vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 332180 / HA ZA 09-1610
Vonnis van 24 augustus 2011
1. [eiser 1],
wonende te Ouddorp,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2].,
gevestigd te Ouddorp,
eisers,
advocaat mr. H.J. Smit,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Schiedam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Moerstraten,
3. [gedaagde 3],
wonende te Moerstraten,
gedaagden,
advocaat: mr. H.G.D. Hoek.
Eiser sub 1 zal hierna [eiser 1] genoemd worden. Eiseres sub 2 zal [eiser 2] genoemd worden. Gezamenlijk zullen eisers [eisers] genoemd worden. Gedaagde[gedaagde 1]e 1]] genoemd worden. Gedaagde sub 2 zal [ged[gedaagde 3]de 2] genoemd worden. Gezamenlijk zullen gedaagden sub 1 en 2 [[gedaagde 1]n 2]. genoemd worden. Gedaagde sub 3 zal [gedaagde 3] genoemd worden. Gezamenlijk zullen gedaagden sub 1, 2 en 3 [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 12 januari 2011 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie na tussenvonnis van 26 januari 2011 va[[gedaagde 1]n 2]], met producties;
- de conclusie van antwoord na tussenvonnis van 9 maart 2011 van [eis[eisers], met producties;
- de akte uitlating producties van 23 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1[[gedaagde 1]n 2]] verzoekt de rechtbank bij voornoemde akte om terug te komen op haar beslissing - onder 4.15 en 4.17 van voornoemd tussenvonnis - tot verwerping van het door [gedaagde[gedaagden] gedane beroep op verjaring.
2.2. De rechtbank stelt voorop dat de rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist hier, in beginsel, in het verdere verloop van het geding aan is gebonden. Deze gebondenheid heeft een op beperking van het debat gerichte functie, welke uit een oogpunt van goede procesorde positief is te waarderen (HR 4 mei 1984, LJN AG4805, NJ 1985/3). De gebondenheid geldt echter niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, LJN BC2800, NJ 2008/553). Uit hetgeen doo[[gedaagde 1]n 2]] is gesteld en hetgeen overigens is gebleken, kan de rechtbank niet afleiden dat haar eindbeslissing tot verwerping van het beroep op verjaring berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het verzoek va[[gedaagde 1]n 2]] om terug te komen op die eindbeslissing kan derhalve reeds om die reden niet worden gehonoreerd.
2.3. Bij tussenvonnis van 1 december 2010 i[[gedaagde 1]n 2]] bevolen de in dat vonnis onder 4.31 gespecificeerde informatie te verstrekken, te weten:
1. een opgave van de activa en passiva van [bedrijf 1] die aan hen zijn overgedragen onder deugdelijke specificatie van die activa en passiva, de waarde die daaraan is toegekend en de data waarop die transactie(s) is/zijn geëffectueerd, vergezeld van bewijsstukken;
2. een opgave en specificatie van eventueel achteraf doorgevoerde correcties op de hiervoor bedoelde transacties en de data waarop die correcties zijn doorgevoerd, vergezeld van bewijsstukken - waaronder in elk geval de onder 4.29 van het tussenvonnis van 1 december 2010 bedoelde goedkeuring van de fiscus - en voorzien van een toelichting;
3. een opgave van alle (overige) transacties die over en weer hebben plaatsgevonden tussen enerzijds [bedrijf 1] en anderz[gedaagde 1]e 1]. en [ged[gedaagde 3]de 2] en de data waarop die transacties hebben plaatsgevonden, vergezeld van bewijsstukken;
4. een opgave van de omvang van het eigen vermogen en van de solvabiliteit van [bedrijf 1] in de periode vanaf het moment dat het arbitraal vonnis werd gewezen tot en met de datum waarop de aandelen in [bedrijf 1] door [gedaagde 3] werden overgedragen aan [stichting], vergezeld van bewijsstukken;
5. een opgave van de datum waarop en de prijs waarvoor de aandelen in [bedrijf 1] door [gedaagde 3] werden verkocht en overgedragen aan [stichting], vergezeld van bewijsstukken.
