vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 353119 / HA ZA 10-1381
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALRA HOLDING B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALHRA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALHRA GLAS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALHRA KOZIJNEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. Ph. Ekering.
Eiseres wordt hierna aangeduid als [eiseres] Gedaagden in conventie/ eiseressen in reconventie worden tezamen aangeduid als Alra Holding BV c.s. Voor zover zij afzonderlijk bedoeld worden, worden zij aangeduid met de naam als weergegeven in het hoofd van dit vonnis.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken waarvan de rechtbank kennis heeft genomen:
- exploten van dagvaarding d.d. 1 en 6 april 2010, met producties;
- conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
- conclusie van repliek in conventie, tevens houdende akte tot wijziging van eis en conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens houdende akte tot vermeerdering van eis, met producties;
- conclusie van dupliek in reconventie, tevens antwoordakte vermeerdering van eis, tevens akte overlegging producties en vermeerdering van eis in conventie, met producties;
- antwoordakte vermeerdering van eis in conventie, tevens akte uitlaten producties.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, gelet ook op de inhoud van de in het geding gebrachte producties, het navolgende vast.
2.1 [eiseres] heeft van 1 december 1976 tot 2 maart 2010 het perceel grond aan de [adres A], thans kadastraal bekend als Gemeente Rotterdam, 10e afdeling, sectie AC 1317, groot 20 are 4 centiare (hierna: perceel 1317) in eigendom gehad. Tot in 2000 bevonden zich op dit perceel de bedrijfsruimten waarin de ondernemingen van [Z] - enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] - gevestigd waren.
2.2 Perceel 1317 grenst aan de noordzijde aan het perceel gelegen aan de [adres B], kadastraal bekend als Gemeente Rotterdam, 10e afdeling, sectie AC 401 groot 12 are 48 centiare (hierna: perceel 401). Perceel 401 was in de periode van 6 juni 1962 tot 23 april 2[X]ndom van [X] (hierna: [X]). Met ingang van 23 april 2003 behoort perceel 401 in eigendom toe aan Alra c.s.
2.3 Op perceel 401 bevindt zich het bedrijfspand van Alra c.s. Aan de zuidzijde van perceel 401 - de zijde waaraan het perceel grenst aan perceel 1317 - is een strook grond gelegen die als toegangsweg naar het bedrijfspand van Alra c.s. fungeert. Deze strook grond is 3,70 meter breed. Hiervan behoort 2,20 meter volgens de kadastrale gegevens tot perceel 401. De overige 1,50 meter behoort volgens de kadastrale gegevens tot perceel 1317.
2.4 Op 18 juli 2008 hebben (de directeuren van) Alhra Glas B.V. en [eiseres] een document met - voor zover relevant - de volgende inhoud "voor gezien en akkoord" ondertekend:
"Hierbij verklaren we in navolging van de heden door u en onze heer [Y] gemaakte afspraken betreffende de in de aanhef genoemde zaken het volgende.
Op 5 september 2008 om 17.00uur is
1) het hekwerk als besproken door ons verwijderd.
2) Is de rij stelcon betonplaten waarop dit hekwerk staat door ons verwijderd.
Eén en ander zal niet eerder of later als bovengenoemde datum en tijd plaats vinden, indien er onverhoopt niet aan deze data wordt voldaan is AlHRA GLAS B.V. aansprakelijk voor de te betalen overdrachtsbelasting a 6% bij overdracht."
2.5 Bij koopovereenkomst van 22 juli 2008 heeft [eiseres] perceel 1317 verkocht aan Allsafe Mini Opslag Breda B.V. (hierna: Allsafe) voor een koopprijs van
€ 850.000,-. De levering van het perceel door [eiseres] aan Allsafe was in de koopovereenkomst gepland op 16 september 2008. De levering heeft plaatsgevonden op 2 maart 2010. Op grond van een tussen [eiseres] en Allsafe gesloten depotovereenkomst is (onder meer) een bedrag van € 100.000,- van de koopsom bij de notaris is depot gelaten.
