Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te Rotterdam, eiser,
gemachtigde C.J.M. Scheen,
de Minister van Veiligheid en Justitie, daaronder begrepen diens rechtsvoorganger, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1 Bij besluit van 28 januari 2010 heeft verweerder eiser onvoorwaardelijk ontslag verleend en onmiddellijke ten uitvoerlegging bevolen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 maart 2010 bezwaar gemaakt.
2 De Adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden Ministerie van Justitie (hierna: de Adviescommissie) heeft eiser op 23 juni 2010 op zijn bezwaren gehoord. Op 14 juli 2010 heeft de Adviescommissie advies uitgebracht. Bij besluit van 27 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar, conform het advies van de Adviescommissie, ongegrond verklaard.
3 Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 1 september 2010 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 16 mei 2011 een verweerschrift ingediend.
4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2011. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot, J.F. Tromp en J. Verdonschot.
2 Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 80, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.
1.2 Ingevolge artikel 80, tweede lid, van het ARAR omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1.3 Ingevolge artikel 81, eerste lid, van het ARAR is ontslag één van de disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd.
2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Eiser was tot aan zijn ontslag 21 jaar werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), laatstelijk als teamleider beveiliging bij de Penitentiaire Inrichting (P.I.) [naam P.I. A], onderdeel van de P.I. Rijnmond.
2.2 Op 30 augustus 2009 heeft [sollicitant] (hierna: [sollicitant]) - op dat moment werkzaam in de P.I. [naam P.I. B], eveneens onderdeel van de P.I. Rijnmond - gesolliciteerd naar de functie van complexbeveiliger in de P.I. [naam P.I. A]. Op 25 september 2009 is met haar een gesprek gehouden - in de gedingstukken aangeduid als het “klikgesprek” - waarbij naast eiser, locatiedirecteur [naam locatiedirecteur] (hierna: de locatiedirecteur) en collega teamleider beveiliging [naam teamleider] aanwezig waren. In haar verklaring van 5 oktober 2009 heeft P&O adviseur [naam P&O adviseur] (hierna: de P&O adviseur) aangegeven dat was afgesproken dat zij op 28 september 2009 [sollicitant] zou bellen om haar te vertellen dat zij was aangenomen en dat zij op 29 september 2009 van [sollicitant] heeft vernomen dat die op 25 september 2009 tijdens haar late dienst al door eiser was gebeld met dat nieuws, maar dat zij nog niets mocht zeggen totdat zij officieel bericht zou krijgen.
2.3 Op 29 september 2009 is eiser door verweerder geconfronteerd met het bericht dat hij [sollicitant] zou hebben gebeld om haar te vertellen dat zij was aangenomen en dat hij daarbij zou hebben aangegeven dat zij hierover nog niets mocht zeggen tot zij officieel bericht zou krijgen.
Blijkens het verslag van dit gesprek heeft de locatiedirecteur voorafgaande aan het gesprek aan het hoofd complexbeveiliging te kennen gegeven dat eiser, door [sollicitant] te vertellen dat zij was aangenomen, buiten zijn bevoegdheid als teamleider is getreden en dat zij voornemens was hem te berispen, als hij zou bevestigen dat hij dit heeft gedaan.
Eiser heeft blijkens het verslag van het gesprek van 29 september 2009 ieder telefonisch contact met [sollicitant] ontkend en verklaard dat hij enkel bij het begeleiden van [sollicitant] naar de lift met haar heeft gesproken over het verloop van het klikgesprek en heeft gezegd dat ze volgens hem wel een goede kans maakte.
2.4 Bij brief van 1 oktober 2009 heeft [sollicitant] te kennen gegeven dat zij wil terugkomen op haar beslissing om een functie te aanvaarden in P.I. [naam P.I. A]. In een e-mail van 5 oktober 2009 heeft [sollicitant] ook nog aangegeven dat zij op 25 september 2009 om ongeveer 18.25 uur, op haar werk met een buitenlijn, nogmaals is gebeld door eiser.
2.5 Op 6 oktober 2010 heeft verweerder het Bureau Integriteit & Veiligheid (BI&V) opdracht gegeven een onderzoek naar een mogelijke integriteitsinbreuk uit te voeren, te weten of een leidinggevende een nieuw in dienst tredende medewerker heeft benaderd om haar iets anders dan de waarheid te laten zeggen.
