ECLI:NL:RBROT:2011:BR5442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
333688 / HA ZA 09-1785
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig beslag op zeeschip in Algerije en aansprakelijkheid van Matrans

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Limarko Shipping Company AB en Matrans Finance B.V. over de rechtmatigheid van een beslag dat door Matrans in Algerije was gelegd op het zeeschip 'Tokata'. Limarko, de eigenaar van het schip, stelde dat het beslag onrechtmatig was en dat Matrans aansprakelijk was voor de schade die daaruit voortvloeide. De rechtbank oordeelde dat Matrans onjuist en onvolledig had voorlichting gegeven aan de rechter in Algerije, wat leidde tot een uitleg ten nadele van Matrans. De rechtbank verklaarde voor recht dat Limarko niet aansprakelijk was voor de vordering van Matrans tot betaling van brandstofleveranties aan de 'EWL West Indies' en dat deze vordering niet kon worden verhaald op de 'Tokata'. Matrans werd aansprakelijk gesteld voor de schade die Limarko had geleden door de onrechtmatige rechtsmaatregelen van Matrans. De rechtbank veroordeelde Matrans tot vergoeding van de schade aan Limarko, inclusief een voorschot van € 100.000 en het staken van alle rechtsmaatregelen tegen Limarko.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 333688 / HA ZA 09-1785
Vonnis van 27 juli 2011
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging
LIMARKO SHIPPING COMPANY AB,
gevestigd te Klaipeda, Litouwen,
eiseres,
advocaat mr. R.P. van Campen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MATRANS FINANCE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. O.E. Meijer.
Partijen zullen hierna Limarko en Matrans genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 29 juni 2009;
- de “Akte producties bij dagvaarding”, met zeven producties;
- de “Akte houdende vermeerdering van eis”, met één productie;
- de “(Tweede) akte houdende vermeerdering van eis”, met één productie;
- het vonnis van 3 maart 2010 in het door Matrans gestarte bevoegdheidsincident, in welk vonnis de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van antwoord, met zes producties;
- het tussenvonnis van 14 april 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de “Akte producties bij comparitie” van Limarko, met twee producties;
- de vijf ter gelegenheid van de comparitie door Matrans overgelegde producties;
- de “Comparitieaantekeningen” van Limarko;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 3 juni 2010;
- de “Akte uitlating tevens akte houdende producties” van Matrans, met zes producties;
- de “Antwoordakte” van Limarko;
- de “Nadere akte” van Matrans.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. In de zaak met kenmerk 334310 / HA ZA 09-1867, welke zaak met de onderhavige zaak is gevoegd, is op 29 december 2010 eindvonnis gewezen.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties waarop beroep is gedaan, staan tussen partijen - voor zover van belang - de volgende feiten vast:
2.1. Tot 4 juli 2008 behoorde het zeeschip “EWL West Indies” in eigendom toe aan de Belgische vennootschap Delphis NV (hierna: Delphis), die het schip in tijdbevrachting had gegeven aan Europa West-Indië Lijnen B.V. (hierna: EWL). Sinds 4 juli 2008 is Limarko eigenaresse van het schip, dat sedertdien onder de vlag van Litouwen vaart en “Tokata” is genaamd.
2.2. EWL is op 14 juli 2008 in staat van faillissement verklaard.
2.3. Op of omstreeks 21 juni 2009 heeft Matrans beslag laten leggen op de “Tokata” in Algerije in verband met bunkers die waren geleverd aan het schip tijdens de periode dat EWL het schip in tijdbevrachting had en waarvan de facturen niet zijn voldaan.
2.4. Matrans is tegen Limarko een bodemprocedure begonnen in Algerije tot het verkrijgen van (het equivalent van een) van-waarde-verklaring van het beslag en een beslissing met betrekking tot de verhaalbaarheid van de vorderingen van Matrans op het schip. In deze procedure heeft de Algerijnse rechter in eerste aanleg in januari 2010 vonnis gewezen. Daarin is overwogen dat het recht van Algerije geen actio in rem kent. De vordering van Matrans is toegewezen. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het gerechtsdof van Algiers heeft op 18 mei 2010 uitspraak gedaan. In deze uitspraak heeft dat hof het vonnis vernietigd en een deskundige benoemd.