De vordering in conventie
3.1 [eiseres] heeft - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) te verklaren voor recht dat:
a) Alra c.s. geen recht van eigendom heeft of heeft verkregen op de in de dagvaarding bedoelde strook grond;
b) er geen erfdienstbaarheid ten behoeve van Alra c.s. bestaat of is ontstaan met betrekking tot de in de dagvaarding bedoelde strook grond;
2) Alra c.s. te veroordelen tot betaling aan [eiseres] een bedrag terzake van schadevergoeding ad € 116.211,25 vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 2 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vergoeden de schade die [eiseres] overigens heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3) Alra Glas B.V. c.s. te veroordelen tot betaling aan [eiseres] een bedrag groot
€ 51.000,- vermeerderd met de wettelijke (handels)rente daarover vanaf 5 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening,
alles met veroordeling voorts van Alra c.s. in de proceskosten.
3.2 [eiseres] heeft aan haar vorderingen tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven vaststaande feiten het navolgende ten grondslag gelegd.
3.2.1 Alra c.s. heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij eigenaresse is van de hier bedoelde strook grond. Deze strook grond is steeds eigendom van [eiseres] geweest en is bij de verkoop van perceel 1317 aan Allsafe geleverd.
3.2.2 Er is geen sprake van verkrijgende of bevrijdende verjaring. De bedoelde strook grond is nimmer in bezit geweest van Alra c.s. en/of haar rechtsvoorganger [X]. [eiseres] heeft de strook grond met ingang van 1 januari 1982 in gebruik gegeven aan [X], doch daaraan lag een huurovereenkomst tussen [eiseres] en [X] ten grondslag. Deze huurovereenkomst heeft [eiseres] opgezegd tegen 31 december 1999.
3.2.3 Alra c.s. heeft enkele dagen voor de levering van perceel 1317 ten onrechte aan Allsafe meegedeeld dat zij eigenaresse was van de bedoelde strook grond. Daardoor is de levering van perceel 1317 welke voorzien was op 16 september 2008 niet doorgegaan en heeft de levering aan Allsafe eerst op 2 maart 2010 plaatsgevonden, onder het in depot houden bij de notaris van een bedrag € 100.000,- van de koopsom. Alra c.s. heeft hiermee onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres] Door dat onrechtmatige handelen heeft [eiseres] schade geleden.
3.2.4 De onder 3.2.3 bedoelde schade bestaat (onder meer) uit de rente die [eiseres] is misgelopen over de koopsom van € 850.000,- in de periode 16 september 2008 tot 2 maart 2010, deze beloopt € 116.211,25. De overige schade - onder meer bestaande uit de kosten van rechtsbijstand, de kosten om het transport op 2 maart 2001 alsnog doorgang te laten vinden en de kosten verband houdend met de afwikkeling van de depotovereenkomst - is thans nog niet te begroten, zodat een verwijzing naar de schadestaatprocedure daarvoor aangewezen is.
3.2.5 Op grond van de overeenkomst gesloten op 18 juli 2008 (als hiervoor weergegeven onder 2.4) is Alra c.s. een boete van € 51.000,- (6% van de koopsom ad € 850.000,-) aan [eiseres] verschuldigd, omdat Alra c.s. niet (tijdig) is overgegaan tot verwijdering van het hek en de stelconplaten.
Het verweer in conventie
Het verweer van Alra c.s. strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten.
4.2 Alra c.s. heeft als verweer het volgende aangevoerd.
4.2.1 De bedoelde strook grond van circa 1,50 meter breed is eigendom van Alra c.s. Deze strook grond behoorde oorspronkelijk tot het perceel van [eiseres] De vorige eigenaar van het perceel van Alra c.s., [X], heeft de strook grond gedurende lange tijd onafgebroken in bezit gehad. Dat was in ieder geval vanaf 1971, in welk jaar de betreffende strook reeds bij [X] in gebruik was en met een hek was afgescheiden van het perceel van [eiseres] [X] is dan ook eigenaar geworden van de strook grond en heeft de eigendom met de overdracht van perceel 401 aan Alra c.s. overgedragen.
4.2.2 Subsidiair heeft Alra c.s. aangevoerd dat de strook grond, die als toegangsweg naar de zijingang van het pand van Alra c.s. fungeert, een noodweg in de zin van artikel 5:57 BW is. Het is voor Alra c.s. niet mogelijk haar bedrijf op normale wijze uit te voeren als de toegangsweg niet in de volle breedte kan worden gebruikt.
