[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. B.M. Voogt te Rotterdam,
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.H. Even te Rotterdam.
1. Het verloop van het proces
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kanton¬rechter heeft kennis genomen:
• het exploot van dagvaarding van 29 september 2010 met producties;
• de conclusie van antwoord met een productie;
• de conclusie van repliek;
• de conclusie van dupliek.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende vast:
2.1 [gedaagde] is onderdeel van de AP Moller-Maersk Group en is één van de meer dan vijftig containerterminals van deze groep. APM Terminals is een wereldwijd opererende terminalorganisatie. De terminal in Rotterdam ([gedaagde]) heeft circa 655 werknemers in dienst en is verantwoordelijk voor een jaarlijkse overslag van 2,5 miljoen containers in de Rotterdamse haven. [gedaagde] laadt en lost containers van zeeschepen naar andere schepen, treinen en vrachtwagens.
2.2 [eiseres] is op 11 februari 2010 opgericht bij notariële akte. [eiseres] is een vakbond en heeft circa veertig leden bij [gedaagde].
2.3 Tussen [gedaagde] enerzijds en FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen anderzijds is op 11 mei 2010 een ondernemings-CAO gesloten met een looptijd van 1 juli 2009 tot 1 oktober 2011. [eiseres] is geen partij bij die CAO.
2.4 Op 19 mei 2010 heeft zich een incident voorgedaan aan boord van het schip SL Meteor. Dit schip was aangemeerd bij [gedaagde] en de containers die zich op het schip bevonden dienden te worden gelost. Een werknemer, in dienst bij [gedaagde] als kraanmachinist, was daarmee belast. Bij het lossen bleef een container aan de te lossen container ‘hangen’, zodat de kraanmachinist niet één, maar twee containers tegelijk optilde. De kraanmachinist heeft geprobeerd de containers los te krijgen. Uiteindelijk is de onderste container naar beneden gevallen op het dek van het schip en heeft (materiële) schade aangericht.
2.5 Op 31 mei 2010 heeft [gedaagde] de kraanmachinist op haar kantoor uitgenodigd voor een gesprek. [gedaagde] heeft de kraanmachinist, die werd bijgestaan door een lid van de ondernemingsraad (hierna: OR), medegedeeld dat zij in de gebeurtenissen aanleiding zag te streven naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] heeft de kraanmachinist een finan¬cieel voorstel ge¬daan en hem een ontbindingsprocedure in het vooruitzicht gesteld ingeval hij niet akkoord ging met het voorstel. Na de bespreking, circa 10.30 uur, heeft [gedaagde] de kraanmachinist geschorst met behoud van loon.
2.6 Nog diezelfde ochtend van 31 mei 2010 is bij de werknemers van de ochtendshift bekend geworden dat [gedaagde] tot een beëindiging van het dienstverband met de kraanmachinist wilde komen. Tijdens de schaft van de ochtendshift (vanaf circa 11:30 uur) hebben de werknemers besloten hun werk na de schaft niet te hervatten omdat zij niet akkoord waren met de beslissing van [gedaagde] om de arbeidsovereenkomst met de kraan¬machinist te beëindigen. Daarna is het werk op de terminal stil komen te liggen.
2.7 Later in de middag van 31 mei 2010 meldde zich bij [gedaagde] een bestuurder van de FNV Bondgenoten. Samen met de secretaris van de OR overhandigde hij [gedaagde] een verklaring van de stakende werknemers, met als titel: ‘De eisen van de werkvloer om de staking op te lossen’. Hierin is als eis van de stakende werknemers vermeld ‘dat vakbonden –ondernemings¬raad betrokken bij [gedaagde] tot bemiddeling in deze dienen te komen met als doel het terugdraaien van het beëindigen van de werkovereenkomst van betrokken collega’. Het management van [gedaagde] is niet op deze eis ingegaan.
