ECLI:NL:RBROT:2011:BS1627

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
261918/HA ZA 06-1513 en 261919/HA ZA 06-1514
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling deskundigenbericht inzake de advisering door DRV Accountants- en Belastingadviseurs over de dienstbetrekking van portiers en beveiligers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen DRV Accountants- en Belastingadviseurs en twee gedaagden, die gezamenlijk als [gedaagden] worden aangeduid. De zaak betreft de beoordeling van een deskundigenbericht over de advisering door DRV met betrekking tot de sociaal-verzekeringsrechtelijke en fiscaalrechtelijke positie van portiers en beveiligers die werkzaam zijn bij een discotheek. De rechtbank heeft eerder, bij tussenvonnis van 25 februari 2009, geoordeeld dat de vordering in conventie ter zake de incasso van openstaande facturen in beginsel voor toewijzing gereed ligt, maar het beroep van [gedaagden] op verrekening met schadevergoeding wegens wanprestatie nog niet beoordeeld. De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek gelast om meer inzicht te krijgen in de advisering van DRV.

De deskundige heeft geconcludeerd dat er geen specifieke regelgeving of rechtspraak is die betrekking heeft op de status van portiers en beveiligers. Hij heeft vastgesteld dat de jurisprudentie op dit gebied sterk casuïstisch is en dat de vraag of er sprake is van een dienstbetrekking niet in het algemeen kan worden beantwoord. De rechtbank heeft de visie van de deskundige overgenomen en geoordeeld dat DRV niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en vakbekwaam adviseur, omdat zij niet de nodige zekerheid heeft verkregen over de positie van de portiers en beveiligers. De rechtbank heeft vastgesteld dat DRV tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat zij gehouden is de schade van [gedaagden] te vergoeden, voor zover deze schade het gevolg is van de fouten van DRV.

De rechtbank heeft verder de schadebegroting besproken, waarbij het gaat om de bedragen die met de belastingdienst en het UWV zijn getroffen, alsook de advies- en proceskosten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat niet alle kosten als schade kunnen worden aangemerkt, omdat een deel van de kosten ook zonder de wanprestatie van DRV verschuldigd zou zijn geweest. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een aanvullend deskundigenbericht en verdere beoordeling van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummers: 261918/HA ZA 06-1513 en 261919/HA ZA 06-1514
Uitspraak: 24 augustus 2011
VONNIS van de enkelvoudige kamer:
in de zaak 261918/HA ZA 06-1513 van
de burgerlijke maatschap DRV ACCOUNTANTS- EN BELASTINGADVISEURS, gevestigd te Zierikzee,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.M.E. Bilterijst,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 1], gevestigd te Ouddorp, gemeente Goedereede,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. van Gelder,
in de zaak 261919/HA ZA 06-1514 van
de burgerlijke maatschap DRV ACCOUNTANTS- EN BELASTINGADVISEURS, gevestigd te Zierikzee,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.M.E. Bilterijst,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 2],
gevestigd te Ouddorp, gemeente Goedereede,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. van Gelder.
Partijen blijven verder aangeduid als DRV, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en laatstgenoemden gezamenlijk als [gedaagden]
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 30 september 2009 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- deskundigenbericht, ingekomen ter griffie op 14 januari 2011;
- de door partijen na deskundigenbericht genomen conclusies;
- loonbepaling d.d. 17 februari 2011, waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige is bepaald op € 8.925,-.
2 De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1 Bij tussenvonnis van 25 februari 2009 heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering in conventie ter zake de incasso van openstaande facturen in beginsel voor toewijzing gereed ligt. Het beroep van [gedaagden] op verrekening met schadevergoeding wegens (beweerdelijk) door DRV gepleegde wanprestatie heeft de rechtbank nog niet beoordeeld. Evenmin heeft de rechtbank al een beslissing gegeven over de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente.
