig aan eerder door [eiser] ingenomen stellingen en vorderingen en dient wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten, aldus [gedaagde].
7.5. Aan deze bezwaren gaat de rechtbank voorbij. Daartoe wordt het volgende
overwogen. Als uitgangspunt geldt dat een eiser in beginsel het recht heeft zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Dit uitgangspunt en de omstandigheid dat [gedaagde] in voldoende mate heeft kunnen reageren op de eiswijziging (hij heeft bij akte uitlating wijziging eis in conventie tevens akte uitlating productie in conventie uitgebreid inhoudelijk verweer gevoerd tegen de gewijzigde (grondslagen van de) vordering) leiden ertoe dat hij niet geacht kan worden te zijn geschaad in zijn processuele belangen. Evenmin is de procesgang door de eiswijziging onredelijk vertraagd. De rechtbank zal [eiser] dan ook ontvangen in zijn gewijzigde vorderingen en de gronden daarvan.
7.6. Partijen twisten over de vraag welk recht op hun rechtsverhouding van toepassing is. Partijen hebben geen rechtskeuze gedaan.
7.7. [eiser] legt aan zijn vordering in conventie ten grondslag dat er sprake is van een overeenkomst tussen hem en [gedaagde] inhoudende de gezamenlijke aankoop van een vliegtuig.
[gedaagde] legt aan zijn (voorwaardelijke) vordering in reconventie dezelfde gestelde overeenkomst ten grondslag.
7.8. Omdat de vorderingen over en weer gebaseerd zijn op een gestelde overeenkomst c.q. op gedragingen van vóór 17 december 2009, dient de rechtbank het toepasselijke recht te bepalen aan de hand van de verwijzingsregels van het EEG-verbintenissenverdrag van 19 juni 1980 (hierna: EVO).
7.9. Bij gebreke van een rechtskeuze wordt de overeenkomst op grond van artikel 4 lid 1 EVO beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Ingevolge lid 2 van artikel 4 EVO wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar (in dit geval:) gewone verblijfplaats heeft.
7.10. [eiser] stelt dat de regel van artikel 4 lid 2 van het EVO niet van toepassing is, aangezien niet kan worden vastgesteld wat in de onderlinge verhouding tussen [gedaagde] en [eiser] de kenmerkende prestatie is, zodat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij voor het overige het nauwst verbonden is. Volgens [eiser] is de overeenkomst het nauwst verbonden met Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is.
7.11. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zo al moet worden aangenomen dat sprake is van een overeenkomst tot gezamenlijke aankoop van een vliegtuig, de aanschaf van het vliegtuig dient te worden beschouwd als de kenmerkende prestatie als bedoeld in artikel 4 lid 2 EVO. Deze kenmerkende prestatie is verricht door [gedaagde], die immers de purchase agreement heeft ondertekend. [gedaagde] heeft zijn gewone verblijfplaats in Monaco, zodat Monegaskisch recht van toepassing is, aldus [gedaagde].
7.12. De rechtbank is – anders dan [gedaagde] – van oordeel dat een kenmerkende prestatie in de verhouding tussen [gedaagde] en [eiser] niet te duiden is, aangezien de gestelde overeenkomst strekt tot het gezamenlijk aanschaffen en vervolgens gezamenlijk in eigendom hebben van een vliegtuig. Ieder van partijen verricht dus gelijke handelingen – ze opereren immers gezamenlijk – zodat een kenmerkende prestatie niet is aan te wijzen. Dat de purchase agreement op naam staat van [gedaagde] maakt dit oordeel niet anders, omdat hij dat koopcontract dan mede ten behoeve van c.q. als lasthebber van [eiser] is aangegaan.
Het vermoeden van het tweede lid van artikel 4 EVO gaat aldus niet op.