2.8 Op 1 juni 2010 duurde de staking voort. [gedaagde] heeft overleg gepleegd met vertegenwoordigers van FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen en met de OR. De vakbonden waren niet bereid de acties over te nemen. Diep in de avond is overeenstemming bereikt tussen [gedaagde] en de kraanmachinist, die werd bijgestaan door mr. De Jong van CNV Vakmensen, over procedurele afspraken (aangeduid als het ‘resultaat van bemiddeling’). Die afspraken komen er, kort samengevat, op neer dat een commissie van drie onafhankelijke deskundigen de opdracht heeft gekregen te onderzoeken of [gedaagde] in redelijkheid tot het voornemen heeft kunnen komen om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de kraanmachinist over te gaan. Het advies van de commissie was niet bindend. Naar aanleiding van het advies zou [gedaagde] besluiten of zij vasthield aan haar ontslagvoornemen dan wel bereid was dit voornemen te heroverwegen.
2.9 Afgevaardigden van de genoemde vakbonden, de OR en het management van [gedaagde] hebben op 1 juni 2010 om 23:00 uur de inmiddels aangetreden nachtshift van de bereikte afspraken op de hoogte gesteld. Om circa 01:30 uur in de nacht van 1 op 2 juni 2010 is de eerste groep werknemers weer aan het werk gegaan. Om circa 03:15 uur was de gehele nachtshift weer aan het werk. Daarna is het werk niet meer in verband met het conflict tussen [gedaagde] en de kraanmachinist stilgelegd.
2.10 Op 2 september 2010 heeft de commissie geconcludeerd dat een minder vergaande maatregel dan ontslagaanzegging op zijn plaats zou zijn geweest. Ook heeft de commissie [gedaagde] geadviseerd om de veiligheidsinstructies binnen het bedrijf verder aan te scherpen.
2.11 Op 14 september 2010 heeft [gedaagde] aan haar personeel via een bulletin kenbaar gemaakt dat zij de aanbevelingen van de commissie onverkort overneemt en dat het voorgenomen ontslag van de kraanmachinist wordt ingetrokken en dat verder ook geen sprake meer is van een verstoorde arbeidsrelatie. Voorts heeft [gedaagde] medegedeeld dat zij de kraanmachinist een disciplinaire sanctie heeft opgelegd.
2.12 [gedaagde] heeft de deelnemers aan de wilde acties bij brieven van 2 juni 2010 kenbaar gemaakt dat hun loon over de niet-gewerkte uren niet wordt uitbetaald. Daartegen zijn de circa 130 betrok¬ken werknemers niet – in rechte – opgekomen, en de betrokken vakbonden FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen evenmin.
3. De vordering
3.1 [eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a. [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] kenbaar te maken of zij de staking van 31 mei en 1 juni 2010 bij [gedaagde] rechtmatig acht en te beslissen dat [gedaagde] voor elke dag dat [gedaagde] niet aan deze opdracht voldoet een dwangsom verbeurt jegens [eiseres] van € 500,- per dag, dan wel een door de kantonrechter te bepalen redelijk bedrag, en
b. te verklaren voor recht dat de staking van 31 mei en 1 juni 2010 bij [gedaagde] rechtmatig was,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2 Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat de staking van 31 mei en 1 juni 2010 niet is uitgeroepen of overgenomen door een vakbond en dat in geval van onrechtmatigheid van de staking een eventuele aan¬sprakelijkheid voor schade direct op de werknemers drukt en niet op een organiserende vakbond. Ook zijn volgens [eiseres] maat¬regelen tegen de werknemers in het geval van onrechtmatigheid niet denkbeeldig. [eiseres] stelt dat zij en haar leden er om die reden belang bij hebben de rechtspositie van de werknemers bij [gedaagde] bij deze en soortgelijke stakingen te kennen. Verder meent [eiseres] dat [gedaagde] als goed werkgeefster desgevraagd duidelijkheid dient te verschaffen over de vraag of zij de staking van 31 mei en 1 juni 2010 rechtmatig acht.
