ECLI:NL:RBROT:2011:BR4413

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4400
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en financiële problemen

In deze zaak gaat het om een ambtenaar van de Belastingdienst die wegens plichtsverzuim en financiële problemen voorwaardelijk ontslag heeft gekregen. De rechtbank Rotterdam heeft op 4 augustus 2011 uitspraak gedaan in het geding tussen de ambtenaar (eiser) en de Staatssecretaris van Financiën (verweerder). De eiser had zijn financiële situatie niet op orde en had het tijdwerkregistratiesysteem (SAP/TWR) niet of niet volledig ingevuld. Er waren vier loonbeslagen gelegd, en de eiser heeft niet aangetoond serieuze pogingen te hebben ondernomen om zijn financiële situatie te verbeteren tussen 10 juli 2006 en 20 juli 2009. De rechtbank oordeelt dat de verweerder op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. De rechtbank erkent echter dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische problematiek van eiser, die mogelijk van invloed is geweest op zijn gedrag. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een deskundige in te schakelen om de psychische gesteldheid van eiser te onderzoeken en te bepalen of deze van invloed is geweest op zijn financiële situatie en het invullen van SAP/TWR. De rechtbank heeft de termijn voor het herstel van het besluit vastgesteld op tien weken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/4400
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te Rotterdam, eiser,
gemachtigde mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam,
en
de Staatssecretaris van Financiën, daaronder begrepen diens rechtsvoorganger, verweerder,
gemachtigde mr. K.A. Linders.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1 Bij besluit van 29 maart 2010 heeft verweerder eiser wegens plichtsverzuim voorwaardelijk strafontslag gegeven met een proeftijd van twee jaren en hem een bijkomende straf, te weten het niet toekennen van een periodieke salarisverhoging gedurende twee jaren, opgelegd. Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bij brief van 10 mei 2010 bezwaar gemaakt.
2 Op 24 juni 2010 heeft een hoorcommissie eiser op zijn bezwaren gehoord. Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
3 Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 27 oktober 2010 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 21 december 2010 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft bij brieven van 2 maart 2011 en 10 maart 2011 nadere stukken ingediend.
4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2011. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door B.E. Zuidema, P&O functionaris bij de Belastingdienst Toeslagen.
2 Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 50, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is de ambtenaar gehouden de plichten die uit zijn functie voortvloeien nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
1.2. Ingevolge artikel 80, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.
1.3 Ingevolge artikel 80, tweede lid, van het ARAR omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1.4 Ingevolge artikel 81, eerste lid, aanhef en onder j, van het ARAR is één van de disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd: ontslag.
1.5 Ingevolge artikel 81, derde lid, van het ARAR kan bij het opleggen van een straf worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
2 De rechtbank gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Op 10 juli 2006 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en eiser over eisers financiële situatie. In februari 2008, september 2008, januari 2009 en maart 2009 hebben schuldeisers beslag gelegd op eisers salaris. Na voormeld eerste gesprek heeft verweerder met eiser gesprekken gevoerd op 15 augustus 2006, 17 augustus 2006, 8 februari 2008, 7 maart 2008, 11 april 2008, 9 juni 2008, 22 september 2008 en 15 mei 2009. In een aantal van deze gesprekken heeft verweerder tevens aan de orde gesteld dat eiser het SAP tijdwerkregistratiesysteem (hierna: SAP/TWR) niet of niet volledig heeft ingevuld.
2.2 Op 17 juli 2008 heeft verweerder over het tijdvak 1 september 2007 tot 31 augustus 2008 een overwegend positieve beoordeling van eiser vastgesteld.
2.3 In mei 2009 is de echtscheiding van eiser uitgesproken. Op 3 juni 2009 heeft eiser een stabilisatieovereenkomst getekend met de Kredietbank Rotterdam ten behoeve van opneming in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp).