7.13. Dit betekent dat beoordeeld dient te worden met welk land de gestelde overeenkomst het nauwst verbonden is. [gedaagde] heeft aangevoerd, dat in dat geval eveneens het recht van Monaco van toepassing is, aangezien hij het initiatief heeft genomen tot aanschaf van de Mustang, hij veelvuldig contact heeft gehad met de vertegenwoordiger van [bedrijf 1] te Monaco, hij de purchase agreement met [bedrijf 1] is aangegaan, hij de voorschotten heeft betaald en hij de toekomstig eigenaar van de Mustang is. Zowel de vestigingsplaats van de agent van de verkoper als de woonplaats van de koper alsmede de plaats van sluiting van de overeenkomst zijn gelegen in Monaco, zodat met dat land de gestelde overeenkomst het nauwst verbonden is, aldus [gedaagde].
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die [gedaagde] opsomt vooral relevant zijn in de rechtsverhouding die geldt tussen [gedaagde] (en/of [eiser]) en verkoper [bedrijf 1]. Deze rechtsverhouding is een andere dan de rechtsverhouding die geldt tussen [gedaagde] en [eiser]. Dat de contacten met [bedrijf 1] voornamelijk plaats vonden vanuit Monaco, leidt niet tot de conclusie dat daarmee (ook) de gestelde overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] het nauwst met dat land verbonden is. Nu zowel [eiser] als [gedaagde] de Nederlandse nationaliteit heeft en zij met elkaar over het gezamenlijke voornemen in de Nederlandse taal hebben gecommuniceerd, is de rechtbank van oordeel dat de gestelde overeenkomst het nauwst verbonden is met Nederland. Gelet op artikel 4 lid 1 EVO is daarom het Nederlandse recht van toepassing op onderhavige vorderingen. Ingevolge artikel 8 EVO beheerst dat recht ook de vraag of de gestelde overeenkomst is tot stand gekomen.
Wel of geen overeenkomst?
7.14. [eiser] stelt dat tussen hem en [gedaagde] een overeenkomst is tot stand gekomen tot gezamenlijke aankoop van een Mustang en verwijst daarbij naar de tussen partijen gevoerde e-mail correspondentie.
7.15. [gedaagde] betwist dat een overeenkomst tussen hem en [eiser] is tot stand gekomen en stelt dat partijen geen concrete afspraken met elkaar hebben gemaakt, laat staan dat daaruit wederzijdse verplichtingen zouden kunnen voortvloeien. Partijen hebben enkel met elkaar van gedachten gewisseld en nog niet met elkaar gesproken over de essentialia van een mogelijke samenwerking, te weten:
- de stallingsplaats van het vliegtuig,
- het btw regime,
- onderhoud van het vliegtuig,
- thuisbasis van het vliegtuig,
- reserveringsregeling bij conflicterende data,
- verhuur aan derden,
- verdeling van werkzaamheden,
- verdeling van (onderhouds)kosten,
- verzekering van het vliegtuig,
- toepasselijk recht op de overeenkomst.
Voor zover partijen met elkaar hebben gesproken over aspecten van een mogelijke samenwerking, geldt dat partijen hierover geen overeenstemming hebben bereikt. Dat [gedaagde] aan [eiser] heeft gevraagd de helft van het voorschot te voldoen, was om er zeker van de zijn dat [eiser] een serieuze gesprekspartner zou zijn, aldus [gedaagde].
7.16. De rechtbank neemt bij de beantwoording van de vraag of tussen partijen een overeenkomst is tot stand gekomen als bedoeld in artikel 6:217 BW tot uitgangspunt dat ingevolge artikel 3:33 BW jo. artikel 3:35 BW voor de totstandkoming van een overeenkomst is vereist dat bij partijen wilsovereenstemming bestaat tot het sluiten van een overeenkomst, althans dat (één der) partijen er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wilsovereenstemming bestond. Daarbij komt het aan op wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid. De verbintenissen uit overeenkomst die partijen op zich nemen dienen op grond van artikel 6:227 BW voldoende bepaalbaar te zijn.
7.17. Vast staat dat partijen al contact met elkaar hebben gehad over de mogelijke gezamenlijke aanschaf van een vliegtuig vanaf maart 2005.