2.2 Na dat tussenvonnis heeft de procedure zich toegespitst op de vordering in reconventie. Die vordering strekt tot schadevergoeding wegens wanprestatie. In de visie van [gedaagden] heeft DRV onzorgvuldig gehandeld door [gedaagden] niet deugdelijk te adviseren over de positie van de bij haar werkzame portiers en beveiligers. Als gevolg daarvan heeft [gedaagden] schade geleden, bestaande uit de bedragen van de met de belastingdienst en het UWV getroffen schikkingen (in totaal € 161.265,-) en de (advies)kosten gemoeid met de bestuursrechtelijke procedures tegen de belastingdienst en het UWV – aldus [gedaagden] De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 30 september 2009 een deskundigenonderzoek gelast teneinde zich te laten voorlichten over het handelen van DRV.
2.3 In de visie van [gedaagden] heeft DRV ten onrechte nagelaten [gedaagden] te waarschuwen dat de bij hen werkzame portiers en beveiligers werkzaam waren op basis van een dienstbetrekking in de zin van belasting- en sociale-zekerheidswetgeving. Ook had DRV volgens [gedaagden] moeten adviseren deze medewerkers op de loonlijst te zetten.
2.4 In zijn deskundigenrapport heeft de deskundige voorop gesteld dat er geen specifieke regelgeving of gepubliceerde rechtspraak beschikbaar is die betrekking heeft op portiers en beveiligers (p. 13). Voorts heeft hij uiteengezet dat de jurisprudentie ten aanzien van de vraag of een bepaalde rechtsverhouding als een dienstbetrekking moet worden gezien sterk casuïstisch van aard is, waarbij bijvoorbeeld “hulp- en oproepkrachten” als “twijfelgevallen” gelden (p. 14). De specifieke vraag of portiers en beveiligers werknemers zijn voor de sociale verzekeringen en de loonheffing kan volgens de deskundige dan ook niet in zijn algemeenheid worden beantwoord (p. 17). Tegen deze achtergrond kan volgens de deskundige niet worden gezegd dat DRV [gedaagden] zonder meer had moeten adviseren de portiers en beveiligers op de loonlijst te plaatsen, mede gelet op het feit dat het voor [gedaagden] financieel voordelig is om voor hen werkzame personen niet op basis van dienstbetrekking uit te betalen. “Een dergelijk voordeel mag een adviseur derhalve niet zonder meer weggeven,” aldus de deskundige (p. 18). Hij vervolgt echter:
“Buiten twijfel staat naar de mening van de deskundige echter dat DRV in deze situatie de onzekerheid omtrent de sociaalverzekeringstechnische en loonheffingstechnische positie van de portiers/beveiligers niet had mogen laten (voort-)bestaan.
Vooroverleg met de belastingdienst en het UWV omtrent de status van de portiers/beveiligers is in dergelijke situaties de voorgeschreven (en in de jurisprudentie aangegeven) weg. Een dergelijk (voor-)overleg had zowel DRV, bij de uitvoering van haar werkzaamheden, als [gedaagde 2] duidelijkheid gegeven. Er was sprake van een dienstbetrekking of er was geen sprake van een dienstbetrekking.
Overigens, zelfs al had het vooroverleg niet tot een eensluidende opinie daarover geleid dan had [gedaagde 2] alsdan kunnen besluiten om in weerwil van haar eigen opvatting toch de andersluidende opvatting van de belastingdienst en het UWV te volgen of anders door middel van een procedure (bijvoorbeeld via bezwaar tegen de eigen aangifte) alsnog haar gelijk te halen. Die keuze lijkt zij nu in ieder geval niet te hebben gehad.
De deskundige voegt aan het voorgaande toe dat het feit dat DRV de portiers/beveiligers wel verloonde voor de door [gedaagde 2] betaalde vergoedingen op rustige avonden, in een nagenoeg gelijk feitencomplex (afgezien van een wezenlijk verschil in de beloningsvorm), de noodzaak tot het nemen van initiatief om zekerheid te verkrijgen omtrent de fiscale en sociaalverzekeringstechnische positie van deze personen, benadrukt.”
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank is het hierboven weergegeven betoog van de deskundige inzichtelijk en helder en inhoudelijk overtuigend. De rechtbank neemt deze visie van de deskundige over. Dat betekent dat DRV naar het oordeel van de rechtbank niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam adviseur, niet omdat zij heeft verzuimd te adviseren om de portiers en beveiligers op de loonlijst te plaatsen, maar wel omdat zij heeft verzuimd omtrent de positie van die medewerkers zekerheid te verkrijgen.