4.2.3 Van onrechtmatig handelen door Alra c.s. is geen sprake. Alra c.s heeft de levering van het perceel door [eiseres] aan Allsafe niet gefrustreerd. Alra c.s. is dan ook niet aansprakelijk is voor de door [eiseres] gestelde schade.
4.2.4 [eiseres] heeft ten onrechte een verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. Alra c.s. heeft betwist dat de gestelde schade nog niet kan worden vastgesteld.
4.2.5 Alra c.s. heeft de verschuldigdheid van een bedrag van € 116.211,25 terzake van wettelijke handelsrente betwist.
4.2.6 Alra c.s. heeft zich verzet tegen de vordering tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een eventuele veroordeling. Volgens Alra c.s. is dit onderdeel van de vordering niet onderbouwd en zou zij bij toewijzing tot een zeer onwenselijke situatie leiden.
4.2.7 Alra c.s. heeft het hek en de stelconplaten in verband met de levering van perceel 1317 door [eiseres] aan Allsafe in overeenstemming met de afspraak van 18 juli 2008 verwijderd vóór 5 september 2008. De thans door [eiseres] gevorderde boete is dan ook niet verbeurd. Het boetebedrag kan hoe dan ook uitsluitend van Alra Glas B.V. gevorderd worden, aangezien uitsluitend Alra Glas B.V. de overeenkomst van 18 juli 2008 heeft gesloten.
De vordering in reconventie
5.1 Alra c.s. heeft gevorderd bij vonnis:
1) a. primair voor recht te verklaren dat Alra Holding B.V. door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond, als ingetekend op de kadastrale kaart, overgelegd als productie 4 bij de dagvaarding met een breedte van 1,5 meter over de gehele breedte van perceel 1317 voor zover grenzend aan perceel 401;
b. subsidiair de toegangsweg langs het pand van Alra c.s. aan te wijzen als noodweg in de zin van artikel 5:57 lid 1 BW;
2) [eiseres] te veroordelen tot betaling van € 1.300,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 29 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
3) [eiseres] te veroordelen in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met nakosten.
5.2 Alra c.s heeft daaraan hetzelfde ten grondslag gelegd als zij in conventie als verweer heeft gevoerd en voorts het volgende. [eiseres] heeft in 2010 de derde rij stelconplaten verwijderd. Die stelconplaten waren eigendom van Alra c.s. Zij vordert in verband daarmee betaling door [eiseres] van de waarde van 20 stelconplaten ad
€ 1.300,-.
Het verweer in reconventie
6.1 Het verweer van [eiseres] strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van Alra c.s. in haar vorderingen, althans tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van Alra c.s. in de proceskosten.
6.2 [eiseres] heeft als verweer in reconventie dezelfde stellingen naar voren gebracht als in zij conventie aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd en voorts het volgende.
6.2.1 Alra c.s. is niet ontvankelijk in haar vordering tot aanwijzing van de strook grond tot noodweg omdat [eiseres] niet meer de eigenaar is van de betreffende strook grond. Deze vordering kan Alra c.s. uitsluitend instellen tegen de huidige eigenaar van het perceel.
6.2.2 [eiseres] heeft betwist dat Alra c.s. voor een goede bedrijfsvoering afhankelijk is van de bedoelde strook grond. De toegang tot het bedrijfspand van Alra c.s. bevindt zich aan de voorzijde van het pand. De schuifdeur aan de zijkant van het pand, waarlangs de bedoelde strook zich bevindt, is ook goed bereikbaar zonder het gebruik van deze strook grond. Aanwijzing als noodweg is daarom niet aan de orde.
6.2.3 De rij met stelcon platen die op de bedoelde strook grond lag was eigendom van [eiseres]
De beoordeling
in conventie en in reconventie
Partijen twisten over de vraag aan wie de ten processe bedoelde strook grond in eigendom toebehoort. De strook grond maakt volgens de kadastrale gegevens deel uit van perceel 1317, welk perceel tot 2 maart 2010 eigendom was van [eiseres] De strook grond grenst aan perceel 401, welk perceel sinds 23 april 2003 eigendom is van Alra c.s. Volgens Alra c.s. is de strook grond door verjaring eigendom geworden van de vorige eigenaar van perceel 401, [X], en op 23 april 2003 in eigendom overgedragen aan Alra c.s. [eiseres] heeft dat betwist.