2.4. [eis[eisers] heeft zich op het standpunt gesteld da[[gedaagde 1]n 2]] onrechtmatig jegens [eis[eisers] heeft gehandeld en ongerechtvaardigd is verrijkt doordat zij betrokken is geweest bij het onttrekken van de staalharderij en/of vermogensbestanddelen aan het verhaal van [eis[eisers] en doordat zij heeft geprofiteerd van de "trucs van [gedaagde 3]". In confesso is dat [bedrijf 1] ([bedrijf 2], met ingang van 7 maart 2002 genaamd [bedrijf 3]; zie tussenvonnis van 1 december 2010 onder 2.5) de in de ontbonden v.o.f. uitgeoefende en door arbiters aan [bedrijf 1] toegewezen staalharderij heeft verkocht en overgedragen aan [ged[gedaagde 3]de 2] Tijdens het pleidooi is hierover van de zijde va[[gedaagde 1]n 2]] medegedeeld dat de oorspronkelijk bepaalde prijs waarvoor de staalharderij door [bedrijf 1] aan [ged[gedaagde 3]de 2] werd overgedragen achteraf naar beneden is bijgesteld, met welke correctie de belastingdienst akkoord is gegaan (zie tussenvonnis van 1 december 2010 onder 4.29).
2.5. In opdracht van de rechtbank heef[[gedaagde 1]n 2]] thans diverse stukken overgelegd. Uit die stukken blijkt da[[gedaagde 1]n 2]] de rechtbank in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij het pleidooi onjuist heeft geïnformeerd. De belastingdienst heeft - anders dan doo[[gedaagde 1]n 2]] ter zitting is medegedeeld - niet ingestemd met voornoemde correctie ten bedrage van f 1.270.000, maar slechts met een correctie ten bedrage van f 380.000. Het overgelegde rapport van 19 mei 2003 van de belastingdienst inzake een bij [bedrijf 1] ingesteld boekenonderzoek vermeldt ten aanzien van de goodwill het volgende (productie I bij conclusie na tussenvonnis):
"3.2.1 Goodwill
Aanvankelijk werd in de jaarstukken van de B.V. een goodwill ter zake van de overdracht van de onderneming die uit de V.o.f. afkomstig is opgenomen voor een bedrag van f 1.520.000. Dit is overeenkomstig de goodwill-berekening die gevoegd is bij het arbitraal vonnis van 5 juni 2000 als genoemd in 2.2 van dit verslag. Door de huidige accountant van de B.V. werd een bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2000 en derhalve dus ook tegen de eigen aangifte ingediend. Dit bezwaar richt zich tegen de hoogte van de goodwill. [persoon 1] verzoekt een verlaging van de goodwill met f 1.270.000 tot f 250.000.
De hierbij gehanteerde argumenten zijn:
1. Dat de directeur geen overeenkomst is aangegaan voor de overdracht van de goodwill en de goodwill buiten hem om door de accountant in de jaarstukken is verwerkt;
2. Dat de vergoeding voor de goodwill objectief gezien veel te hoog is vastgesteld.
Ter zake van het eerste argument het volgende:
De directeur heeft vooraf de arbitrage in het geschil met de medefirmant geaccepteerd. Dit houdt in dat hij zich dan ook aansluit bij het vonnis van 5 juni 2000 waarin de goodwill voor de gehele onderneming in de V.o.f wordt vastgesteld op een bedrag van f 1.520.000. Er behoefde dus geen verdere overeenkomst voor de overdracht van de goodwill te worden aangegaan. Bij het accepteren van de arbitrage was deze reeds een feit. De jaarstu[gedaagde 1]daagde 1]de 1]), waarin de goodwill ad f 1.520.000 zijn verwerkt en die als bijlage bij de aangifte vennootschapsbelasting 2000 zijn gevoegd, zijn door de directeur [gedaagde 3] ondertekend. Dit houdt in dat hij op de hoogte is van de in deze jaarstukken verwerkte goodwill ter zake van de over[gedaagde 1]daagde 1]de 1] Ons inziens kan derhalve niet worden gesteld dat de goodwill buiten medeweten van de directeur in de jaarstukken en in de aangifte vennootschapsbelasting 2000 is verwerkt.