2.5. Het beslag is inmiddels opgeheven tegen afgifte van een garantie door Assuranceforeningen Skuld (Gjensidig) (hierna: Skuld) als vervangende zekerheid. Delphis heeft een contra-garantie afgegeven ten behoeve van Limarko.
3. De vordering
3.1. Na twee wijzigingen van eis vordert Limarko dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren voor recht dat:
(a) Limarko niet aansprakelijk is ter zake van de vordering van Matrans tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies”;
(b) de vordering van Matrans tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies” niet kan worden verhaald op de “Tokata”;
(c) Matrans aansprakelijk is voor alle schade die Limarko lijdt doordat Matrans rechtsmaatregelen tegen Limarko treft c.q. heeft getroffen ter zake van haar vordering tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies”;
alsmede Matrans zal veroordelen:
(d) aan Limarko alle schade op te maken bij staat te vergoeden die Limarko lijdt in verband met de door Matrans tegen Limarko getroffen rechtsmaatregelen ter zake van de vordering van Matrans tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies”;
(e) aan Limarko een voorschot van € 100.000 te betalen voor de reeds geleden schade in verband met de door Matrans tegen Limarko getroffen rechtsmaatregelen ter zake van de vordering van Matrans tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies”;
(f) op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000, - per dag na verloop van één kalenderdag na dit vonnis, alle reeds getroffen rechtsmaatregelen tegen Limarko ter zake van de vordering van Matrans tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies” onmiddellijk te staken, althans geen nieuwe rechtsmaatregelen in dit verband te treffen;
(g) de door Limarko aan Matrans afgegeven garantie onmiddellijk te retourneren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per dag, na verloop van één kalenderdag na dit vonnis,
een en ander met veroordeling van Matrans in de kosten van deze procedure.
3.2. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Limarko hieraan onder meer de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- Matrans heeft geïnvesteerd in EWL door middel van het bevoorschotten van bunkerleveranties aan de “EWL West Indies”; Matrans heeft zich bij haar beslagverzoek in Algerije dan ook ten onrechte gepresenteerd als bunkerleverancier met een zeerechtelijke vordering;
- Wat er ook zij van de (aard van de) vordering van Matrans, Limarko is geen schuldenaar van die vordering en Limarko is niet aansprakelijk voor de vordering van Matrans;
- Naar het toepasselijke recht heeft Matrans ter zake van haar vordering geen verhaal op de “Tokata”; Matrans heeft zelf gestipuleerd dat zij geen verhaal op de “Tokata” heeft; Limarko heeft er dan ook recht op en belang bij dat dit in rechte komt vast te staan, zodat Matrans het treffen van rechtsmaatregelen tegen Limarko, althans tegen de “Tokata”, staakt en nalaat in de toekomst rechtsmaatregelen ter zake van genoemde vordering te treffen;
- Vanwege haar beslaglegging op de “Tokata” handelt Matrans onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig, zodat zij jegens Limarko aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade;
- Aangezien Limarko geen schuldenaar is van de vordering van Matrans en deze vordering niet op de “Tokata” kan worden verhaald, is Matrans gehouden genoemde garantie aan Limarko terug te geven; voor zover nodig heeft Skuld aan Limarko last en volmacht verleend de teruggave van de garantie ten behoeve van Skuld te vorderen;
- De “Tokata” is vervracht aan Delphis HK Limited (hierna: Delphis HK); Delphis HK heeft de “Tokata” op haar beurt vervracht aan Mediterranean Shipping Company (hierna: MSC); vanwege de door Matrans op onrechtmatige wijze in Algerije getroffen rechtsmaatregelen heeft MSC de “Tokata” ‘off hire’ verklaard; Delphis HK heeft vervolgens hetzelfde gedaan; Limarko heeft de “Tokata” voor een dagprijs van $ 8.000,-- vervracht en lijdt derhalve per dag voor dit bedrag schade; als gevolg van genoemde onrechtmatige rechtsmaatregelen van Matrans heeft Limarko nog andere schade geleden; hierbij valt onder andere te denken aan het inwinnen van juridisch advies in drie jurisdicties, te weten Nederland, Algerije en Litouwen.