2.6 Bij conclusie na deskundigenbericht (onder 9) heeft DRV betoogd dat er ter zake de positie van de portiers en beveiligers geen onzekerheid bestond, zodat – zo begrijpt de rechtbank haar betoog – zij ook geen aanleiding had te handelen zoals door de deskundige beschreven. Ter onderbouwing heeft DRV gewezen op diverse berichten van de belastingdienst: rapporten uit 1993 en 1997 en een verslag naar aanleiding van een bezoek aan [gedaagden] in 1999 (conclusie onder 6). Naar het oordeel van de rechtbank kan uit die stukken echter niet worden afgeleid dat de belastingdienst “blijkbaar” (zoals DRV meent, bijlage 9 bij het deskundigenrapport) van oordeel is dat de portiers en beveiligers niet in dienstbetrekking zijn. De stukken uit 1993 en 1997, voor zover in het geding gebracht, bevatten niets in dat verband. Uit het achterwege blijven van een opmerking kan in beginsel niet zonder meer worden afgeleid dat de belastingdienst het met [gedaagden] op alle punten eens was, alleen al niet omdat niet duidelijk is wat het destijds het onderzoeksobject en de reikwijdte van het onderzoek was. Het stuk uit 1999 bevat kennelijk (niet meer dan) een verslag van gesprekken tussen de bezoekende “klantmanager” van de fiscus en de bedrijfsleiding van [gedaagden] Klaarblijkelijk hebben zij onder meer over het personeel van [gedaagden] van gedachten gewisseld, ook over de beveiligers. Een dergelijk bezoekverslag is in beginsel niet geschikt om daaraan in rechte te honoreren vertrouwen te ontlenen. Bijzondere omstandigheden kunnen dit anders maken, maar daarvan is niet gebleken. Integendeel, het verslag bevat de uitdrukkelijke waarschuwing dat de administratie niet is beoordeeld en dat aan het verslag geen vertrouwen mag worden ontleend dat de aangiften uit het verleden juist zijn bevonden. Overigens heeft de deskundige in zijn rapport al uitvoerig op het hier weergegeven bezwaar van DRV gereageerd (p. 29). De rechtbank maakt die reactie tot de hare.
2.7 In zijn rapport (p. 17) concludeert de deskundige dat van een adviseur als DRV in de hier relevante periode mocht worden verwacht dat deze zich bij aanvang van de werkzaamheden verdiept in de organisatie en administratie van zijn cliënt en dat, nu niet is gebleken dat DRV een dergelijke inventarisatie heeft verricht, DRV in zoverre niet heeft gehandeld overeenkomstig de geldende eisen. DRV heeft deze conclusie bestreden. Zij verwijt de deskundige dat deze op dit punt onvoldoende onderzoek naar de gang van zaken heeft gedaan (conclusie onder 6 en 7). Naar het oordeel van de rechtbank kan dit punt echter blijven rusten. Of DRV zich nu wel of niet voldoende heeft verdiept in de positie van de beveiligers en portiers, aan het in 2.5 vastgestelde verwijt doet dat niet af. In het eerste geval (wel voldoende geïnventariseerd) valt DRV te verwijten dat zij met die kennis kennelijk onvoldoende heeft gedaan, in het tweede geval (niet voldoende geïnventariseerd) vloeit het in 2.5 vastgestelde verwijt voort uit een eerder gebrek. Gesteld noch gebleken is echter dat het enkele onvoldoende inventariseren tot schade heeft geleid, dus los van het latere achterwege laten van maatregelen om zekerheid omtrent de positie van de beveiligers en portiers te verkrijgen. In zoverre is een eventueel gebrekkige inventarisatie niet relevant voor een beslissing op de vorderingen van [gedaagden]
2.8 De rechtbank heeft de deskundige de vraag voorgelegd of DRV destijds de inkomsten van de bij [gedaagden] werkzame beveiligers en portiers op de juiste wijze in de loonadministratie heeft verwerkt. Voor wat betreft de inkomsten uit fooien (dus niet de beloning bestaande uit het bedrag van f 50,- dat de portiers en beveiligers op rustige avonden van [gedaagden] zelf ontvingen) geeft de deskundige een tweeledig antwoord op deze vraag (p. 19). Wordt aangenomen dat de portiers en beveiligers niet in dienstbetrekking waren, dan zijn de beveiligers en portiers “op de juiste wijze in de loonadministratie verwerkt door hen daarin niet te verwerken”. Wordt aangenomen dat zij wel in dienstbetrekking waren, dan zijn zij ten onrechte buiten de loonadministratie gehouden – aldus de deskundige. De deskundige merkt echter op dat in de hier relevante periode zowel het ene (wel dienstbetrekking) als het andere standpunt (geen dienstbetrekking) verdedigbaar was, en dat het verwijt aan het adres van DRV nu juist is dat zij ter zake geen zekerheid heeft gezocht.