Ter zake van het tweede argument het volgende:
Het arbitraal vonnis van 5 juni 2000 werd als uitgangspunt gebruikt voor de vaststelling van de goodwill. Dit arbitraal vonnis met bijbehorende berekeningen is opgesteld door 3 onafhankelijke registeraccountants. Daarbij hebben beide partijen uitvoerig hun standpunten kunnen inbrengen. Wij zijn van mening dat de door de arbitragecommissie gehanteerde uitgangspunten bij de berekening van de goodwill als alleszins redelijk zijn te beschouwen.
Ten eerste dient de goodwill-berekening te worden gemaakt naar de situatie zoals die bestond per 1 januari 2000 op going concern basis. De overdracht vond plaats op 5 juni 2000 naar de situatie per 1 januari 2000. De door Wallast berekende genormaliseerde kosten van grond- en hulpstoffen en onderhoudskosten ad f 700.000 zijn volledig gebaseerd op de jaarrekening voor het jaar 2000. Dit is na de realisatie van de nieuwe harderij en wordt dus ook volledig beïnvloed door de nieuwe situatie en de overbrenging van de activiteiten naar het nieuwe bedrijfsadres alwaar een grotere bedrijfscapaciteit werd gerealiseerd. Dit kan dus niet in de berekening op going concern basis worden meegenomen naar de situatie bij overdracht van de onderneming.
Hetzelfde geldt voor de post overige bedrijfskosten. Ook hier is uitgegaan van de jaarrekening 2000 en niet van de situatie zoals die per 1 januari 2000 bekend was.
Een ander standpunt moet worden ingenomen met betrekking tot de door Wallast in de nieuwe berekening meegenomen rentelast. De in de oorspronkelijke berekening meegenomen rentelast is de rentelast is de rentelast op het moment dat de onderneming overgaat van [gedaagde 1]daagde 1] naar [bedrijf 6] Echter, als we deze berekening maken voor de situatie bij overdracht van de onderneming van [bedrijf 6] aan de toen geheten [bedrijf 4] moet de genormaliseerde rentelast herzien worden terzake van de rente welke verschuldigd is over de lening welke noodzakelijk is om de betalingsverplichting die bij het arbitraal vonnis werd opgelegd na te kunnen komen.
Dit houdt in dat de genormaliseerde winst voor de berekening van de goodwill bij deze overdracht verlaagd dient te worden met de extra rentelast van f 95.000. Rekening houdend met de gehanteerde rentabiliteitseis wordt de goodwill dan berekend op f 1.140.000. Het verschil ad f 380.000 dient op het buitengewone resultaat van 2000 in mindering te worden gebracht.
Het bezwaar tegen de ingediende aangifte en de voorlopige aanslag 2000 kan dus gedeeltelijk worden gehonoreerd.
Minder winst 2000 f 380.000 (of EUR 172.436)"
2.6. Een verklaring van 25 januari 2011 van [persoon 1], belastingadviseur va[[gedaagde 1]n 2]] - en in 2002 ook van [bedrijf 1] - vermeldt onder meer (productie G bij conclusie na tussenvonnis):
"[persoon 2] [[gedaagde 3] - toevoeging rb] heeft in het voorjaar van 2002 besloten dat de commerciële afwikkeling van de transactie uiteindelijk zou plaatsvinden op basis van een goodwill van NLG 250.000, onafhankelijk van de fiscale afwikkeling. Dit is ook verwerkt in de jaarstukken."
2.7. De - in 2003 opgemaakte - jaarstukken van [bedrijf 1] over 2001 vermelden onder meer (conclusie na tussenvonnis, productie E):
"Overdracht onderneming
De vennootschap heeft per 1 januari 2000 de activiteiten overgedragen aan [gedaagde 2] (voorheen [bedrijf 4]) Bij deze transactie was destijds een goodwill van € 689.746 (f 1.520.000) verwerkt in de administratie evenals de corresponderende vordering.