4. Het verweer
4.1. Matrans heeft geconcludeerd dat de rechtbank Limarko niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering, althans haar vordering aan haar ontzegt, met veroordeling van Limarko in de kosten van de procedure.
4.2. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Matrans hiertoe onder meer het volgende aangevoerd:
- Ten onrechte betwist Limarko dat Matrans bunkerolie heeft verkocht en geleverd aan EWL;
- EWL is in gebreke gebleven met betaling van een bedrag van in totaal USD 898.814,03 (inclusief rente), welk bedrag ziet op de volgende drie facturen, die EWL van Matrans heeft ontvangen ter zake van bunkerleveranties:
? factuur d.d. 22 mei 2008 (Rotterdam) inzake 850,455 MT ad USD 465.198,89
? factuur d.d. 22 mei 2008 (Rotterdam) inzake 99,236 MT ad USD 59.243,89
? factuur d.d. 15 juni 2008 (Cartagena) inzake 394,58 MT ad USD 268.314,40;
- Het gaat hier om een zeerechtelijke vordering in de zin van het Brussels Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen van 10 mei 1952 (Trb. 1981, 165; hierna: Beslagverdrag);
- Aangezien de rechtmatigheid van het beslag beoordeeld moet worden naar Algerijns recht en in de appelprocedure in Algerije tussen Matrans en Limarko is geoordeeld dat de vordering op het schip verhaalbaar is, is niet aannemelijk dat Matrans onrechtmatig beslag heeft gelegd op het schip; dat betekent dat Matrans ter zake van het beslag in Algerije niet schadeplichtig is;
- Matrans heeft er groot belang bij om een onherroepelijk vonnis in Algerije af te wachten; immers zou Matrans de garantie aan Limarko moeten teruggeven en haar acties moeten staken, dan zal zij naar verwachting geen verhaal meer kunnen nemen voor haar vordering; daar komt nog bij dat in de door Limarko afgegeven garantie betaling afhankelijk is gesteld van een onherroepelijk vonnis.
5. De beoordeling
Vordering (a)
5.1. De strekking van de gevorderde verklaring voor recht onder (a) houdt in dat wordt vastgesteld dat Limarko niet heeft gecontracteerd met Matrans en evenmin op een later moment partij is geworden bij enige door Matrans gesloten overeenkomst ter zake waarvan deze de hierboven onder 4.2 genoemde facturen heeft laten uitgaan. Matrans heeft een en ander niet betwist. Matrans betwist evenmin dat Limarko niet haar schuldenaar is. Derhalve zal deze vordering worden toegewezen.
Vorderingen (b)-(g)
5.2. Limarko legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Matrans (op) onrechtmatig(e gronden) beslag heeft gelegd in Algerije en voor de schade voortvloeiende uit dat beslag aansprakelijk is. Matrans bestrijdt die aansprakelijkheid. Er is dus sprake van een “geschil [..] met betrekking tot de aansprakelijkheid van de schuldeiser voor schade die door het beslag op het schip is veroorzaakt of voor kosten van het verschaffen van zekerheid teneinde het beslag op het schip op te heffen of te voorkomen” in de zin van artikel 6 Beslagverdrag, dat zowel in Algerije als in Nederland van kracht is. Ingevolge dat artikel wordt een dergelijk geschil beheerst door de wet van de verdragsluitende staat binnen welks rechtsgebied het beslag is gelegd of daartoe het verlof in gevraagd, derhalve in dit geval het recht van Algerije.
De aan Matrans verweten gedragingen dateren van na 11 januari 2009. Dat betekent dat de Verordening EG nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II-Vo), dat conflictregels bevat voor onrechtmatige gedragingen, temporeel van toepassing is. Niettemin, aangezien het Beslagverdrag, waarbij ook niet-EU-lidstaten partij zijn, ingevolge artikel 28 Rome II-Vo door deze verordening onverlet wordt gelaten, staan in het onderhavige geval de conflictregels van Rome II-Vo niet in de weg aan de toepasselijkheid van het recht van Algerije ingevolge artikel 6 Beslagverdrag.