Uit de door partijen in geding gebrachte e-mails blijkt, dat partijen tussen 11 december 2006 en 27 februari 2007 intensief en concreet overleg hebben gehad over dit onderwerp en dat zij hun oog hebben laten vallen op een Mustang. Verder volgt uit de mailwisseling dat partijen elkaar op de hoogte hebben gehouden c.q. overleg hebben gehad over onder meer de levertermijn van het vliegtuig, de contacten met de leverancier, de bij [bedrijf 1] bedongen korting, de te houden demonstratie vlucht, de purchase agreement en de betaling van voorschotten. Ook blijkt uit e-mails uit februari en maart 2007 (als productie 14 en 15 overgelegd bij dagvaarding), dat [eiser] fiscaal advies heeft ingewonnen met betrekking tot de Mustang en [gedaagde] van deze adviezen op de hoogte bracht.
Uit deze mailwisseling leidt de rechtbank af, dat bij zowel [eiser] als [gedaagde] de wil bestond om gezamenlijk een Mustang aan te schaffen.
Dat de purchase agreement van 26 februari 2007 enkel op naam van [gedaagde] staat, doet niet af aan het gezamenlijk handelen van partijen en de uit de mailwisseling blijkende wil van partijen om gezamenlijk de Mustang te kopen. Ook het gegeven dat bepaalde aspecten van de overeenkomst, zoals hierboven weergegeven onder 7.15., tussen partijen nog niet waren besproken c.q. dat daarover nog geen overeenstemming was bereikt, kan niet leiden tot een ander oordeel. De Mustang zou immers pas in het derde kwartaal van 2009 worden geleverd, zodat uit het feit dat partijen eind 2006 begin 2007 nog niet alles in detail hadden uitgewerkt niet de conclusie kan worden getrokken dat er daarom geen wilsovereenstemming bestond bij partijen tot het sluiten van een overeenkomst.
Verder hebben partijen ieder tweemaal de helft van een voorschot betaald, te weten in respectievelijk april 2007 en december 2007. De rechtbank kan dit handelen tegen de achtergrond van het voorgaande niet anders duiden dan dat partijen daarmee uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst tot gezamenlijk aanschaffen en in eigendom hebben van de Mustang.
Toerekenbare tekortkoming en schade
7.18. De overeenkomst tot gezamenlijk aanschaffen en in eigendom hebben van een vliegtuig is een overeenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat in elk geval het doel van aankoop en in eigendom verkrijgen dient te worden verwezenlijkt. De aard van deze overeenkomst brengt met zich mede, dat opzegging in beginsel niet mogelijk is voordat dit doel is bereikt. Gesteld noch gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat de overeenkomst desondanks tussentijds opzegbaar was. Het bovenstaande betekent, dat het [gedaagde] niet vrij stond om aan [eiser] te berichten dat hij af zag van enige verbintenis met [eiser], gelijk [gedaagde] heeft gedaan bij e-mail van 3 augustus 2008 (na de e-mail van 20 juli 2008). Deze opzegging van [gedaagde] kan worden beschouwd als mededeling van [gedaagde] dat hij in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten, zoals bedoeld in artikel 6:80 lid 1 sub b BW en artikel 6:83 sub c BW, zodat de gevolgen van niet-nakoming direct intreden, ook voordat de vordering opeisbaar is, en het verzuim van [gedaagde] intreedt zonder dat een ingebrekestelling nodig is.
Daarbij merkt de rechtbank nog op, dat de mededeling van [gedaagde] op de comparitie van partijen, dat hij alsnog bereid is tot nakoming van zijn verplichtingen onder de overeenkomst, aan het bovenstaande niet af doet. Ten eerste verdraagt deze mededeling zich niet met de vordering van [gedaagde] in reconventie, waarin hij een verklaring voor recht vraagt dat de overeenkomst tussen hem en [eiser] is geëindigd. Bovendien heeft [eiser] bij pleidooi het aanbod tot nakoming geweigerd door een beroep te doen op artikel 6:86 BW, welk artikel bepaalt dat een schuldeiser een na het intreden van het verzuim aangeboden nakoming kan weigeren, zolang niet tevens betaling wordt aangeboden van de inmiddels verschuldigd geworden schadevergoeding en van de kosten.