Uit berekening van de goodwill blijkt dat het administratief verwerkte bedrag te hoog is geweest. Besloten is het bedrag van de goodwill vanaf het moment van de overname op € 113.445 (f 250.000) te stellen. In 2001 is de administratieve overdracht van de goodwill alsmede de financieringsopbrengst op de te vorderen goodwill deels teruggedraaid. Deze aanpassingen zijn rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkt. De invloed op het beginvermogen bedraagt € 469.164."
2.8. Het gevolg van de correcties die eerst in 2002 met terugwerkende kracht zijn doorgevoerd in de administraties van [bedrijf 1] en [ged[gedaagde 3]de 2] ten aanzien van een transactie die reeds in 2000 had plaatsgevonden, is dat de vordering van [bedrijf 1] op [ged[gedaagde 3]de 2] is verminderd tot een fractie van de oorspronkelijke waarde. In samenhang daarmee nam het eigen vermogen van [bedrijf 1] zodanig af dat de vennootschap insolvabel werd. De rechtbank is op dezelfde gronden als de belastingdienst van oordeel dat voor die correcties geen deugdelijke grond bestond. Dat de belastingadviseur van [ged[gedaagde 3]de 2] de correcties kennelijk wel verdedigbaar acht(te), doet daar niet aan af. Als gevolg van deze correcties is [eis[eiser 2] benadeeld. Immers, de vordering van [eis[eiser 2] op [bedrijf 1] is uiteindelijk in belangrijke mate niet voldaan en [bedrijf 1] bood als voorzienbaar gevolg van het onverplicht doen van afstand van haar vordering op [ged[gedaagde 3]de 2] geen verhaal meer voor de vordering van [eis[eiser 2]
2.9. De overgelegde stukken en (het gebrek aan) stellingen zijdens [gedaagde[gedaagden] laten geen andere uitleg toe dan dat het doel van de correcties was om [ged[gedaagde 3]de 2] te bevoordelen ten nadele van [bedrijf 1] en daarmee om het [eis[eiser 2] onmogelijk te maken haar resterende vordering op [bedrijf 1] te verhalen[[gedaagde 1]n 2]] heeft niet betwist de stelling van [eis[eisers] dat [persoon 3] van de Rabobank te Schiedam reeds in 2001 in vertrouwen aan[persoon 4] heeft medegedeeld dat "[gedaagde 3] de zaak ging leeg maken". Dat dit leegmaken feitelijk is geschied, blijkt uit de overgelegde jaarrekeningen van [bedrijf 1] over 2001 en 2002. Uit de specificatie van de schulden blijkt voorts dat in 2002 vrijwel alle schulden van [bedrijf 1] zijn voldaan, behoudens de schuld aan [eis[eiser 2] Ook de verkoop en overdracht van de aandelen [bedrijf 1] per 1 december 2003 door [gedaagde 3] aan [stichting] te Den Haag voor een koopsom van € 1.000,00 en het feit dat vervolgens over 2003 geen jaarrekening van [bedrijf 1] meer is gepubliceerd, passen in het beeld dat [gedaagde 3] het daarheen heeft geleid dat alle schuldeisers van [bedrijf 1] behalve [eiser 1] B.V werden voldaan en dat [bedrijf 1] werd ontdaan van alle activa zodat [eis[eiser 2] geen verhaal voor haar vordering zou kunnen vinden. [gedaagde 3] heeft [bedrijf 1] tot een sterfhuis gemaakt waarin in feite alleen de vordering van [eis[eiser 2] achterbleef, waarbij onderzoek naar de toedracht van de administratieve verwikkelingen en de verhaalsmogelijkheden voor [eis[eiser 2] bovendien werd bemoeilijkt door de overdracht door [gedaagde 3] van de aandelen [bedrijf 1] aan een stichting. Hetgeen [gedaagde[gedaagden] heeft gesteld geeft geen enkele deugdelijke alternatieve verklaring voor deze reeks van transacties. Onvoldoende is de enkele stelling van [ged[gedaagde 3]de 2] dat handhaving van de vergoeding voor de goodwill en de daarmee corresponderende vordering van [bedrijf 1] op [ged[gedaagde 3]de 2] op f 1.520.000 onherroepelijk tot faillissement van [ged[gedaagde 3]de 2] zou hebben geleid (akte uitlating producties onder 15). Immers, zo die stelling al juist zou zijn, rechtvaardigt deze niet om de goodwill per 2000 met terugwerkende kracht te waarderen op slechts f 250.000 en om de in 2000 tussen [bedrijf 1] en [ged[gedaagde 3]de 2] gesloten transactie in 2002 in die zin aan te passen dat de schuld van [ged[gedaagde 3]de 2] aan [bedrijf 1] met terugwerkende kracht uit de boeken werd geschrapt. Hierbij werden immers kenbaar belangen van derden geschaad. Daarbij is nog daargelaten dat op geen enkele wijze is onderbouwd dat faillissement om deze reden dreigde.