5.3. In Algerije geldt het Beslagverdrag. Tussen partijen is niet in geschil dat een vordering uit geldlening, die niet gedekt is door een hypotheek, geen zeerechtelijke vordering is in de zin van het Beslagverdrag, maar een vordering ter zake van brandstofleverantie wel. Derhalve kan Matrans voor een vordering uit een niet door hypotheek gedekte geldlening in Algerije geen beslag leggen op de “Tokata”. Gesteld noch gebleken is dat aan Matrans een hypotheekrecht is verschaft.
Niet in geschil is dat Matrans aan haar in Algerije ingediende verzoek tot verlof tot beslag op de “Tokata” geen andere feiten ten grondslag heeft gelegd dan dat zij een vordering heeft op EWL uit overeenkomsten tot leverantie van brandstoffen en dat zij voor die vordering verhaal heeft op de “Tokata”.
Daarom dient voor het antwoord op de vraag of het door Matrans gelegde beslag jegens Limarko onrechtmatig is te worden onderzocht of de aan het beslag ten grondslag liggende vordering van Matrans op EWL voortvloeit uit brandstofleveranties dan wel uit geldlening.
5.4. Matrans heeft, zoals hiervoor is overwogen, aan haar verzoek tot beslagverlof in Algerije geen andere feiten ten grondslag gelegd dan dat zij ter zake van brandstofleveranties van EWL te vorderen heeft. In haar conclusie van antwoord zwijgt Matrans over haar financiering van EWL. Echter, toen (uit de stukken toegezonden voorafgaande aan en) ter comparitie van partijen bleek dat Matrans financier was van EWL, erkende Matrans dat zij achtergestelde leningen aan EWL had verstrekt en verklaarde zij: “Inderdaad was Matrans bij EWL betrokken als financier, niet als aandeelhouder. Matrans had haar leningen aan EWL achtergesteld. Matrans was niet bereid om in de periode dat EWL haar verplichtingen niet meer kon voldoen en er aan een doorstart werd gewerkt op basis van achterstelling verdere leningen te verschaffen. Om de schepen van EWL varende te houden heeft Matrans bewilligd in het inkopen van de benodigde brandstoffen in haar naam, waarbij zij ten opzichte van EWL als leverancier ging fungeren. De afspraken tussen Matrans en EWL zijn mondeling gemaakt. De afspraken betreffende verkoop en levering staan op de facturen van Matrans aan EWL.”.
Uit die verklaring blijkt dat Matrans van de hoed en de rand bij EWL wist en geen buitenstaande leverancier was. Daaruit blijkt ook dat Matrans, voor zover zij als leverancier van brandstoffen aan EWL is opgetreden, ten tijde van de leveranties wist dat EWL te krap bij kas zat om die brandstoffen te betalen.
Uit het verzoek van Matrans tot beslagverlof in Algerije en deze verklaring ter terechtzitting blijkt dat Matrans, anders dan van een procespartij - in Nederland mede in het licht van artikel 21 Rv - mag worden verwacht, niet de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan de rechter in Algiers en in de onderhavige procedure heeft voorgelegd.
5.5.
5.5.1. Matrans stelt dat de koopovereenkomsten tussen haar en EWL betreffende de brandstofleveranties mondeling tot stand gekomen zijn. Matrans heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de drie hierboven onder 4.2 genoemde factuurbedragen betrekking hebben op de verkoop en levering van brandstoffen door haar aan EWL onder meer de volgende bescheiden in het geding gebracht:
- een factuur van Oil Shipping d.d. 31 mei 2008 inzake genoemde brandstofhoeveelheden van 850,455 mt en 99,236 mt (productie 10 van Matrans);
- een (aan [persoon1] van Matrans en [persoon2] van EWL doorgestuurd) e-mailbericht van R. van Alphen van Oil Shipping (WFSCorp) aan Matrans d.d. 11 juni 2008 (productie 10 van Matrans);
- een e-mailbericht van [persoon3] van Oil Shipping (WFSCorp) aan [persoon2] van EWL d.d. 20 mei 2008 (productie 10 van Matrans).