7.2 Alra c.s. heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de bedoelde strook grond haar eigendom is geworden door bevrijdende verjaring. Onduidelijk is of Alra c.s. hiermee doelt op verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW dan wel bevrijdende verjaring ex artikel 3:105 BW. Voor zover Alra c.s. zich beroept op verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 BW, faalt dat beroep. Gesteld noch gebleken is dat [X] als bezitter te goeder trouw een afgebroken bezit van de strook grond heeft gehad van tien jaren als vereist op grond van artikel 3:99 BW.
Voor wat betreft de bevrijdende verjaring geldt het volgende. Onder het tot 1 januari 1992 geldende oude recht kon een bezitter te kwader trouw geen rechten verkrijgen op basis van de bevrijdende verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende. Er was sprake van een leemte in de wet. Artikel 93 van Overgangswet bepaalt dat artikel 3:105 BW op 1 januari 1993 van toepassing wordt met betrekking tot degene die dan het goed bezit, indien de verjaring van de rechtsvordering van dat bezit is voltooid. Blijkens de slotzin van artikel 93 Overgangswet wordt de bezitter geacht het goed niet voordien te hebben verkregen. Artikel 93 Overgangswet brengt mee dat ook de verkrijging van een goed mogelijk is indien de verjaringtermijn is aangevangen vóór 1 januari 1992.
Voor bevrijdende verjaring ex artikel 3:105 BW is bezit gedurende 20 jaar vereist. De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van (onder meer) de artikelen 3:107 BW en 3:108 BW. Artikel 3:107 BW omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Artikel 3:108 BW bepaalt dat de vraag of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen, met inachtneming van de regels die in de op artikel 3:108 BW volgende artikelen worden gegeven, en op grond van uiterlijke feiten. De interne, niet naar buiten kenbaar gemaakte wil om als rechthebbende op te treden is voor het bestaan van bezit niet relevant. Het komt aan op uiterlijke omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen de wil kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden. Het bezit moet openbaar en ondubbelzinnig zijn. Dat betekent dat in elk geval moet komen vast te staan dat [X] de litigieuze strook grond op enig moment in bezit heeft gekregen. Indien het bezit 20 jaar heeft geduurd, is de vordering strekkende tot beëindiging van het bezit verjaard. Niet van belang daarbij is of het bezit steeds bij dezelfde (rechts)persoon heeft berust.
7.3
7.3.1 Beoordeeld moet dus worden of de vorige eigenaar van perceel 401 de bedoelde perceelstrook op enig moment in bezit heeft gekregen en dit bezit, al dan niet voortgezet door Alra c.s. 20 jaar heeft geduurd. De stelplicht (en bewijslast) terzake rust op Alra c.s. Immers, vast staat dat [Z] in de openbare registers is opgenomen als eigenaar van de omstreden strook grond, terwijl Alra c.s. zich op een beter recht ontstaan door verkrijgende verjaring beroept.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Alra c.s. geen stellingen naar voren gebracht waaruit kan worden afgeleid dat [X] de bedoelde strook grond op enig moment in bezit heeft gekregen. Alra c.s. heeft niet gesteld door wie het hek en de stelconplaten destijds - volgens Alra c.s. was dat in 1971 - zijn geplaatst. Uit de enkele aanwezigheid van het hek en de stelconplaten valt geen bezit door [X] af te leiden. Immers, voor inbezitneming is noodzakelijk dat de bezitter zich ondubbelzinnig als eigenaar gedraagt. Uit de aanwezigheid van het hek en de stelconplaten valt niet een dergelijke, duidelijke machtsuitoefening af te leiden. Voorts vereist inbezitneming van een goed waarvan reeds een ander bezitter is zoals hier aan de orde is, een zodanige machtsuitoefening dat naar verkeersopvattingen de oorspronkelijke bezitter niet meer als zodanig kan gelden. De aanwezigheid van het hek en de stelconplaten is daartoe onvoldoende. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat [X] en Alra c.s. de bedoelde strook grond gedurende geruime tijd hebben gebruikt als weg. Het regelmatige gebruik van een stuk grond, ook wanneer dat gebruik langdurig en voortdurend was, levert nog geen bezit op. Niet gesteld of gebleken is van enige bezitsdaden aan de zijde van de [X]. Bovendien heeft [eiseres] gesteld dat sprake was van gebruik op grond van een huurovereenkomst. Volgens [Z] heeft zij in dat kader hek en de stelconplaten in 1980 geplaatst. [eiseres] heeft de stelling dat sprake was van gebruik op grond van een huurovereenkomst onderbouwd met stukken, waaronder oude jaarrekeningen waarin onder de naam "[X]" huuropbrengsten zijn opgenomen. Alra c.s. heeft onvoldoende onderbouwd dat desalniettemin sprake was van bezit en niet van gebruik als houder (op grond van een huurovereenkomst). De door Alra c.s. bij conclusie van antwoord in conventie overgelegde verklaringen zijn daartoe onvoldoende. In één van deze verklaringen (van de heer [Q]) is weliswaar aangegeven dat nooit een huurovereenkomst met [eiseres] is gesloten, doch de waarde van deze verklaring is beperkt. De heer [Q] was immers directeur van [X] vanaf 1985, terwijl de huurovereenkomst volgens [Z] al in 1981 tot stand is gekomen. Dat [X] in de periode vanaf 1994 geen huur heeft betaald brengt op zichzelf - als juist - ook niet mee dat geen sprake was van een huurovereenkomst. Het had op de weg van Alra c.s. gelegen om haar stellingen in dit verband nader te onderbouwen. Dat heeft Alra c.s. niet gedaan. Niet vast is dan ook komen te staan dat [X] de bedoelde strook grond op enig moment in bezit heeft gekregen. Dat betekent dat [X] noch Alra c.s. door bevrijdende verjaring de eigendom heeft verkregen van de strook grond. Onweersproken is dat een erfdienstbaarheid ten behoeve van perceel 401 evenmin is ontstaan. Ook daarvoor is bezit vereist, dat hier niet is komen vast te staan. De vorderingen van [Z] als verwoord onder 1a en 1b zullen dan ook worden toegewezen.
7.4 De vordering van [eiseres] als weergegeven in 3.1 onder 2 zal worden afgewezen. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat causaal verband bestaat tussen de mededeling van Alra c.s. aan Allsafe dat Alra c.s. eigenaresse was van de bedoelde strook grond en de gestelde schade. De schade bestaat volgens [eiseres] uit gederfde rente over de koopsom van € 850.000,- over de periode vanaf de geplande levering van perceel 1317 aan Allsafe op 16 september 2008 en de uiteindelijke levering op 2 maart 2010. Zoals door Alra c.s. onweersproken is betoogd, volgt uit de door [eiseres] als productie 9 bij de dagvaarding overgelegde depotovereenkomst dat tussen [eiseres] en Allsafe behalve de onduidelijkheid rond de eigendom van de hier bedoelde strook grond, nog andere kwesties speelden die - kennelijk - in de weg stonden aan de levering en aanleiding vormden voor het sluiten van de depotovereenkomst. Niet vast staat dan ook dat de mededeling van Allsafe tot de latere levering en daarmee tot de gestelde schade heeft geleid.
7.5
7.5.1 [eiseres] heeft bij conclusie van dupliek in reconventie haar eis vermeerderd. [eiseres] heeft gevorderd Alra c.s. te veroordelen tot betaling van
€ 51.000,- wegens het niet nakomen van de op 18 juli 2008 tussen partijen gemaakte, schriftelijk vastgelegde afspraak. Op grond van deze afspraak was Alra c.s. gehouden om het hek en de stelconplaten die zich op de bedoelde strook grond bevonden op 5 september 2008 te verwijderen.
7.5.2 Alra c.s. heeft zich verzet tegen deze vermeerdering van eis. Hoewel de rechtbank met Alra c.s. van oordeel is dat de eisvermeerdering in een zeer laat stadium is ingesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding de eisvermeerdering te weigeren. Uitgangspunt is dat zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen de eiser bevoegd is zijn eis schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle te veranderen of vermeerderen. Van strijd met de goede procesorde is in dit geval geen sprake. De rechtbank vermag niet in te zien dat Alra c.s. wordt geschaad in haar verweer. Alra c.s. heeft de gelegenheid gehad en ook genomen om haar standpunt over deze kwestie naar voren te brengen. Hoor en wederhoor heeft dus plaatsgevonden. De vordering zal dan ook worden beoordeeld op grond van hetgeen daarover thans naar voren is gebracht.
