ECLI:NL:RBROT:2011:BR6533
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het depositogarantiestelsel en termijn voor indiening van aanvragen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [A], en de Nederlandsche Bank N.V. (DNB) over de afwijzing van een aanvraag voor uitkering uit het depositogarantiestelsel. Eiser had zijn aanvraag pas op 27 maart 2010 ingediend, terwijl de termijn voor indiening op 22 maart 2010 was verstreken. De rechtbank oordeelde dat eiser niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van vijf maanden had gehandeld, zoals vastgelegd in artikel 24 van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft (Bbpm). De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om tijdig zijn aanvraag in te dienen en dat de termijn niet in strijd was met enige rechtsregel.
Eiser voerde aan dat hij niet in verzuim was omdat hij niet op de hoogte was van de rente op zijn DSB-rekening na het faillissement van DSB. Hij stelde dat hij door omstandigheden, zoals een verhuizing en het ontbreken van digitale inzage in zijn rekening, niet tijdig op de hoogte was van zijn recht op een uitkering. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de door eiser geschetste omstandigheden niet konden leiden tot de conclusie dat hij redelijkerwijs niet in verzuim was. De rechtbank concludeerde dat DNB terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 augustus 2011, en eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.