2.9 De rechtbank volgt dit betoog en maakt dit tot haar oordeel. Dat betekent dat op dit punt geen sprake is van een zelfstandig verwijt aan het adres van DRV. Zij kon op zichzelf in redelijkheid van mening zijn dat de portiers en beveiligers voor wat betreft de hier bedoelde beloning niet in dienstbetrekking waren. Het niet verwerken in de loonadministratie was daarmee in overeenstemming. Het in 2.5 vastgestelde verwijt staat daar los van.
2.10 Onder 6.5 van zijn rapport is de deskundige ingegaan op de mogelijke relevantie van het Fooienbesluit 1989 bij de beoordeling van het handelen van DRV. Dit deel van het rapport handelt over de wijze waarop DRV de rechtstreeks door [gedaagden] aan de portiers en beveiligers uitbetaalde beloning (f 50,- op rustige avonden) in de loonadministratie heeft verwerkt. Aan zijn bevinding op dit punt heeft de deskundige de veronderstelling ten grondslag gelegd dat dit bedrag van f 50,- lager is dan het loon waarop de beveiligers en portiers ingevolge de toepasselijke CAO aanspraak hebben. Geen der partijen heeft die veronderstelling in haar conclusie na deskundigenbericht bestreden, zodat de rechtbank van de juistheid van die veronderstelling uitgaat. De deskundige merkt op dat ingevolge het Fooienbesluit 1989 een werknemer in het horecabedrijf die niet het volgens de CAO geldende loon krijgt geacht wordt fooien te genieten tot een bedrag ter grootte van dat CAO-loon verminderd met het van de werkgever ontvangen loon. In dat geval moet, zo begrijpt de rechtbank de deskundige (zie ook akte na tussenvonnis van [gedaagden], onder 3), de werkgever wel dat CAO-loon in de administratie opnemen. Omdat door DRV slechts het bedrag van f 50,- per avond in de loonadministratie werd verwerkt, heeft DRV het loon van de beveiligers en portiers dus niet juist verwerkt, aldus de deskundige (p. 21). Noch [gedaagden], noch DRV heeft dit betoog bestreden.
2.11 De rechtbank maakt de bevinding van de deskundige op dit punt tot de hare. Dat betekent dat DRV in zoverre wanprestatie heeft gepleegd. In het navolgende zal de rechtbank onderzoeken of [gedaagden] op dit specifieke punt schade heeft geleden.
2.12 Tot zover de bespreking van het deskundigenbericht voor wat betreft de vraag of DRV heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam belastingadviseur. Dat antwoord luidt op de in 2.5 en 2.10 bedoelde punten ontkennend. DRV is dus op die twee punten tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
2.13 Gesteld noch gebleken is dat DRV die tekortkoming niet zou kunnen worden toegerekend. Onder 10 van haar conclusie na deskundigenbericht merkt DRV op dat zij afhankelijk was van de informatie die zij van [gedaagden] ontving en dat [gedaagden] had aangegeven “dat zij het wilde verwerken, zoals zij deed”. De strekking van deze opmerking is de rechtbank niet duidelijk. Voor zover DRV hiermee bedoelt te stellen dat zij specifieke instructies kreeg van [gedaagden] om op een bepaalde manier te handelen en dat haar daarom eventuele fouten niet kunnen worden verweten, geldt dat die stelling onvoldoende concreet en onderbouwd is. Bovendien valt niet zonder meer in te zien dat een eventuele instructie DRV zou verontschuldigen. In voorkomend geval mag van een adviseur als DRV immers ook worden verwacht de opdrachtgever te wijzen op het onjuiste van bepaalde instructies. Gesteld noch gebleken is dat DRV dergelijke waarschuwingen heeft gegeven.