2.6 Tijdens een gesprek op 2 oktober 2009 heeft verweerder eiser de toegang tot de dienstlokalen en dienstgebouwen van de P.I. Rijnmond ontzegd gedurende het onderzoek naar vermoedelijk plichtsverzuim. Deze ontzegging is geformaliseerd bij besluit van 7 oktober 2009. Eiser heeft daartegen bij ongedateerde brief bezwaar gemaakt. Op 6 oktober 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en de locatiedirecteur, in het bijzijn van unitdirecteur [naam unitdirecteur] en hoofd beveiliging [naam hoofd beveiliging]. [sollicitant] is op 15 oktober 2009 gehoord door de onderzoeker van BI&V en eiser op 9 november 2009. Bij besluit van 7 december 2009 heeft verweerder de ontzegging van de toegang verlengd. Bij besluit van 8 december 2009 is eisers bezwaar tegen de ontzegging van de toegang niet-ontvankelijk verklaard.
2.7 Op 15 december 2009 heeft de onderzoeker van BI&V een onderzoeksrapportage (hierna: de BI&V-rapportage) opgemaakt. Op 21 december 2009 heeft verweerder een gesprek gevoerd met eiser naar aanleiding van de BI&V-rapportage.
2.8 Op 22 december 2009 heeft verweerder eiser het voornemen te kennen gegeven hem de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en deze onmiddellijk ten uitvoer te leggen. Op 15 januari 2010 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden.
3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - samengevat weergegeven - op het volgende standpunt gesteld. Eiser heeft zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, te weten dat hij, in het telefoongesprek van 29 september 2009, zijn macht heeft misbruikt door [sollicitant] te bewegen iets anders te laten verklaren dan de waarheid, dat hij in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij [sollicitant] niet op 25 september 2009 vanuit P.I. [naam P.I. A] in P.I. [naam P.I. B] heeft gebeld, dat hij, tegen de afspraak in, [sollicitant] heeft laten weten dat zij is aangenomen en dat hij heeft gehandeld in strijd met het Gedragsprotocol Integriteit DJI. De BI&V-rapportage bevat feiten en omstandigheden die worden ondersteund door technisch bewijs en getuigenverklaringen. Daarnaast is er geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [sollicitant] en is eisers verklaring daarentegen minder betrouwbaar. Het is zeer aannemelijk dat eiser de hem verweten gedragingen daadwerkelijk heeft gepleegd. Deze gedragingen kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim en dit plichtsverzuim kan aan eiser worden toegerekend. Van een leidinggevende mag worden verwacht dat hij integer is. Eiser heeft zich niet gedragen zoals van een goed ambtenaar mag worden verwacht. De Adviescommissie heeft de duur van het dienstverband, eisers leeftijd en zijn onberispelijke staat van dienst afgezet tegen de schending van het DJI beleid, het volharden in de ontkenning en het feit dat eiser een leidinggevende functie bekleedt en veel gewicht toegekend aan het feit dat eiser blijft volharden in zijn ontkenning. Daarnaast wordt het eiser aangerekend dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn leidinggevende positie door een ondergeschikte te verzoeken in strijd met de waarheid een verklaring af te leggen over het telefoongesprek van 25 september 2009. Het onvoorwaardelijk strafontslag is evenredig aan het gepleegde plichtsverzuim, aldus verweerder.
4 Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe
- samengevat weergegeven - het volgende aan. Hij ontkent nadrukkelijk dat hij op 25 september 2009 telefonisch contact heeft gehad met [sollicitant]. Hij heeft alleen na afloop van het gesprek bij de lift gezegd dat het een goed gesprek was geweest en zij een goede kans maakte om aangenomen te worden. Dit contact was louter informatief en collegiaal. Met betrekking tot het telefonisch contact dat op 29 september 2009 zou hebben plaatsgevonden, verwijst eiser naar het verslag van het gesprek van 9 november 2009 en het aanvullend bezwaarschrift. Eiser ontkent niet op 25 september 2009 op de werkplek te zijn geweest om zijn privételefoon te halen, doch wel dat hij met [sollicitant] zou hebben gebeld. Het is niet onomstotelijk vastgesteld dat eiser op 25 september 2009 rond 19.10 uur met [sollicitant] telefonisch contact heeft gehad over de uitkomst van de sollicitatieprocedure. Hij heeft zich alleen direct na afloop van het gesprek hierover uitgelaten. Hij heeft op 29 september 2009 wel contact met [sollicitant] gehad en haar om opheldering gevraagd over hetgeen zij aan de leidinggevende heeft verteld. Er zijn onvoldoende redenen om - voor zover al sprake zou zijn van plichtsverzuim - de zwaarste disciplinaire straf op te leggen. Verweerder heeft hierdoor in strijd gehandeld met het evenredigheidsbeginsel.