3.3 Bij conclusie van repliek voert [eiseres] aan dat haar statuten onder andere bepalen:
(i) dat zij uitvoering wil geven aan de belangenbehartiging voor werknemers (artikel 4), en (ii) dat zij haar doelen tracht te bereiken door het zo nodig zelfstandig voeren van gerech¬telijke procedures ter bescherming van de belangen van leden of groepen daarvan (artikel 6, onder h). Dit vormt volgens [eiseres] de grondslag voor deze procedure, die volledig door artikel 3:305a BW wordt gedekt. De stelling van [gedaagde], dat [eiseres] vanwege haar geringe betrokkenheid bij [gedaagde] en bij de staking van 31 mei en 1 juni 2010 geen belang bij de procedure zou hebben, verdraagt zich volgens [eiseres] niet met artikel 3:305a BW en de vakbondsvrijheid van artikel 5 van het Europees Sociaal Handvest (hierna: ESH).
3.4 Tevens stelt [eiseres] bij conclusie van repliek dat [gedaagde] (bij conclusie van antwoord) heeft verklaard dat zij de staking van 31 mei en 1 juni 2010 onrechtmatig acht. [eiseres] meent dat hierdoor haar tweede vordering, inhoudende een verklaring voor recht dat de staking rechtmatig was, aan belang wint.
3.5 Ook vraagt [eiseres] zich af of het inhouden van loon een sanctie vanwege onrechtmatigheid van de staking kan zijn. [eiseres] meent dat het inhouden van loon bij een staking voortvloeit uit het beginsel ‘geen arbeid, geen loon’.
3.6 Verder merkt [eiseres] op dat zij het eens is met [gedaagde], dat stakingen en collectieve acties steeds andere vormen kunnen aannemen, maar zij stelt daar tegenover dat acties op essentiële punten ook op elkaar kunnen lijken. [eiseres] is van mening dat werknemers er ook bij niet door een vakbond georganiseerde acties belang bij hebben te weten wat rechtmatig is en wat niet. [eiseres] meent dat de enige manier om daar geleidelijk meer duidelijkheid over te krijgen is het tot stand brengen van jurisprudentie.
3.7 De overige stellingen van [eiseres] komen, voor zover relevant, aan de orde bij de beoordeling van de vordering.
4. Het verweer
4.1 [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure. Daartoe voert [gedaagde] aan dat onduidelijk is op grond van welk wetsartikel [eiseres] meent een procedure te kunnen entameren, omdat [eiseres] op dat punt niets stelt. [gedaagde] stelt dat artikel 3:305a BW geen uitkomst biedt omdat [eiseres] in de dagvaarding stelt ook een eigen belang te hebben bij toewijzing van in elk geval één van haar vorderingen. Bij artikel 3:305a BW moet het volgens [gedaagde] gaan om behartiging van de belangen van anderen en het door [eiseres] gestelde eigen belang bij toewijzing van een van de vorderingen sluit toepasselijkheid van artikel 3:305a BW uit.
Daarnaast stelt [gedaagde] zich (primair) op het standpunt dat [eiseres] geen in rechte te respecteren belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen en dat deze om die reden dienen te worden afgewezen.
4.2 Tevens stelt [gedaagde] dat [eiseres] geen enkele betrokkenheid heeft bij [gedaagde], als vakbond of anderszins, nu [eiseres] niet behoort tot de reguliere overlegpartners, ook niet bij de recente totstandkoming van een nieuwe cao, en zij ook geen rol heeft gespeeld bij het arbeidsconflict met de kraanmachinist of bij de staking als reactie daarop en evenmin bij de oplossing die daarna is bereikt. [gedaagde] wijst erop dat vakbonden doorgaans pas worden geacht ‘betrokken’ of ‘belanghebbend’ te zijn nadat zij gedurende twee jaar lang als zodanig in de onderneming of relevante bedrijfstak werkzaam zijn geweest (artikelen 4 Wet melding collectief ontslag en 1 sub e (iii) SER-besluit Fusiegedragsregels 2000) dan wel ten minste twee jaar in het bezit is van volledige rechtsbevoegdheid (artikel 9 lid 2 sub a Wet op de ondernemingsraden). [gedaagde] ziet daarin een bevestiging van haar stelling dat [eiseres] geen rechtens te respecteren belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen.