Verder geldt, dat gesteld noch gebleken is dat het tekortschieten van [gedaagde] niet aan hem zou kunnen worden toegerekend.
7.19. Eén van de gevolgen van niet-nakoming is de verplichting voor [gedaagde] tot vergoeding van eventuele schade die [eiser] heeft geleden door die toerekenbare tekortkoming (artikel 6:74 BW). Daarbij is uitgangspunt dat [eiser] zoveel als mogelijk gebracht moet worden in de toestand die (vermoedelijk) ontstaan zou zijn als er geen sprake zou zijn geweest van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde]. Algemeen uitgangspunt is verder, dat schade alleen vergoedbaar is als zij werkelijk is geleden. Verder dient er causaal verband te bestaan tussen de schade en de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde].
7.20. Ingeval van een onberispelijke nakoming van de overeenkomst door [gedaagde], zou er nog altijd sprake zijn van een overeenkomst tot het gezamenlijk aanschaffen van een Mustang. Dit zou hebben geleid tot geldelijke verplichtingen aan de zijde van zowel [eiser] als [gedaagde]. Nu [gedaagde] eenzijdig heeft besloten af te zien van de overeenkomst met [eiser], leidt dat voor [eiser] tot een besparing van kosten, aangezien hij niet langer verplicht is betalingen te verrichten in verband met de Mustang. De vraag die rijst is of [eiser] – naast bovengenoemde besparing – ook schade heeft geleden. Zelf stelt hij dat daar sprake van is.
7.21. Primair vordert [eiser] een bedrag van € 237.300,-- (vgl. r.o. 3.3. onder a.). Ter onderbouwing van deze vordering stelt [eiser], dat indien hij een contract zou kopen voor een Mustang die geleverd wordt in 2009, hij een premie zou moeten betalen van (omgerekend) dit bedrag.
Zo het al juist mocht zijn dat contracten met een bepaalde leverdatum (‘slots’) een dergelijke hoge waarde vertegenwoordigen – dit wordt betwist door [gedaagde] – dan kan dit bedrag toch niet worden beschouwd als geleden schade. Immers, gesteld noch gebleken is dat [eiser] daadwerkelijk zelf een Mustang heeft besteld en dientengevolge deze premie heeft moeten betalen. Gedurende de procedure heeft [eiser] zich zelfs op het standpunt gesteld dat hij inmiddels heeft besloten af te zien van de aanschaf van een Mustang. Deze niet-betaalde theoretische premie kan aldus niet worden beschouwd als een nadeel dat is voortgevloeid uit het handelen van [gedaagde]. Er heeft zich namelijk geen vermindering van het vermogen van [eiser] voorgedaan.
Nu er onvoldoende gesteld is om aan te nemen dat er in de toekomst de noodzaak danwel de verplichting voor [eiser] bestaat om zelf een Mustang aan te schaffen, kan dat evenmin grond zijn voor toewijzing van een dergelijke vordering.
7.22. Voorts vordert [eiser] een bedrag ad € 1.503.971,-- aan additionele schade
(vgl. r.o. 3.3. onder b.).
Ter onderbouwing van de eerste drie gedachtestreepjes van deze schadepost heeft [eiser] aangevoerd dat hij de kosten met betrekking tot de Mustang, die [gedaagde] en hij aanvankelijk zouden delen, nu alleen zal moeten betalen. Berekend over een periode van vijf jaar leidt dat tot indirect operating costs ten bedrage van € 515.000,--, tot direct operating costs ten bedrage van € 382.500,-- en tot rente en afschrijvingskosten ten bedrage van € 593.250,-- .
Aan dit deel van deze vordering legt [eiser] eveneens de theoretische situatie ten grondslag dat hij zelf een Mustang zou gaan aanschaffen en exploiteren. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is van die situatie geen sprake en moet evenmin worden aangenomen dat er voor [eiser] een verplichting tot aanschaf van een Mustang in de toekomst bestaat. Ook hier is dus geen sprake van daadwerkelijk geleden schade, zodat ook de vordering tot betaling van additionele schade wordt afgewezen.