2.14 Het voorgaande leidt ertoe dat DRV gehouden is de schade van [gedaagden] te vergoeden, voor zover die schade het gevolg is van de fouten van DRV. Over die schade het volgende.
2.15 [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de door DRV te vergoeden schade bestaat uit zowel de bedragen van de met de belastingdienst en het UWV getroffen schikkingen (totaal € 161.265,-) als de advies- en proceskosten in verband met de gevoerde procedures. Die kosten zijn de kosten gemoeid met de inzet van Valkenpoort-bedrijfsjuristen (zie 2.2 van het tussenvonnis van 25 februari 2009), en wel € 26.699,64 voor rekening van [gedaagde 1] en € 91.835,44 voor rekening van [gedaagde 2], en voorts de extra kosten van DRV (€ 47.168,39 respectievelijk € 6.209,79). DRV heeft de stellingen van [gedaagden] gemotiveerd bestreden.
2.16 Bij de beoordeling van de stellingen van [gedaagden] moet worden voorop gesteld dat de belastingdienst en het UWV naar aanleiding van de door hen verrichte onderzoeken aanvankelijk aanslagen tot in totaal ongeveer f 3,5 miljoen hadden opgelegd en dat deze aanslagen naar aanleiding van daartegen ingestelde rechtsmiddelen uiteindelijk tot in totaal € 161.265,- zijn terug gebracht (zie 2.2 en 2.3 van het tussenvonnis van 25 februari 2009). Desgevraagd heeft de deskundige geoordeeld dat de fiscus en het UWV zich aanvankelijk niet specifiek richtten op de positie van de portiers en de beveiligers, maar dat het onderzoek een veel ruimere strekking had. In de loop van de procedures konden de fiscus en het UWV alleen ten aanzien van de portiers en de beveiligers niet worden overtuigd van de juistheid van het standpunt van [gedaagden], zodat uiteindelijk een relatief laag bedrag is overgebleven, aldus de deskundige (p. 22 en 23). Elders in zijn rapport merkt de deskundige op dat de bedragen die bij compromis zijn vastgesteld “uitsluitend” zijn toe te rekenen aan de kwestie van de portiers en beveiligers, die “uiteindelijk” immers de “achilleshiel” is gebleken (p. 36).
2.17 Geen der partijen heeft de in 2.16 weergegeven bevindingen van de deskundigen gemotiveerd bestreden. De rechtbank maakt deze (in beginsel) tot de hare. Op grond daarvan (het volledige bedrag van het compromis moet worden toegerekend aan de portiers en beveiligers) lijkt te moeten worden aangenomen dat dit volledige compromisbedrag aan de schadebegroting ten grondslag moet liggen. Dat is echter niet in lijn met het deskundigenrapport. De deskundige meent dat een derde deel van het compromisbedrag aan de portiers en beveiligers is toe te rekenen en dus aan de schadebegroting ten grondslag moet liggen (p. 26). Het is de rechtbank niet duidelijk hoe deze opvatting zich verhoudt tot de in 2.16 weergegeven bevindingen. Nu de hier te volgen systematiek cruciaal is voor de uiteindelijke schadebegroting, zal de rechtbank de deskundige aanvullend vragen een toelichting op een en ander te geven en met name op de verhouding tussen zijn zojuist vermelde opvatting en de in 2.16 vermelde bevindingen. Partijen kunnen op het aanvullend deskundigenbericht reageren. Vooruitlopend op de definitieve vaststelling van het compromisbedrag dat aan de portiers en beveiligers moet worden toegerekend merkt de rechtbank alvast het volgende op.