4.3 Voorts wijst [gedaagde] op de stelling van [eiseres] in de dagvaarding dat ‘maatregelen tegen werknemers in het geval onrechtmatigheid niet denkbeeldig’ zijn. [gedaagde] merkt op dat zij een dag na de werkhervatting aan alle deelnemers aan de wilde acties heeft medegedeeld dat hun loon over de niet-gewerkte uren niet wordt uitbetaald. Die schriftelijke kennisgeving vormde een bevestiging van eerdere (herhaalde) mededelingen van het management van [gedaagde] dat de wilde acties onrechtmatig waren en dat om die reden geen loonaanspraak zou bestaan over niet-gewerkte uren.
4.4 Ook voert [gedaagde] aan dat zij er in dit geval voor heeft gekozen de bij de acties betrokken werknemers salaris te onthouden en hen niet aansprakelijk te houden voor de zeer aan¬zienlijke schade die [gedaagde] als gevolg daarvan heeft geleden. Tevens stelt [gedaagde] het haar ontgaat wat de zin is van de door [eiseres] ingestelde vordering, althans wat [eiseres] heeft aan een toewijzing. Zij voegt eraan toe dat, ook indien zij zou menen dat de wilde acties van 31 mei en 1 juni 2010 rechtmatig zouden zijn, dit dan niets zegt over een even¬tuele volgende staking. [gedaagde] acht dan ook de opmerking van [eiseres], dat zij en haar leden er belang bij hebben de rechtspositie van de werknemers van [gedaagde] te kennen bij deze en soortgelijke stakingen, betekenisloos. Ook dit illustreert volgens [gedaagde] dat [eiseres] – juist – geen belang heeft bij toewijzing van haar vorderingen.
4.5 Verder stelt [gedaagde] dat het haar niet duidelijk is hoe het principe van goed werkgever¬schap een rol kan spelen in de verhouding tussen een werkgever en (een niet- betrokken) vakbond.
4.6 Bij conclusie van dupliek voert [gedaagde] aan dat de stellingen van [eiseres] omtrent de grondslag van haar vorderingen niet overtuigen. [eiseres] gaat voorbij aan de door [gedaagde] opgeworpen stelling, dat artikel 3:305a BW nu juist niet de grondslag voor een vordering als deze kan zijn omdat [eiseres] ook een eigen belang stelt te hebben. Nu [eiseres] op dit punt niet heeft gereageerd, moet naar de mening van [gedaagde] de conclusie zijn, dat [eiseres] inderdaad een eigen belang heeft. Alleen al op die grond dienen haar vorderingen te worden afgewezen, aldus [gedaagde].
4.7 Daarnaast wijst [gedaagde] erop dat [eiseres] de stellingen van [gedaagde] omtrent het ontbreken van een belang goeddeels onbesproken laat. [gedaagde] heeft zich beroepen op artikel 3:303 BW. [eiseres] heeft dat niet weerlegd. Met de vakbondsvrijheid van artikel 5 ESH heeft dit volgens [gedaagde] niets te maken.
4.8 Ten aanzien van de eerste vordering herhaalt [gedaagde] nog dat haar standpunt over de rechtmatigheid van de acties inmiddels duidelijk is: zij heeft direct na het uitbreken van de acties aan alle betrokkenen kenbaar gemaakt dat de acties in al haar verschijningsvormen onrechtmatig zijn. [eiseres] heeft dat niet weersproken. Ook ten aanzien van deze vordering ontbreekt ieder belang, aldus [gedaagde].
4.9 De overige stellingen van [gedaagde] komen hierna, voor zover relevant, aan de orde bij de beoordeling van de vordering.
5. De beoordeling van de vordering
5.1 Het tussen partijen gerezen geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of [eiseres] voldoende belang heeft bij haar vorderingen. Hierna zal dan ook per vordering van [eiseres] worden beoordeeld of [eiseres] daarbij voldoende belang heeft.
5.2 De eerste vordering van [eiseres] strekt er, kortweg, toe [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] kenbaar te maken of [gedaagde] de staking van 31 mei en 1 juni 2010 rechtmatig acht.