5.5.2. Genoemd e-mailbericht d.d. 20 mei 2008 van Oil Shipping aan EWL heeft betrekking op de hoeveelheden brandstof van 850,455 mt en 99,236 mt. Dit bericht vangt aan met de woorden “Thank you for your order. Oil Shipping confirms having placed the following firm order:”. Hierna volgen diverse kenmerken van deze bestelling, waaronder de vermelding van Oil Shipping als verkoper (“SELLER”) en “MV EWL WEST INDIES AND/OR MASTER AND/OR OWNERS, MESSRS. EUROPA WEST INDIE LIJNEN B.V.” als koper (“BUYER”).
Genoemd e-mailbericht d.d. 11 juni 2008 van Oil Shipping aan Matrans heeft betrekking op de hoeveelheid van 394,58 mt brandstof. Dit bericht vangt aan met de woorden “Thank you for your order. Oil Shipping confirms having placed the following firm order:”. Hierna volgen diverse kenmerken van deze bestelling, waaronder de vermelding van Oil Shipping als verkoper (“SELLER”) en “MV EWL WEST INDIES AND/OR MASTER AND/OR OWNERS, MESSRS. MATRANS FINANCE B.V.” als koper (“BUYER”).
Ten aanzien van genoemde brandstofleveranties van 850,455 mt en 99,236 mt was het blijkens de e-mailwisseling van 20 mei 2008 aanvankelijk uitsluitend EWL die door Oil Shipping als haar koper werd beschouwd. Later werd in plaats van de naam van EWL die van Matrans vermeld, maar nog steeds noemde Oil Shipping als koper: “Master and/or Owners”. Uit het e-mailbericht van 20 mei 2008 volgt daarom niet overtuigend dat niet EWL, maar Matrans de koper van Oil Shipping was.
Het e-mailbericht van 11 juni 2008 met betrekking tot genoemde brandstofhoeveelheid van 394,58 mt bevat de onduidelijkheid over de vermelding van de naam niet, omdat daarin de naam van EWL niet voorkomt en die van Matrans wel, maar ook daarin noemde Oil Shipping als koper primair: “Master and/or Owners”.
In onderling verband beschouwd duiden deze bescheiden er daarom veeleer op dat Oil Shipping de partijen brandstof verkocht en leverde aan EWL maar (bedong dat zij) van Matrans betaald kreeg, dan dat sprake was van onafhankelijke aankopen door en in naam van Matrans en doorverkopen door deze aan EWL.
De onder 5.4 aangehaalde verklaring van Matrans ter comparitie spoort met deze uitleg.
De omstandigheid dat een of meer van de facturen van Oil Shipping aan het adres van Matrans zijn toegezonden maakt dat niet anders, te meer nu die facturen gericht zijn aan “M/V EWL WEST INDIES AND/OR HER OWNERS/OPERATRS AND MATRANS FINANCE B.V.”, zoals blijkt uit productie 10 zijdens Matrans. Het voegwoord “and” voor de naam van Matrans bevestigt dat Oil Shipping Matrans niet als haar enige schuldenaar zag.
5.5.3. Matrans had de hiervoor besproken onduidelijkheden in de correspondentie over de aankopen kunnen wegnemen door opening van zaken te geven. Gelet op haar hierboven in 5.4 besproken processuele opstelling lag het ook op de weg van Matrans om vanaf de comparitie alsnog volledig opening van zaken te geven. Dat heeft Matrans niet gedaan, al was het maar doordat zij niet volledige openheid heeft verschaft over de wijziging van de aanduiding van de koper in de opdrachtbevestigingen van 20 mei 2008, evenmin over de vermelding van “Master and/or Owners” als koper terwijl zij stelt dat zij de koper was. Daarom maakt de rechtbank met toepassing van artikel 21 Rv de gevolgtrekking dat inderdaad EWL de koper van Oil Shipping was en dat Matrans die aankopen financierde.
Derhalve stond het Matrans niet vrij om zich bij haar verzoek om beslagverlof in Algerije c.q. bij de daarop gevolgde procedure tot van-waarde-verklaring van dat beslag voor te doen in (geen andere hoedanigheid dan de) hoedanigheid van brandstofleverancier.
5.6. Naar het recht van Algerije - net als naar Nederlands recht - is het welbewust onjuist - in de zin van op halve waarheden gegrond - kwalificeren in een beslagrekest van de vordering tot zekerheid waarvan het verzochte beslag strekt, althans het zich bij het verzoeken om beslagverlof welbewust voordoen in een andere dan de werkelijke hoedanigheid, een en ander om zodoende grond voor een beslagverlof te verkrijgen die bij juiste c.q. volledige voorlichting aan de rechter niet zou bestaan, dan wel om zodoende bevoegdheid van de aangezochte rechter te creëren die anders niet zou bestaan, onrechtmatig.
5.7. Omdat enig relevant aanknopingspunt van het geschil tussen Matrans en Limarko met de rechtssfeer van Algerije gesteld noch gebleken is, moet de rechtbank ervan uitgaan dat de bevoegdheid van het (in eerste aanleg) aangezochte Algerijnse gerecht om kennis te nemen van de vordering van Matrans uitsluitend gebaseerd is op het binnen het rechtsgebied van dat gerecht gelegde beslag op de “Tokata”.
De in deze Algerijnse procedure door Matrans tegen Limarko ingestelde vordering strekt onder meer tot van-waarde-verklaring van het beslag op de “Tokata” ter zake van de vorderingen van Matrans wegens de gestelde brandstofleveranties aan EWL, althans tot het dulden dat deze vorderingen op de “Tokata” c.q. de ter opheffing van het beslag op dat schip gestelde garantie worden verhaald.
Niet in geschil is dat Limarko niet de schuldenaar is van Matrans en dat zij part noch deel heeft aan de vorderingen van Matrans. De wijze waarop Matrans het beslagverlof heeft verzocht, respectievelijk beslag heeft gelegd op de “Tokata” is, zoals gezegd, onrechtmatig. Dat Limarko door de beslaglegging schade heeft geleden is aannemelijk, al waren het maar de bedrijfsschade en de kosten betreffende opheffing van het beslag, garantiestelling en het voeren van de procedures in Algerije. Derhalve heeft Matrans door haar wijze van beslaglegging jegens Limarko een onrechtmatige daad gepleegd. Daarom is het aanhangig maken van de op dezelfde onjuiste - althans in de zin van halve waarheden bevattende - stellingen gebaseerde procedure tegen Limarko eveneens onrechtmatig, temeer nu de rechter in Algerije geen bevoegdheid zou hebben ten aanzien van de vorderingen van Matrans zonder dat beslag.
5.8. Ingevolge artikel 6 van het Beslagverdrag dient de vraag naar de (on)rechtmatigheid van het beslag beantwoord te worden aan de hand van het recht van de staat waarbinnen het beslag is gelegd, derhalve het recht van Algerije. Gesteld noch gebleken is dat naar het recht van Algerije een vordering uit geldlening aan een vorige eigenaar verhaalbaar is op het schip na overdracht daarvan aan een derde. Daarom zal, gelet op hetgeen hierboven is overwogen in 5.2-5.7, ook vordering (b) worden toegewezen.
5.9. Hetgeen hierboven is overwogen in 5.2-5.7 leidt tot toewijzing van vordering (c) en vordering (d).
5.10. Nu Matrans geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde voorschot van € 100.000,-- leidt hetgeen hierboven is overwogen in 5.2-5.7 bovendien tot toewijzing van vordering (e).
5.11. Gesteld noch gebleken is dat Matrans inmiddels de garantie heeft teruggegeven. Hetgeen hierboven is overwogen in 5.2-5.7 leidt voorts derhalve tot toewijzing van vordering (g). De mede gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en zal pas verbeurd worden twee dagen na betekening van dit vonnis.