7.5.3 De rechtbank overweegt ten aanzien van deze vordering als volgt. De in de brief van 18 juli 2008 vastgelegde afspraak die [eiseres] aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd, luidt dat "indien er onverhoopt niet aan deze data wordt voldaan [is] Alhra Glas B.V. aansprakelijk voor de te betalen overdrachtsbelasting a 6% bij overdracht". [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd wat de betekenis en strekking is van deze bepaling. Uit de hiervoor weergegeven tekst valt niet zonder meer af te leiden dat het hek en de stelconplaten permanent verwijderd moesten blijven. Alra c.s. heeft bij conclusie van dupliek in conventie betoogd dat tussen partijen was afgesproken dat het hek en de stelconplaten korte tijd verwijderd zouden worden en daarna weer teruggeplaatst. Voorts heeft zij gesteld dat zij hieraan voldaan heeft. [eiseres] heeft gesteld dat Alra c.s. zich niet aan de afspraak heeft gehouden. Zij heeft van deze stelling geen bewijs aangeboden. De rechtbank ziet geen aanleiding ambtshalve bewijs op te dragen. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen, nu de grondslag daarvoor niet is komen vast te staan.
7.6 Aangezien partijen in conventie over en weer in het gelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten in conventie compenseren op de in het dictum te vermelden wijze.
7.7 De primaire vordering van Alra c.s. strekkende tot het verklaren voor recht dat Alra Holding B.V. door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de bedoelde strook grond zal worden afgewezen. Immers, onder 7.2 en 7.3 is vastgesteld dat Alra c.s. de bedoelde strook grond niet in eigendom heeft verkregen.
7.8 Alra c.s. heeft subsidiair gevorderd de toegangsweg langs haar bedrijfspand inclusief de ten processe bedoelde strook grond aan te wijzen als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW. Alra c.s. heeft erkend dat een vordering als de onderhavige uitsluitend kan worden ingesteld tegen de eigenaar van het naburige erf ten laste waarvan de noodweg moet worden vastgesteld. [eiseres] is niet meer de eigenaar van het perceel waarvan de bedoelde strook grond (al dan niet) deel uitmaakt. Reeds hierom strandt deze vordering van Alra c.s.
7.9
7.9.1 Alra c.s. heeft gevorderd [eiseres] te veroordelen tot betaling van
€ 1.300,-. Dit bedrag betreft de waarde van 20 aan Alra c.s. toebehorende stelconplaten die [eiseres] volgens Alra c.s. ten onrechte heeft verwijderd. Alra c.s. heeft gesteld dat toen [eiseres] in 2008 de derde rij stelconplaten waarop zich het hek bevond wilde verwijderen, partijen in overleg hebben besloten dat Alra c.s. [eiseres] 20 andere stelconplaten zou geven, waarna de eigendom van de op de bedoelde strook grond aanwezige stelcon platen bij Alra c.s. zou komen te berusten. [eiseres] heeft betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt en heeft aangevoerd dat de stelconplaten aan haar toebehoren.
7.9.2 De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stellingen van Alra c.s. moet worden afgeleid dat ook volgens Alra c.s. de stelconplaten aanvankelijk aan [eiseres] in eigendom toebehoorden. Alra c.s. heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gesteld dat, wanneer en in welk licht de eigendom van de bedoelde rij stelconplaten aan Alra c.s. is overgedragen. Nu [eiseres] voorts heeft betwist dat de eigendom van de bedoelde rij stelcon platen bij Alra c.s. is komen te berusten, staat dat in rechte niet vast. Dat betekent voorts dat niet vast is komen te staan dat [eiseres] zich aan Alra c.s. toebehorende stelconplaten heeft toegeëigend. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
7.10 Alra c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
De beslissing
De rechtbank,
verklaart voor recht dat Alra c.s. geen recht van eigendom heeft op de hier bedoelde strook grond en dat ten behoeve van perceel 401 evenmin een erfdienstbaarheid met betrekking tot deze strook grond bestaat;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vorderingen van Alra c.s. af;
veroordeelt Alra c.s. in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 904,- aan salaris voor de advocaat van [eiseres];
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2011.
1861/336