2.18 Met de vaststelling van dat bedrag is nog niet de omvang van de schade gegeven. Een deel van dat bedrag moet immers geacht worden betrekking te hebben op heffingen en premies die [gedaagden] hoe dan ook hadden moeten betalen, dus ook als DRV geen wanprestatie zou hebben gepleegd. De deskundige neemt dit tot uitgangspunt (p. 26) en partijen hebben dat uitgangspunt niet bestreden. Ten aanzien van het deel van het compromis dat met het UWV is afgesproken (€ 8.173,94) rijst de vraag of er na correctie van de verschuldigde premies nog wel een bedrag resteert. Volgens de deskundige wel (p. 26), maar dit lijkt op het eerste gezicht niet te rijmen met zijn vaststelling dat het UWV in compromis alle boetes heeft laten varen en slechts een bedrag ter zake van premies heeft vastgesteld (p. 24). Naar het de rechtbank voorkomt, wijst DRV hier terecht op (conclusie onder 15). De rechtbank zal de deskundige ook op dit punt vragen om een nadere toelichting.
2.19 Niet ter discussie staat dat het met de fiscus afgesproken bedrag (€ 155.192,80) betrekking heeft op naheffing en boetes, maar dat daarbij niet is onderscheiden welk deel van het bedrag op naheffing ziet en welk deel op boetes (deskundigenbericht p. 24). In overeenstemming met het oordeel van de deskundige is de rechtbank van oordeel dat het bedrag dat geacht moet worden op de naheffing te zien niet als schade kan worden aangemerkt. Dat bedrag had immers hoe dan ook betaald moeten worden. Hetgeen [gedaagden] daartegenin hebben gebracht overtuigt niet. In haar reactie op het concept-deskundigenbericht hebben [gedaagden] er op gewezen dat zij de loonheffing bij een correcte handelwijze van DRV tijdig hadden kunnen verhalen op de portiers en beveiligers. Daarop heeft de deskundige aldus gereageerd dat het hem, gelet op de (geringe) hoogte van de met deze medewerkers afgesproken vergoeding (f 50,- per avond netto), onaannemelijk voorkomt dat [gedaagden], als zij van de inhoudingsplicht hadden geweten, tot een wezenlijk lagere nettobeloning hadden kunnen komen. Die visie deelt de rechtbank. In haar conclusie na deskundigenbericht (onder 34) hebben [gedaagden] volstaan met een herhaling van hun standpunt. Dat is onvoldoende. Ten minste had van hen mogen worden verwacht concreet te maken om welke reden zij vermoedelijk wel tot die lagere nettoloon-afspraken hadden kunnen komen. De rechtbank passeert dit verweer dan ook. Nu bij het compromis met de fiscus niet is onderscheiden tussen de elementen naheffing (geen schade) en boete (wel schade) en noch partijen noch de deskundige (p. 41) tot een onderbouwde berekening komen, zal de rechtbank bij eindvonnis komen tot een schatting van de schade op dit punt.
2.20 In de visie van [gedaagden] behoren ook de (advies)kosten gemaakt in de diverse bestuursrechtelijke procedures tot de schade. In dit verband is van belang dat, zoals in 2.16 al overwogen, het uiteindelijk met de belastingdienst en het UWV overeengekomen bedrag slechts een gering deel (10,31%) van de aanvankelijke aanslagen betreft en dat die aanvankelijke aanslagen voortvloeiden uit een veel breder onderzoek dan alleen ten aanzien van de portiers en beveiligers. Ook zonder de kwestie van de portiers en beveiligers zou de belastingdienst een onderzoek zijn begonnen, zo begrijpt de rechtbank de deskundige (p. 22). Nu slechts ten aanzien van de portiers en beveiligers sprake is van wanprestatie van DRV, kan redelijkerwijs ook slechts een deel van de (advies)kosten geacht worden door die wanprestatie te zijn veroorzaakt. Dit is de opvatting van de deskundige (p. 24) en de rechtbank verenigt zich daarmee. De rechtbank passeert dus het (niet concreet onderbouwde) standpunt van [gedaagden] dat de volledige (advies)kosten tot de schade gerekend moeten worden (conclusie onder 32).