3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - samengevat weergegeven - op het volgende standpunt gesteld. Eiser is zijn financiële verplichtingen bij herhaling niet nagekomen, hetgeen heeft geleid tot vier loonbeslagen. Daarnaast is hij onvoldoende voortvarend te werk gegaan bij het op orde stellen van zijn financiën. Ten slotte heeft hij zijn gewerkte uren niet dan wel onvoldoende zorgvuldig ingevuld in SAP/TWR, ook niet nadat hij hierop meerdere malen is aangesproken. Gezien de ernst van deze verwijten is de opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag passend. Omdat de procedure te lang heeft geduurd, heeft verweerder aanleiding gezien om de in het primaire besluit opgelegde bijkomende straf van het niet toekennen van een periodieke salarisverhoging voor de duur van twee jaar in te trekken en de proeftijd met drie maanden te bekorten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat tijdens de proeftijd wederom ernstig plichtsverzuim is geconstateerd, te weten dat eiser geen belastingaangifte voor 2008 en 2009 heeft gedaan en dat er een vijfde loonbeslag is gelegd. Bij besluit van 4 mei 2011 is daarom de voorwaardelijke straf ten uitvoer gelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4 Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en heeft daartoe
- samengevat weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Hij betwist dat hij er niet alles aan heeft gedaan om zijn financiën op orde te krijgen. Als gevolg van een burn out kan niet worden gesproken van verwijtbaar handelen. Eiser heeft ook het invullen van SAP/TWR als gevolg van die burn out verwaarloosd. Primair stelt eiser zich op het standpunt dat er geen reden was om hem voorwaardelijk strafontslag op te leggen. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat het terugbrengen van de proeftijd met drie maanden geen recht doet aan het feit dat zijn bezwaren op de voornaamste punten gegrond zijn verklaard. Een proeftijd van maximaal zes maanden zou eerder geïndiceerd zijn.
Bij brief van 2 maart 2011 heeft eiser een brief van 4 november 2010 van psychiater [naam] overgelegd, die betrekking heeft op zijn psychische gesteldheid. Bij brief van 10 maart 2011 heeft hij voorts afschriften overgelegd van brieven van 18 februari 2011 en 22 februari 2011 van de gemeente Rotterdam, dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die betrekking hebben op de door eiser verzochte schuldhulpverlening.
5 De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1 Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, onder meer de uitspraak van 3 januari 2008 (LJN: BC1677), gelden in tuchtrechtelijke zaken als de onderhavige niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn, doch is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven wel noodzakelijk, dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen, dat betrokkene zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
5.1.1 Tussen partijen is niet in geschil dat voormelde loonbeslagen zijn gelegd.
5.1.2 Ten aanzien van verweerders verwijt dat eiser onvoldoende voortvarend te werk is gegaan met het op orde brengen van zijn financiën, merkt de rechtbank op dat uit de bij brief van 10 maart 2011 overgelegde stukken, die de rechtbank aanmerkt als een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen stelling, blijkt dat niet geheel aan eiser te wijten is dat hij ten tijde van het bestreden besluit nog weinig voortgang had gemaakt met het op orde brengen van zijn financiën. Uit de brieven van 18 februari 2011 en 22 februari 2011 volgt immers dat eiser voor 20 juli 2009 heeft gevraagd om schuldhulpverlening, maar dat deze aanvraag eerst op 13 april 2010 in behandeling is genomen. Uit de stukken volgt eveneens dat de Kredietbank hiervoor de volledige verantwoordelijkheid neemt. Omdat eiser erop mocht vertrouwen dat deze instantie hem zou bijstaan in zijn schuldenproblematiek, is de rechtbank van oordeel dat hem vanaf 20 juli 2009 niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij onvoldoende voortvarend te werk is gegaan met het op orde brengen van zijn financiën.
Verweerder heeft eiser echter vanaf het eerste gesprek over diens financiële situatie op 10 juli 2006 regelmatig op het hart gedrukt zijn financiële situatie op orde te brengen en heeft hem daarvoor gewezen op het bedrijfsmaatschappelijk werk en de gemeentelijke schuldhulpverlening. De rechtbank stelt vast dat eiser over de periode tussen 10 juli 2006 en 20 juli 2009 niet heeft aangetoond dat hij serieuze pogingen heeft ondernomen om zijn financiële situatie op orde te brengen. Gelet hierop dient in zoverre dan ook te worden geconcludeerd dat verweerder op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat eiser zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt.
5.1.3 Tussen partijen is niet in geschil dat eiser SAP/TWR gedurende een langere periode niet of niet volledig heeft ingevuld.
5.2 Ten aanzien van de vraag of de aan eiser verweten gedragingen kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim stelt de rechtbank, op grond van hetgeen door eiser in de gronden van beroep en ter zitting is aangevoerd, vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van plichtsverzuim.
5.3 Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de verweten gedragingen aan eiser
kunnen worden toegerekend.
5.3.1 Verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de omstandigheid dat meerdere malen beslag is gelegd op eisers salaris een negatieve uitstraling kan hebben op een organisatie als de Belastingdienst, dat dit risico’s kan inhouden voor het functioneren binnen die organisatie en dat medewerkers van de Belastingdienst in dat opzicht een voorbeeldfunctie hebben. Nu eiser verweerders stelling, dat hij tegenover zijn werkgever onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen - waardoor de werkgever meerdere malen is geconfronteerd met loonbeslagen - niet gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich reeds hierom op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze gedraging aan eiser kan worden toegerekend.