5 De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1 Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, onder andere neergelegd in de uitspraak van 3 januari 2008 (LJN: BC1677), gelden in tuchtrechtelijke zaken als de onderhavige niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn, doch is voor de constatering van plichtsverzuim, dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, wel noodzakelijk dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat betrokkene zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
5.1.1 De rechtbank stelt vast dat de gedragingen die verweerder eiser verwijt uit twee onderdelen bestaan. In de eerste plaats verwijt verweerder eiser dat hij heeft gelogen over het telefoongesprek dat hij op 25 september 2009 met [sollicitant] heeft gevoerd en dat hij blijft volharden in zijn ontkenning daarvan. In de tweede plaats verwijt verweerder eiser dat hij [sollicitant] op 29 september 2009 nogmaals heeft gebeld en haar heeft verzocht haar eerdere verklaring te wijzigen, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als leidinggevende. Tezamen levert dit een schending van het DJI gedragsprotocol op.
5.1.2 De onderzoekster van BI&V heeft de brief van 1 oktober 2009 van [sollicitant], een mededeling van 5 oktober 2009 van de P&O adviseur, een memo van 6 oktober 2009 van de locatiedirecteur, de verslagen van de gesprekken van 29 september 2009 en 6 oktober 2009 en een verklaring van beveiliger G. van de Waal over de aanwezigheid van eiser in P.I. [naam P.I. A] op 25 september 2009 bij het onderzoek betrokken. Voorts heeft zij de gegevens uit het IOLAN systeem - naar de rechtbank begrijpt een toegangscontrole- en beveiligingssysteem - van P.I. [naam P.I. A] bij het onderzoek betrokken, alsmede de gegevens uit de telefooncentrale van P.I. [naam P.I. B]. Ten slotte zijn [sollicitant] en eiser gehoord.
In de onderzoeksrapportage d.d. wordt o.a. geconcludeerd dat is gebleken dat op 25 september 2009 en 29 september 2009 gesprekken tussen eiser en [sollicitant] hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van het laatste gesprek is niet vast te stellen of eiser [sollicitant] heeft benaderd om iets anders te verklaren dan de waarheid. De verklaring van [sollicitant] is volgens haar echter betrouwbaar te noemen en wordt ondersteund door technisch bewijs en getuigenverklaringen. Bovendien heeft [sollicitant] volgens de onderzoeker geen motief om onwaarheden te verspreiden over eiser en heeft zij besloten de haar aangeboden baan te weigeren en zal zij haar huidige baan binnen afzienbare tijd kwijtraken. Ten slotte blijkt uit de verklaring die eiser heeft afgelegd dat hij [sollicitant] op 29 september 2009 drie keer heeft gebeld, adus de BI&V-rapportage.
5.1.3 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de BI&V-rapportage deugdelijk vastgestelde gegevens bevat, op basis waarvan verweerder de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat eiser zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet alleen sprake is van (getuigen)verklaringen, maar ook van technisch bewijs zoals de gegevens uit het IOLAN systeem van P.I. [naam P.I. A] en de telefooncentrale van P.I. [naam P.I. B]. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat [sollicitant], zoals de onderzoeker terecht opmerkt, geen motief heeft om niet de waarheid te spreken over hetgeen heeft plaatsgehad en bovendien haar baan in P.I. [naam P.I. A] naar aanleiding daarvan heeft opgegeven, terwijl zij haar baan in P.I. [naam P.I. B] binnen afzienbare tijd zal kwijtraken als gevolg van de sluiting van die inrichting.
5.2 Voorts dient te worden beoordeeld of verweerder de verweten gedragingen terecht heeft aangemerkt als plichtsverzuim.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser, tegen de afspraak in, contact heeft opgenomen met [sollicitant]. Uit de mededeling van 5 oktober 2009 van de P&O adviseur blijkt immers dat afgesproken was dat zij contact zou opnemen met [sollicitant] en niet dat eiser dat zou doen. Eiser heeft ook niet ontkend dat hij niet degene was die contact met [sollicitant] zou opnemen. Nu hij dit niettemin wel heeft gedaan, is dit een gedraging die moet worden gekwalificeerd als plichtsverzuim.