2.21 Het deel van de (advies)kosten van het bureau Valkenpoort dat betrekking heeft op de portiers en beveiligers laat zich niet exact vaststellen. De schatting van de deskundige acht de rechtbank niet overtuigend onderbouwd (p. 24 en 25), maar dat geldt ook voor het door DRV gepresenteerde alternatief (bijlage 9 bij het deskundigenbericht en conclusie onder 6). De rechtbank zal daarom zelfstandig tot een schatting komen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in de rede in dit verband hetzelfde percentage (10,31%) toe te passen als gehanteerd bij de vermindering van de aanvankelijke aanslagen. Dit leidt ertoe dat van het door [gedaagde 1] aan Valkenpoort verschuldigde bedrag (€ 26.699,64) een bedrag van afgerond € 2.753,- heeft te gelden als schade waarvoor DRV aansprakelijk is. Voor [gedaagde 2] gaat het om een bedrag van € 9.468,- (afgerond 10,31% van € 91.835,44).
2.22 Voor de (advies)kosten die DRV bij [gedaagden] in rekening heeft gebracht en die verband houden met de procedures tegen de fiscus en het UWV geldt het volgende. Tussen partijen staat niet ter discussie dat DRV in de periode hier van belang ook nog andere werkzaamheden voor [gedaagden] heeft verricht. Die andere werkzaamheden staan geheel los van de wanprestatie van DRV. De daarvoor door [gedaagden] verschuldigde tegenprestatie is dus geen schade waarvoor DRV aansprakelijk is. Het totale door DRV in rekening gebrachte bedrag biedt dus geen aanknopingspunt voor een begroting van de schade. Zou kunnen worden vastgesteld welk deel van dat bedrag betrekking heeft op de procedures tegen fiscus en UWV, dan zou op dat deel ook weer de in 2.21 bedoelde correctie moeten worden toegepast. Dit alles maakt duidelijk dat een min of meer nauwkeurige vaststelling van de schade onmogelijk is. Bij die stand van zaken ziet de rechtbank aanleiding het schadebedrag vast te stellen op het door de deskundige geschatte bedrag van € 2.000,- (p. 25). Dit is beduidend lager dan het door [gedaagden] gestelde bedrag, maar dat is gerechtvaardigd omdat zij (ten onrechte) meent dat de totale (advies)kosten gelden als schade (conclusie onder 27). Het genoemde bedrag is echter hoger dan (na correctie van 10,31%) zou voortvloeien uit de opstelling van DRV (conclusie van antwoord in reconventie onder 24). Ook dat is gerechtvaardigd omdat ook uit andere facturen dan vermeld in de opstelling van DRV blijkt dat deze betrekking hebben op de procedures tegen de fiscus. Bij eindvonnis zal de rechtbank het bedrag van € 2.000,- over [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verdelen overeenkomstig de verhouding die volgens [gedaagden] heeft te gelden (zie 2.15 hierboven), tenzij [gedaagden] bij akte na aanvullend deskundigenbericht onderbouwd aanvoeren dat een andere verdeling in de rede ligt.
2.23 Na aanvullend deskundigenbericht en aktewisseling zal de rechtbank komen tot een definitieve begroting van de schade in verband met de kwestie van de portiers en beveiligers.
2.24 Het hierboven bedoelde aanvullende deskundigenbericht betreft een verduidelijking op twee punten van het deskundigenrapport. Om die reden neemt de rechtbank vooralsnog aan dat het vastgestelde deskundigenloon mede de beantwoording van die aanvullende vragen omvat.
2.25 In de visie van [gedaagden] is DRV ook op andere punten dan ten aanzien van de portiers en beveiligers tekort geschoten. Op enkele van die punten heeft de rechtbank al bij tussenvonnis van 25 februari 2009 afwijzend beslist. Hierna zal de rechtbank ingaan op de twee nog resterende punten.