5.12. Gesteld noch gebleken is dat Matrans de procedure tegen Limarko in Algerije inmiddels heeft gestaakt.
Matrans voert aan dat de EEX-Vo (Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) blijkens de rechtspraak van het HvJ EG zich verzet tegen het opleggen van een verbod tot het aanhangig maken van een procedure of tegen een bevel tot het staken van een aanhangig gemaakte procedure (een zogenaamde anti suit injunction).
Weliswaar verzetten de EEX-Vo en het EVEX zich tegen het opleggen van een verbod tot het aanhangig maken van een procedure of het voortzetten van een aanhangig gemaakte procedure, maar dat betreft een procedure in een EU-lidstaat respectievelijk EVEX-staat. Aldus volgt uit HvJ EG 27 april 2004 (C-159/02) en HvJ EG 10 februari 2009 (C-185/07). Algerije is geen EU-lidstaat of EVEX-staat, zodat deze rechtspraak van het HvJ EG in het onderhavige geval niet van toepassing is.
Algerije is geen partij bij enig ander voor Nederland geldend verdrag inzake rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken. Het Nederlandse interne (proces)recht verzet zich niet tegen het opleggen van een verbod tot het aanhangig maken van of tot doorgaan met een onrechtmatig aanhangig gemaakte procedure in Algerije.
Ten slotte is gesteld noch gebleken dat het recht van Algerije daartoe enig beletsel vormt.
Derhalve doen zich geen beletstelen voor om het gevorderde bevel aan Matrans om haar onrechtmatige acties in Algerije tegen Limarko c.q. ten aanzien van het schip te staken, toe te wijzen. Daarmee ligt ook vordering (f) voor toewijzing gereed. De mede gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en zal pas verbeurd worden twee dagen na betekening van dit vonnis.
Verklaring van uitvoerbaarheid bij voorraad; proceskostenveroordeling
5.13. Matrans heeft bij haar “Nadere akte” bezwaar gemaakt tegen de gevorderde bij- voorraad-uitvoerbaarheid van het te wijzen vonnis. Limarko heeft geen gronden aangevoerd voor die nevenvordering en evenmin gereageerd op het bezwaar van Matrans. Daarom zal de rechtbank - net als in de gevoegde zaak - het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5.14. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Matrans in de proceskosten worden veroordeeld.
6. De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat:
- Limarko niet aansprakelijk is ter zake van de vordering van Matrans tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies”;
- de vordering van Matrans tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies” niet kan worden verhaald op de “Tokata”;
- Matrans aansprakelijk is voor alle schade (op te maken bij staat) die Limarko lijdt doordat Matrans rechtsmaatregelen tegen Limarko treft c.q. heeft getroffen ter zake van haar vordering tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies”;
veroordeelt Matrans:
- tot vergoeding aan Limarko van alle schade op te maken bij staat die Limarko lijdt in verband met de door Matrans tegen Limarko getroffen rechtsmaatregelen ter zake van de vordering van Matrans tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies”;
- tot vergoeding aan Limarko van een voorschot van € 100.000 (zegge: honderdduizend euro) te betalen voor de reeds geleden schade in verband met de door Matrans tegen Limarko getroffen rechtsmaatregelen ter zake van de vordering van Matrans tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies”;
beveelt Matrans:
- op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500, - per dag ingaande na verloop van twee dagen na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 50.000,--, alle reeds getroffen rechtsmaatregelen tegen Limarko ter zake van de vordering van Matrans tot betaling van de brandstofleveranties aan de “EWL West Indies” onmiddellijk te staken, althans geen nieuwe rechtsmaatregelen in dit verband te treffen;
- de afgegeven garantie door Limarko aan Matrans onmiddellijk te retourneren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per dag, na verloop van twee dagen na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 50.000,--;
veroordeelt Matrans in de aan de zijde van Limarko gevallen proceskosten, hierbij bepaald op € 2.275,25 aan verschotten en € 4.263,-- aan salaris voor de advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.
901/1928?