Verder vordert [eiser] (vgl. r.o. 3.3. onder b., laatste gedachtestreepje) de waarde van een bij [bedrijf 1] bedongen pilotenopleiding. Klaarblijkelijk beschouwt [eiser] het mislopen van deze pilotenopleiding als een door hem geleden verlies. Van een dergelijk verlies kan pas sprake zijn als er een verplichting voor [eiser] bestond om nu zelf die opleiding te bekostigen, doch dat is gesteld noch gebleken. Er is dus geen sprake van werkelijk door [eiser] geleden nadeel, zodat dit deel van de vordering evenmin kan worden toegewezen.
7.23. [eiser] vordert subsidiair schade bestaande uit overboekingskosten, koersverlies en wettelijke rente, totaal ten bedrage van € 8.996,51 (vgl. r.o. 3.3. onder c.).
Ter onderbouwing van deze vordering heeft [eiser] aangevoerd, dat hij op 20 april 2007
€ 67.303,-- en op 12 december 2007 US$ 50.000,-- aan [gedaagde] heeft betaald. Deze bedragen zijn op respectievelijk 8 en 11 augustus 2008 terugbetaald door [gedaagde]. Daarbij stelt [eiser], dat de bank hem viermaal overboekingskosten in rekening heeft gebracht, totaal ten bedrage van € 321,61. Voorts stelt [eiser] dat hij bij betaling en terugbetaling van het voorschot van US$ 50.000,-- een koersverlies heeft geleden van € 1.980,60. Verder vordert [eiser] wettelijke rente gerekend over de periodes gelegen tussen de aanbetaling en de terugbetaling. Deze wettelijke rente bedraagt totaal € 6.695,30, aldus [eiser].
De rechtbank oordeelt over deze subsidiaire vordering als volgt.
De vordering tot betaling van overboekingskosten ad € 321,61 wordt afgewezen, nu [gedaagde] bij conclusie van dupliek in conventie gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen deze vordering en [eiser] deze vordering niet nader heeft onderbouwd bij pleidooi.
De vordering terzake van koersverlies ad € 1.960,60 komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu [gedaagde] bij conclusie van dupliek in conventie onbetwist heeft gesteld dat de aanbetaling door [eiser] van US$ 50.000,-- in dezelfde valuta door [gedaagde] is terugbetaald. Van vergoeding van koersverlies kan derhalve geen sprake zijn. Immers, ook in het geval [eiser] geen aanbetaling zou hebben gedaan van US$ 50.000,--, en dit geldbedrag zijn vermogen dus nimmer zou hebben verlaten, zou [eiser] koersverlies hebben geleden, aangezien de waarde van de US$ ten opzichte van de euro is gedaald. Er is aldus geen causaal verband tussen het gestelde koersverlies en de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde].
De vordering tot betaling van wettelijke rente komt evenmin voor vergoeding in aanmerking. Wettelijke rente is ingevolge artikel 6:119 BW verschuldigd ingeval van vertraging in de voldoening van een geldsom. Gesteld noch gebleken is dat er vóór 3 augustus 2008 reeds een verplichting voor [gedaagde] bestond tot (terug)betaling aan [eiser] van de helft van de voorschotten. De verplichting tot (terug)betaling van deze geldsommen ontstond pas toen partijen – zakelijk gezien – uit elkaar gingen. Dit was op 3 augustus 2008, de dag waarop [gedaagde] de e-mail stuurde met daarin de mededeling dat hij afzag van enige verbintenis met tussen hem en [eiser]. Op respectievelijk 8 augustus en 11 augustus 2008 heeft [eiser] de betaalde voorschotten terugontvangen van [gedaagde]. Er heeft zich daarom geen vertraging voorgedaan in de voldoening van een geldsom, zodat vergoeding van wettelijke rente niet aan de orde is.