5.3 De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] bij deze vordering ook al vóór de conclusie van antwoord en zelfs vóór het uitbrengen van de dagvaarding onvoldoende belang had, nu [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat haar management herhaalde malen aan de deelnemers aan de wilde acties van 31 mei en 1 juni 2010 heeft medegedeeld dat de acties onrechtmatig waren en dat om die reden geen loonaanspraak zou bestaan over niet-gewerkte uren. Het beginsel van goed werkgeverschap brengt niet mee dat [gedaagde] in de relatie tot [eiseres] nogmaals moet kenbaar maken dat zij de staking van 31 mei en 1 juni 2010 onrechtmatig acht. Ook overigens heeft [eiseres] onvoldoende belang gesteld voor deze vordering.
5.4 De tweede vordering van [eiseres] strekt ertoe voor recht te verklaren dat de staking van 31 mei en 1 juni 2010 bij [gedaagde] rechtmatig was.
5.5 De kantonrechter is van oordeel dat ook rechtens onvoldoende (concreet) belang bestaat bij deze vordering. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
5.5.1 [eiseres] stelt bij dagvaarding als haar belang en dat van haar leden: dat in geval van onrechtmatigheid van de staking een eventuele aansprakelijkheid voor schade direct op de werknemers drukt en dat maatregelen tegen de werknemers niet denkbeeldig zijn en dat om die reden [eiseres] en haar leden er belang bij hebben de rechtspositie van de werk¬nemers bij deze en soortgelijke stakingen te kennen.
5.5.2 [gedaagde] vermeldt bij conclusie van antwoord dat al maatregelen zijn getroffen jegens de deelnemers aan de wilde acties, namelijk het ‘onthouden’ van loon over de niet-ge¬werkte uren, alsmede dat zij de deelnemers aan deze wilde acties niet aansprakelijk houdt voor de zeer aanzienlijke schade die [gedaagde] als gevolg daarvan heeft geleden.
5.5.3 Tegen die achtergrond valt niet in te zien welk (voldoende) concreet belang [eiseres] heeft bij de gevorderde verklaring voor recht. De eisen van een goede procesorde brengen naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat [eiseres] duidelijk maakt welk(e) belang(en) zij bij deze vordering heeft, hetgeen zij heeft nagelaten. Dit, terwijl [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat [eiseres] voldoende belang heeft bij haar vorderingen.
5.5.4 De gewenste kennisvermeerdering van de leden omtrent de rechtspositie van de werknemers bij [gedaagde] bij deze en soortgelijke stakingen vormt naar het oordeel van de kantonrechter een onvoldoende belang om de onderhavige gerechtelijke procedure te voeren. Dat werknemers er ook bij niet door een vakbond georganiseerde acties belang hebben te weten wat rechtmatig is of niet en dat ‘het maken van jurisprudentie’ de enige manier is om daarover meer duidelijkheid te krijgen, kan naar het oordeel van de kantonrechter een rechtens te respecteren belang vormen maar nu [eiseres] niet duidelijk heeft gemaakt welk achterliggend doel zij met dit rechterlijk oordeel over de (on)rechtmatigheid van de staking nastreeft, kan dit hier evenmin als een voldoende belang worden aangemerkt.
5.5.5 [eiseres] voert bij conclusie van repliek nog als grondslag voor deze procedure aan, dat haar statuten bepalen dat [eiseres] de belangen van haar leden behartigt en daartoe zo nodig zelfstandig gerechtelijke procedures ter bescherming van de belangen van de leden voert. Zij verwijst daarvoor ook naar artikel 3:305a BW en artikel 5 ESH.
5.5.6 De kantonrechter is van oordeel dat de statuten en artikel 3:305a BW [eiseres] de be¬voegdheid verlenen om een gerechtelijke procedure te voeren namens de leden, maar dat dit onverlet laat dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt (artikel 3:303 BW). Artikel 5 ESH doet hieraan niet af.
5.6 Het vorenstaande brengt met zich dat [eiseres] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen en dat [eiseres] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient te worden veroordeeld in de proceskosten.
6. De beslissing
De kantonrechter:
-verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
-veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W. Kuip en uitgesproken ter openbare terechtzitting.