2.10. Door haar medewerking te verlenen aan een ongerechtvaardigde zeer substantiële vermogensverschuiving van [bedrijf 1] naar [ged[gedaagde 3]de 2] en door dit voor [eis[eiser 2] verborgen te houden, heeft [ged[gedaagde 3]de 2] jegens [eis[eiser 2] gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zij dient de schade die [eis[eiser 2] door die onrechtmatige daad heeft geleden te vergoeden. De schade die [eis[eiser 2] daardoor heeft geleden, kan worden gesteld op het bedrag van de onvoldaan gebleven vordering van [eis[eiser 2] op [bedrijf 1].
2.11. Voor zover [ged[gedaagde 3]de 2] heeft beoogd te stellen dat [eis[eiser 2] als gevolg van haar onrechtmatige handelen voor een lager bedrag schade heeft geleden dan het onvoldaan gebleven gedeelte van haar vordering op [bedrijf 1], heeft zij die stelling onvoldoende gemotiveerd. Gelet op het feit dat [ged[gedaagde 3]de 2] een constructie heeft gekozen waardoor het verhaal voor de vordering van [eis[eiser 2] illusoir werd gemaakt, lag het op haar weg om haar betwisting van de dientengevolge door [eis[eiser 2] geleden schade deugdelijk te motiveren.
2.12. [eis[eiser 2] heeft de vordering sub I, betreffende de door haar geleden schade, gespecificeerd in productie 24 bij dagvaarding en nader toegelicht bij conclusie van repliek onder 10. Nu [ged[gedaagde 3]de 2] de omvang van de gestelde schade vervolgens niet gemotiveerd heeft weersproken, zal het door [eis[eiser 2] gevorderde bedrag van € 258.924,54 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW vanaf 1 mei 2009 tot de dag van voldoening. De rechtbank begrijpt uit de vordering van [eis[eisers] - voor zover inhoudende dat het bedrag van de schade dient te worden vermeerderd met samengestelde rente van 6% - dat [eis[eiser 2] aanspraak maakt op vergoeding van de wettelijke rente. Deze is toewijsbaar nu het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden. Immers, de verbintenis vloeit voort uit onrechtmatige daad.
2.13. [eis[eisers] hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat [eiser 1] naast [eis[eiser 2] een eigen vordering heeft jegens [ged[gedaagde 3]de 2] Voor zover vordering sub I namens [eiser 1] is ingesteld, zal deze worden afgewezen.