Bij pleidooi heeft [eiser] nog aangevoerd, dat hij de aanbetalingen ook in deposito’s had kunnen wegzetten. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus, dat [eiser] stelt schade te hebben geleden doordat [gedaagde] gedurende een periode – gelegen tussen het doen van de aanbetalingen en de terugbetaling daarvan – de beschikking had over de door [eiser] betaalde voorschotten in plaats van [eiser] zelf, waardoor [eiser] rente is misgelopen. De rechtbank is echter van oordeel dat deze nadere stelling evenmin kan leiden tot toewijzing van dit deel van de vordering, met name niet nu [eiser] niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de hoogte is van deze renteschade. Zonder toelichting is het voor de rechtbank niet begrijpelijk waarom deze gestelde renteschade even hoog zou zijn als de over deze periode gevorderde wettelijke rente ad € 6.695,30.
7.24. [eiser] vordert voorts subsidiair een bedrag van € 118.650,--, waarbij hij stelt dat dit de helft is van de marktwaarde van het contract met [bedrijf 1] (vgl. r.o. 3.3. onder d.). Deze vordering komt evenmin voor toewijzing in aanmerking, omdat de waarde van de purchase agreement met [bedrijf 1] een hypothetische waarde is. Onbetwist is namelijk door [gedaagde] bij pleidooi gesteld dat de waarde die dit contract mogelijk had, niet te gelde is gemaakt. Zo dit contract al enige waarde vertegenwoordigt of heeft vertegenwoordigd, is dit een hypothetische waarde (geweest) en kan deze waarde niet worden beschouwd als door [eiser] geleden schade. Ook voor deze vordering geldt, dat er zich geen vermindering van het vermogen van [eiser] heeft voorgedaan.
7.25. De slotsom luidt dat geen van de in conventie gevorderde schadeposten zal worden toegewezen.
Verklaring voor recht in conventie en de vordering in reconventie
7.26. Zowel [eiser] als [gedaagde] heeft gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart, dat de overeenkomst tot het gezamenlijk aankopen van de Mustang is ontbonden/geëindigd. Daarbij merkt de rechtbank op dat [gedaagde] in zijn petitum het woord ‘geëindigd’ gebruikt, waar hij in de onderbouwing van deze vordering het woord ‘ontbonden’ bezigt. De rechtbank zal er van uitgaan dat [gedaagde] heeft bedoeld te vorderen dat de rechtbank voor recht verklaart dat de overeenkomst is ontbonden. Kennelijk zijn partijen het er over eens niet langer zakelijk aan elkaar verbonden te (willen) zijn. Gelet op deze eensluidende vorderingen en daaraan ten grondslag liggende stellingen van partijen, zal de rechtbank als vaststaand feit aannemen dat de tussen [eiser] en [gedaagde] bestaande overeenkomst tot gezamenlijk aankoop van de Mustang is ontbonden en zal de rechtbank zowel in conventie als in reconventie de gevorderde verklaring voor recht toewijzen.
7.27. De vordering van [gedaagde] in reconventie tot betaling door [eiser] van US$ 275.000,-- zal worden afgewezen, nu deze vordering – ondanks gemotiveerde betwisting door [eiser] – niet deugdelijk is toegelicht en onderbouwd.
7.28. [eiser] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie, welke aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vastrecht € 1.148,--
- salaris advocaat € 16.055,-- (5 pnt. x tarief € 3.211,--)
---------------
Totaal € 17.203,--
7.29. [gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie. Nu de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie zullen deze kosten aan de zijde van [eiser] op halve punten worden begroot op € 3.197,25 aan salaris advocaat (4,5 pnt. x tarief € 1.421,-- : 2).
verklaart voor recht dat de tussen [eiser] en [gedaagde] bestaande overeenkomst tot het gezamenlijk aankopen van de Mustang is ontbonden;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 17.203,--;
verklaart voor recht dat de tussen [eiser] en [gedaagde] bestaande overeenkomst tot het gezamenlijk aankopen van een Mustang is ontbonden;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 3.197,25;
verklaart het vonnis wat betreft de veroordeling (in reconventie) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. van Zelm van Eldik, mr. M.V. Scheffers en
mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011.
1278/10/1885