2.26 [gedaagden] stellen zich op het standpunt DRV heeft verzuim om een aan [gedaagde 2] gerichte voorschotnota van het UWV aan te passen aan de loonsom, zodat nog een bedrag van € 10.112,- moest worden nabetaald. Bij conclusie van antwoord in reconventie (onder 34) heeft DRV aangevoerd dat [gedaagden] op dit punt geen schade hebben geleden. Bij repliek (onder 31 en 32) hebben [gedaagden] vervolgens hun bij dagvaarding al ingenomen stelling herhaald (het handelen van DRV was “met alle gevolgen van dien”), zonder enige nadere onderbouwing of concretisering, maar wel met de opmerking dat zij op dit punt nog geen bericht van het UWV hadden ontvangen. Bij dupliek in reconventie (onder 15) heeft DRV vervolgens, onderbouwd met stukken, concreet gesteld dat haar opgaven aan het UWV ruimschoots binnen een aanvaardbare marge van 5% ten opzichte van de door het UWV verzonden voorschotnota blijven. Bij haar tussenvonnis van 25 februari 2009 heeft de rechtbank [gedaagden] gelegenheid gegeven op die stukken te reageren. [gedaagden] hebben die reactie gegeven bij akte na tussenvonnis (onder 14), maar die reactie is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. In feite hebben [gedaagden] volstaan met de opmerking dat uit de door DRV overgelegde stukken niet blijkt dat zij correct heeft gehandeld. In het licht van het geconcretiseerde betoog van DRV is dat onvoldoende specifiek. De rechtbank wijst erop dat op [gedaagden] de stelplicht rust. Dit alles moet leiden tot het oordeel dat [gedaagden] hun standpunt onvoldoende gemotiveerd hebben gehandhaafd. Op dit punt zal de vordering dan ook worden afgewezen.
2.27 [gedaagden] hebben ook betoogd dat DRV niet juist heeft gehandeld in verband met de aanmelding van [bedrijf 1] bij het UWV, als gevolg waarvan er over drie jaren nog € 11.704,- moest worden nabetaald. Al bij antwoord in reconventie (onder 29) heeft DRV op deze stelling onder meer aldus gereageerd dat die nabetaling hoe dan ook slechts betrekking had op reguliere lasten die, ook bij een correcte handelwijze, hoe dan ook verschuldigd zouden zijn geweest. Aldus hebben [gedaagden] volgens DRV geen schade geleden. Op dit punt hebben [gedaagden] in het vervolg van de procedure niet meer gereageerd. Ook dit standpunt hebben zij daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd.
2.28 In afwachting van de reactie van de deskundige en de daarop volgende aktes van partijen zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
3 De beslissing
De rechtbank,
in conventie en in reconventie
gelet op het deskundigenbericht, ingekomen ter griffie op 14 januari 2011,
verzoekt de bij vonnis van 30 september 2009 benoemde deskundige de volgende aanvullende vragen te beantwoorden:
- Hoe verhoudt uw opvatting dat een-derde deel van het compromisbedrag moet worden toegerekend aan de portiers en beveiligers (p. 26) zich tot uw opvatting dat het compromisbedrag uitsluitend aan de kwestie van de portiers en beveiligers is toe te rekenen (p. 36; zie hierboven 2.16 en 2.17)?
- Hoe verhoudt uw opvatting dat na correctie voor de verschuldigde premies nog een deel van het met het UWV overeengekomen bedrag resteert (p. 26) zich tot uw opvatting dat het UWV in compromis alle boetebesluiten heeft vernietigd en slechts een bedrag ter zake de premies heeft vastgesteld (p. 24; zie hierboven 2.18)?
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zendt;
bepaalt dat [gedaagden] een kopie van het procesdossier aan de deskundige zenden indien de deskundige te kennen geeft daaraan behoefte te hebben;
bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en daarvan moet doen blijken in het door hem op te maken aanvullende deskundigenbericht;
bepaalt dat het ondertekende aanvullende bericht uiterlijk binnen twee maanden na verzending van dit vonnis aan de deskundige zal worden ingeleverd ter griffie van deze rechtbank;
bepaalt dat [gedaagden] vier weken nadat het deskundigenbericht bij de griffie van deze rechtbank is ingeleverd in de gelegenheid is een akte na aanvullend deskundigenbericht te nemen, waarna DRV een antwoordakte kan nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1694