2.14. Voor zover de vordering sub I van [gedaagde 1]e 1]] is gericht, zal deze worden afgewezen. [eis[eisers] heeft in het licht van de gemotiveer[gedaagde 1]e 1]] onvoldoen[gedaagde 1]e 1]] onrechtmatig jegens [eis[eisers] heeft gehandeld of nage[gedaagde 1]e 1]] ongerechtvaardigd is verrijkt. Bij conclusie van antwoord na tussenvonnis heeft [eis[eisers] een brief van 4 maart 2011 van de (toenmalig) registeraccountant van [eis[eiser 2], [persoon 4], overgelegd, waarin deze op pagina 4, voorlaatste alinea, aangeeft zich wel te kunnen voorstellen dat men de bedrijfsgebonden activa en passiva tegen boekwaarde heeft laten "uitzakken" van [ged[ged[gedaagde 1]e 1]] waarbij de goodwill met de daaraan gerelateerde schuld aan [bedrijf 1] in [ged[gedaagde 3]de 2] is "achtergebleven". Een dergelijke figuur komt in de visie van deze registeraccountant, aan wiens oordeel [eis[eisers] kennelijk grote waarde hecht, wel vaker voor. Het lag in dit licht op de weg van [eis[eisers] om voldoende gemotiveerd te stellen waaruit het onrechtmatig handelen of nalaten of de ongerechtvaardi[gedaagde 1]e 1]] in zijn visie concreet heeft bestaan. Nu [eis[eisers] wat dat betreft niets naders heeft gesteld, dient in rechte te worden aangenomen dat er geen grond bestaat voor de[gedaagde 1]e 1]]
2.15. Dat de tegen [gedaagde 3] gerichte vorderingen zullen worden afgewezen, heeft de rechtbank reeds beslist bij het tussenvonnis van 1 december 2010 onder 4.26. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover heeft overwogen en beslist onder 4.18 tot en met 4.26 van dat tussenvonnis. Dat de beslissing tot afwijzing van de tegen [gedaagde 3] gerichte vorderingen op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust, is gesteld noch gebleken.
2.16. De vordering sub II van [eis[eisers] jegens [gedaagde[gedaagden] tot vergoeding van schade op te maken bij staat heeft volgens alinea 57 van de dagvaarding betrekking op door [eis[eisers] gemaakte kosten in verband met door [eis[eisers] geëntameerde kort gedingen. De uiterst summiere toelichting van [eis[eisers] op deze door [gedaagde[gedaagden] weersproken vordering biedt geen grond voor toewijzing daarvan. De enkele stelling van [eis[eisers] dat kort gedingen zijn gevoerd in verband met een door [gedaagde[gedaagden] gepleegde onrechtmatige daad is onvoldoende om verdere behandeling van deze vordering te rechtvaardigen. De vordering sub II zal derhalve worden afgewezen.
2.17. De groep [eis[eisers] enerzijds en de groep [gedaagde[gedaagden] anderzijds hebben, als groep, gelijkluidende processtukken genomen. In de verhouding tussen [eis[eiser 2] en [ged[gedaagde 3]de 2] is [ged[gedaagde 3]de 2] aan te merken als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. [ged[gedaagde 3]de 2] zal derhalve worden veroordeeld in de aan de zijde van [eis[eiser 2] gevallen kosten van het geding (kosten dagvaarding, vastrecht en salaris: 4,5 punten tegen tarief VI). Niet aannemelijk is dat door [gedaagde 3] en [gedaagde 1] (extra) kosten zijn gemaakt doordat zij naast [ged[gedaagde 3]de 2] in rechte zijn betrokken. Evenmin is aannemelijk dat [gedaagde[gedaagden] (extra) kosten heeft gemaakt doordat [eiser 1] naast [eis[eiser 2] als eisende partij is opgetreden. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van [eis[eisers] bestaat derhalve geen grond.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [ged[gedaagde 3]de 2] om aan [eis[eiser 2] te betalen een bedrag van € 258.924,54 (tweehonderdachtenvijftigduizend negenhonderdvierentwintig euro en vierenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 mei 2009 tot de dag der voldoening,
3.2. veroordeelt [ged[gedaagde 3]de 2] in de aan de zijde van [eis[eiser 2] gevallen kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak bepaald op € 4.938,00 aan vast recht, op € 72,25 aan overige verschotten en op € 9.000,00 aan salaris voor de advocaat,
3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, R.J.A.M. Cooijmans en mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.?
1729/106/1694