5.3.2 De rechtbank kan verweerder ten aanzien van het verwijt, dat eiser onvoldoende voortvarend te werk is gegaan met het op orde brengen van zijn financiën, volgen in de stelling dat er reeds in 2006 bij eiser op is aangedrongen hulp te zoeken bij het oplossen van zijn schulden en dat de omstandigheid, dat hij niet terecht kon in de Wsnp omdat zijn scheiding nog niet was uitgesproken, hem niet verschoont van de verantwoordelijkheid om actie te ondernemen en zijn problemen op een andere manier op te lossen.
Nu eiser in dit verband in de gronden van bezwaar en ter zitting van de hoorcommissie echter heeft gewezen op de echtscheidingsprocedure waarin hij was verwikkeld en de psychische klachten waaraan hij leed, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, zonder nader onderzoek, niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit eiser zondermeer kan worden toegerekend.
Dienaangaande verwijst de rechtbank allereerst naar de onder 5.1.2 reeds genoemde bij brief van 10 maart 2011 overgelegde stukken. Voorts wijst de rechtbank op de bij brief van 2 maart 2011 overgelegde brief van 4 november 2010 van eisers psychiater, die eveneens wordt aangemerkt als een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen stelling. In die brief staat onder meer dat de psychiater heeft geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een depressief klachtenpatroon, geluxeerd en onderhouden door psychosociale problematiek, bij een gescheiden en alleenstaande [leeftijd]-jarige man die aan het inleveren is qua psychosociale integratie. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit onvoldoende rekenschap gegeven van de door eiser gestelde (psychische) problematiek.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.3.3 Ten aanzien van het verwijt dat eiser SAP/TWR niet of niet volledig heeft ingevuld is ter zitting aan de orde geweest dat er iets is misgegaan met de afkoop van 80 verlofuren. Eiser heeft aangevoerd dat hij SAP/TWR niet kon invullen omdat hij dan een negatief verlofsaldo zou krijgen en dat het systeem bovendien blokkeert op het moment dat hij enkele maanden niets invult. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze kwestie eiser niet ontsloeg van de verplichting om SAP/TWR juist in te vullen, te meer nu verweerder dit systeem niet alleen gebruikt voor verlof- en urenregistratie maar ook als sturingsinstrument. De door eiser bijgehouden overzichten in Lotus Notes en Excel zijn hiermee reeds hierom niet op één lijn te stellen. Tevens is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het ervaren van hoge werkdruk eiser evenmin ontslaat van die verplichting. Verweerder heeft daarbij de omstandigheid dat eiser meerdere malen op zijn nalatigheid is aangesproken en daarbij nadrukkelijk is gewezen op het belang van het invullen van SAP/TWR kunnen betrekken.
Hetgeen in 5.3.2 is overwogen met betrekking tot de psychische klachten van eiser geldt echter ook ten aanzien van dit verwijt. Ook in zoverre is het bestreden besluit derhalve genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
5.4 Gelet op het vorenstaande zal verweerder een deskundige dienen in te schakelen die onderzoek kan doen naar eisers psychische gesteldheid. Daarbij dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de vraag of diens psychische gesteldheid in de periode van 10 juli 2006 tot 20 juli 2009 van invloed is geweest op eisers mogelijkheid om zijn financiën op orde brengen en SAP/TWR volledig in te vullen en het verwijtbaar zijn van die beide gedragingen.
5.5 De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het gebrek door verweerder hersteld kan worden op tien weken. Indien verweerder geen gebruik maakt van de mogelijkheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, dient zij dit conform het bepaalde in artikel 8:51b van de Awb zo snel mogelijk aan de rechtbank mede te delen.
Conform het bepaalde in artikel 8:51b, derde lid, van de Awb, staat het eiser vrij om binnen een termijn van vier weken nadat verweerder het gebrek heeft hersteld, schriftelijk zijn zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren te brengen.
6 De beoordeling van de overige beroepsgronden stelt de rechtbank uit tot de einduitspraak.
3 Beslissing
De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om, binnen tien weken na dagtekening van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, nader onderzoek te laten verrichten naar de psychische gesteldheid van eiser in de periode van 10 juli 2006 tot 20 juli 2009 en ten aanzien van de gedragingen zoals hiervoor onder 5.4 omschreven.
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. J. de Gans en mr. A.G. van Malenstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 4 augustus 2011.
Tegen deze uitspraak kan slechts tegelijkertijd met een hoger beroep tegen de einduitspraak hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: