ECLI:NL:RBROT:2011:BS1704

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
379773 / JE RK 11-1481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Wees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2011 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De zaak betreft een minderjarige die onder toezicht is gesteld en waarvan de ouders, de vader en de moeder, betrokken zijn. De vader werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R.H.P. Feiner, terwijl de moeder werd bijgestaan door mr. M.P.G. Rietbergen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, niet adequaat heeft gehandeld. Ondanks eerdere verzoeken en een duidelijke lijn in de beschikking van 8 juni 2011, heeft de stichting verzuimd om tijdig te rapporteren en een aangepast plan van aanpak te presenteren. Dit gebrek aan actie heeft geleid tot een onduidelijke situatie voor de minderjarige, waarbij de belangen van het kind niet zijn gediend. De kinderrechter heeft opgemerkt dat beide ouders bereid zijn om mee te werken aan een plaatsing van de minderjarige bij de grootmoeder vaderszijde, en dat er geen bezwaren zijn tegen deze plaatsing. De pre-screening die door de stichting is uitgevoerd, was positief. Gezien het uitblijven van informatie die zou kunnen wijzen op een andere uitkomst, heeft de kinderrechter geconcludeerd dat er onvoldoende grond is voor verdere verlenging van de machtiging tot plaatsing in een neutraal pleeggezin. Het verzoek tot verlenging is dan ook afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. M. van der Wees, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier, Gerde, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht, team jeugd
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 30 augustus 2011
Zaak-/rekestnummer: 379773 / JE RK 11-1481
Beschikking in de zaak van:
de stichting bureau jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
hierna: de stichting,
met betrekking tot de minderjarige:
[Het kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
kind van de met het gezag belaste ouders,
[de vader], wonende te [adres 1] en
[de moeder], wonende te [adres 2].
Het verloop van de procedure
Bij beschikking van 8 juni 2011 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 13 juni 2012 en is de machtiging tot het doen opnemen en verblijven van de minderjarige in
een vorm van pleegzorg verlengd tot 13 september 2011. De behandeling van de zaak is voor het overig verzochte aangehouden.
Van de zijde van mr. R.H.P. Feiner, advocaat van de vader, is een faxbericht ingekomen, gedateerd 18 augustus 2011.
De zaak is verder behandeld op 30 augustus 2011.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de stichting, vertegenwoordigd door [persoon 1] en [persoon 2];
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.H.P. Feiner;
- de moeder, bijgestaan door mr. M.P.G. Rietbergen die verschenen is namens de advocaat van de moeder, mr. C.W.M. Jansen.
De beoordeling
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in haar beschikking van 8 juni 2011. Daarin is onder meer het volgende overwogen:
‘De stichting dient met spoed te onderzoeken of de minderjarige bij de grootmoeder vaderszijde geplaatst kan worden en of het mogelijk is dat de vader en de grootmoeder vaderszijde samen voor de minderjarige kunnen gaan zorgen. De stichting dient voorts de voorschriften van wet en regelgeving in acht te nemen en zal het (aangepaste) plan van aanpak met ouders dienen te bespreken en zal ervoor zorg moeten dragen dat de (advocaten van) de ouders alle stukken krijgen toegezonden.
Voorts acht de kinderrechter wenselijk dat de stichting aandacht besteedt aan de overige bezwaren die door de advocaat van de vader zijn opgeworpen in zijn brief van 30 mei 2011, zodat op de eerstvolgende zitting op die bezwaren door de stichting kan worden gereageerd.
De kinderrechter gunt de stichting voor dit alles een termijn van maximaal drie maanden en zal met het oog hierop de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg voor de duur van drie maanden verlengen. De beslissing zal voor het overige verzochte worden aangehouden met het verzoek aan de stichting om voor nader te noemen datum te rapporteren.’
De kinderrechter stelt vast dat de stichting geen gevolg heeft gegeven aan het voorgaande.
Onder verwijzing naar voormeld faxbericht van mr. Feiner van 18 augustus 2011 heeft de stichting ter zitting opgemerkt dat de daarin gemaakte verwijten aan het adres van de stichting voor een deel waar zijn. De door de raadsman geconstateerde traagheid valt voor een belangrijk deel toe te schrijven aan een ongeveer zes weken durende ziekteperiode van de gezinsvoogd. Hierover is geen contact opgenomen met de ouders. Er is echter wel een en ander in gang gezet, zoals de pre-screening in het netwerk, eind juli. De resultaten daarvan zijn doorgestuurd aan Pleegzorg, waar een eerste gesprek met de grootmoeder vaderszijde heeft plaatsgevonden. Het wachten is nu nog op een verklaring van goed gedrag.
De vader bepleit bij monde van zijn raadsman, mr. Feiner, primair afwijzing van het onderhavige verzoek. Subsidiair verzoekt de vader de machtiging voor hoogstens één maand te verlengen.
Sinds de vorige zitting is er nog steeds geen plan van aanpak dat met de ouders is besproken. Alleen al om die reden beantwoordt het verzoek niet aan de wettelijke norm.
Voorts blijkt uit het plan van aanpak niet dat de mogelijkheid van een plaatsing van de minderjarige bij de grootmoeder vaderszijde wordt overwogen. Gesteld noch gebleken is dat de thuissituatie bij de grootmoeder vaderszijde onveilig is.
Voorts bevatten de stukken beschuldigingen aan het adres van de vader die niet kloppend zijn, maar het beeld dat van de vader uit de stukken oprijst negatief kan kleuren, terwijl de vader tot op heden steeds zijn medewerking heeft verleend.
De periode waarin gedurende zes weken geen enkel bezoekcontact is geweest is door de stichting afgedaan als ‘de vakantieperiode’. De vader heeft tot zijn spijt moeten constateren dat de minderjarige afstandelijker geworden is. Een regelmatig contact met de minderjarige is voor de ouders en de minderjarige belangrijk.
De moeder deelt bij monde van mr. Rietbergen mee de zienswijze van de vader te delen. Voor een verlenging van de plaatsing van de minderjarige in een neutraal pleeggezin bestaat geen grond. Van een professionele organisatie als de stichting mocht in deze zaak een andere aanpak worden verwacht dan het geval is. De moeder constateert dat de stichting haar taak heeft verzuimd. Die constatering heeft betrekking op de stichting als organisatie en moet daarom nadrukkelijk niet worden gezien als een verwijt aan het adres van de gezinsvoogd persoonlijk. De rechtbank heeft in haar beschikking van 8 juni 2011 een duidelijke lijn uitgezet waar de stichting geen gehoor aan heeft gegeven. Daarmee heeft de stichting niet gehandeld in het belang van de minderjarige en wordt de familie van de minderjarige buiten beeld gehouden. Aan die situatie dient een einde te komen.
Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde overweegt de kinderrechter als volgt.
Hoewel meergemelde beschikking van 8 juni 2011 in geen enkel opzicht aan duidelijkheid te wensen overlaat, heeft de stichting grotendeels verzuimd gehoor te geven aan de daarin vervatte verzoeken binnen de termijn van drie maanden die haar met het oog daarop verleend was.
Zo blijkt er nog altijd geen aangepast plan van aanpak te zijn dat, anders dan het huidige, beantwoordt aan het bepaalde in artikel 43 lid 5 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg dat immers bepaalt dat zulk een plan niet tot stand komt en niet wordt gewijzigd dan nadat daarover in ieder geval overleg is gepleegd met – kort gezegd – de belanghebbenden.
Evenmin is door de stichting gereageerd op de bezwaren die de raadsman van de vader bij brief van 30 mei 2011 kenbaar heeft gemaakt.
Aan het verzoek om te onderzoeken of de minderjarige bij de grootmoeder vaderszijde kan worden geplaatst, is slechts ten dele voldaan in de vorm van een zogeheten pre-screening waarvan het resultaat, naar de rechtbank begrijpt, positief is in die zin, dat daaruit geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat een plaatsing van de minderjarige bij de grootmoeder vaderszijde niet in haar belang kan worden geacht.
In aanmerking genomen dat de gezinsvoogd in het algemeen niet op zichzelf opereert maar deel uitmaakt van een team, mag van een professionele organisatie als de stichting redelijkerwijs worden verwacht dat bij – langer durend – ziekteverzuim van de gezinsvoogd, de zaken van die gezinsvoogd door het team waarvan zij deel uitmaakt, worden waargenomen. Dat blijkt in deze zaak niet te zijn gebeurd, ondanks het feit dat – zoals de gezinsvoogd ter zitting heeft aangegeven – de beschikking van 8 juni 2011 wel in het team waarvan de gezinsvoogd deel uitmaakt, is besproken. Door deze wijze van handelen – of beter gezegd: door het gebrek aan actie – van de zijde van de stichting zijn de belangen van de minderjarige niet gediend: de bezoekregeling heeft onnodig lang stilgelegen, er is niet gewerkt aan enig doel. Door deze weinig professionele gang van zaken heeft de stichting in deze zaak het in haar door de rechtbank gestelde vertrouwen in aanzienlijke mate geschonden.
De kinderrechter stelt vast dat beide ouders bereid zijn mee te werken aan een plaatsing van de minderjarige bij de grootmoeder vaderszijde. De stichting heeft niets naar voren gebracht wat aan een plaatsing bij haar in de weg zou staan, de pre-screening is positief. De kinderrechter is van oordeel dat – bij het gedurig uitblijven van informatie die op het tegendeel zou kunnen duiden – de noodzaak voor verdere verlenging van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een neutraal pleeggezin onvoldoende aannemelijk is geworden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
De beslissing
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van der Wees, kinderrechter, in bijzijn van Gerde, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.