Voorts heeft eiser, terwijl hij reeds wist dat het vorenstaande hem werd verweten, op 29 september 2009 wederom contact opgenomen met [sollicitant]. Hoewel het exacte verloop van dat gesprek niet vaststaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de weergave die [sollicitant] van dat gesprek heeft gegeven. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van [sollicitant] op dit punt speelt een rol dat zij, naar aanleiding van het gebeurde, de voor haar ingrijpende beslissing heeft genomen om de baan in P.I. [naam P.I. A] niet te accepteren. Onder die omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat [sollicitant] naar waarheid heeft verklaard dat eiser haar heeft benaderd met de mededeling dat zij hun verhalen op elkaar moesten afstemmen. Dat heeft verweerder in de gegeven omstandigheden terecht aangemerkt als misbruik door eiser van zijn positie als leidinggevende. De verklaring van [sollicitant] is op dat punt duidelijk en veelzeggend. Eisers gedrag op 29 september 2009 moet ook naar het oordeel van de rechtbank als plichtsverzuim worden gekwalificeerd. Datzelfde geldt voor eisers volharding in het ontkennen van deze gebeurtenissen.
5.3 De gedingstukken bevatten voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verweten gedragingen eiser niet zouden kunnen worden toegerekend.
5.4 Ten slotte dient te worden beoordeeld of de opgelegde straf evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank betrekt bij dit oordeel het dienstverband van eiser van 21 jaar en zet dit af tegen de aard en de ernst van het vergrijp en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.
Het in eerste instantie gepleegde plichtsverzuim, te weten het op 25 september 2009 tegen de afspraak in bellen van [sollicitant] met de mededeling dat zij was aangenomen, is naar het oordeel van de rechtbank een relatief klein vergrijp. Dat verweerder die mening ook was toegedaan blijkt uit het verslag van het gesprek van 29 september 2009, waarin staat vermeld dat de locatiedirecteur voornemens was eiser te bestraffen met de lichte straf van berisping. Nadat eiser het voeren van het telefoongesprek op 25 september 2009 ontkende en bleef ontkennen, is dit relatief kleine voorval uitgegroeid tot het aan de zijde van eiser vertonen van veel ernstiger gedrag en een situatie waarin partijen elkaar over en weer grote verwijten hebben gemaakt. De situatie is geëscaleerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet uitsluitend aan eiser te wijten. Hoewel moet worden aangenomen dat eiser herhaaldelijk en standvastig heeft gelogen, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat eiser dat gedrag heeft vertoond in omstandigheden en in een werksituatie die niet bevorderlijk zijn geweest voor het openlijk toegeven van een fout. Met name naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat eiser het voor die openheid benodigde vertrouwen deels was verloren en dat dat niet uitsluitend is te wijten aan zijn eigen perceptie of handelen. Onder deze omstandigheden heeft eiser zich laten verleiden tot het volharden in zijn verklaringen en is het de leiding niet gelukt zodanig
de-escalerend op te treden dat dit kon worden voorkomen.
Het telefonisch onder druk zetten van een toekomstige ondergeschikte merkt de rechtbank op zichzelf aan als een ernstig plichtsverzuim. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat medewerkers hun leidinggevende moeten kunnen vertrouwen. De rechtbank neemt evenwel in aanmerking dat deze gedraging voortvloeit uit de geëscaleerde situatie naar aanleiding van het telefoongesprek op 25 september 2009. Hoewel eisers gedrag niet valt goed te praten, is de rechtbank van oordeel dat deze gedraging geen onvoorwaardelijk strafontslag rechtvaardigt van een medewerker met een dienstverband van 21 jaar en een onberispelijke staat van dienst.
De rechtbank is van oordeel dat het opgelegde onvoorwaardelijk strafontslag onder deze omstandigheden onevenredig is aan het door eiser gepleegde plichtsverzuim.
5.5 Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het vorenstaande. Verweerder is dan in de gelegenheid daarbij tevens te beslissen op het door eiser ter zitting gedane verzoek om toekenning van schadevergoeding.
6 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1).
3 Beslissing
De rechtbank,
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 874,-.
5 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. J. de Gans en mr. A.G. van Malenstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 4 augustus 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.