ECLI:NL:RBROT:2011:BR3556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
381170 / HA RK 11-132
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters-commissarissen in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 juli 2011 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die betrokken was bij een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen de rechters-commissarissen die hem als getuige hadden gehoord in verband met een rechtshulpverzoek betreffende medeverdachten. Verzoeker stelde dat de rechters-commissarissen partijdig waren, omdat hij op 20 juni 2011 in zijn eigen strafzaak moest verschijnen, wat hem door hen was aangezegd tijdens zijn getuigenverhoor. De rechtbank oordeelde echter dat deze aanzegging geen zwaarwegende objectief gerechtvaardigde aanwijzingen voor partijdigheid opleverde. De rechtbank benadrukte dat een aanzegging in het kader van een getuigenverhoor niet kan worden gelijkgesteld aan een dagvaarding of oproep van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een subjectieve onpartijdigheid van de rechters-commissarissen. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 29 juli 2011
Zaaknummer: 381170
Rekestnummer: HA RK 11-132
Parketnummer: 10/750052-08
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
zonder bekende woon-of verblijfplaats hier ten lande,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
rechter-commissaris in strafzaken [naam RC 1]
en van de
rechter-commissaris in strafzaken [naam RC 2] (hierna: de rechters-commissarissen).
1. Het procesverloop en de processtukken
Op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam is op 8 december 2009 het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen verzoeker onder parketnummer 10/750052-08 voor onbepaalde tijd geschorst en is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank teneinde een aantal getuigen te horen en voorts om de onderzoekshandelingen te verrichten die door de rechter-commissaris noodzakelijk worden geacht.
In het kader van een rechtshulpverzoek betreffende een aantal medeverdachten is verzoeker op 9 en 10 mei 2011 middels videoverbinding tussen het kabinet rechter-commissaris te Rotterdam en het openbaar ministerie te Bogota als getuige gehoord door de rechters-commissarissen. Het verhoor heeft plaatsgevonden met bijstand van een beëdigd tolk in de Spaanse taal.
Bij brief van 16 juni 2011 heeft de raadsman van verzoeker de meervoudige kamer voor wrakingszaken verzocht de rechters-commissarissen te wraken.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
1. het bevel gevangenhouding van verzoeker als verdachte d.d. 29 april 2008;
2. de dagvaarding van verzoeker om op 29 juli 2008 als verdachte voor de zitting van de meervoudige strafkamer te verschijnen;
3. het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken op 29 juli 2008;
4. het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van 17 oktober 2008;
5. het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van 31 maart 2009;
6. het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van 26 juni 2009;
7. het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van 22 september 2009;
8. het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van 8 december 2009;
9. het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker d.d. 8 december 2009;
10. het rechtshulpverzoek aan Colombia d.d. 14 februari 2011, houdende het verzoek om aan verzoeker de oproep voor de zitting van 20 juni 2011 te doen uitreiken;
11. het proces-verbaal van bevindingen van rechter-commissaris [naam RC 1] d.d. 09 mei 2011;
12. het wrakingsverzoek d.d. 16 juni 2011;
13. de oproeping van verzoeker voor de zitting van de wrakingskamer;
14. het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van 20 juni 2011.
Verzoeker en diens raadsman alsmede de rechters-commissarissen en de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters-commissarissen zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters-commissarissen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 18 juli 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen de officier van justitie en de raadsman van verzoeker, mr. A.H.J. Strak die aan de hand van pleitaantekeningen zijn standpunt nader heeft toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft (de raadsman namens) verzoeker aangevoerd hetgeen is opgenomen in zijn brief van 16 juni 2011 alsmede in zijn pleitaantekeningen die ter onderhavige zitting aan de griffier zijn overhandigd.
Van deze brief en de pleitaantekeningen zijn kopieën aan deze beslissing gehecht en de inhoud ervan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Kort gezegd meent verzoeker dat aanzeggen een juridische status heeft en niet hetzelfde is als mededelen. De rechters-commissarissen hebben de schijn van vooringenomenheid opgeroepen door taken welke toebehoren aan het Openbaar Ministerie, te weten het op correcte wijze oproepen en/of aanzeggen van een zitting betreffende de strafzaak van verzoeker zelf, namens het Openbaar Ministerie uit te voeren ten tijde van een getuigenverhoor niet betreffende de zaak van verzoeker zelf.
2.2
De rechters-commissarissen hebben niet in het verzoek berust. Zij menen dat zij verzoeker hebben medegedeeld dat de Rotterdamse officier van justitie hem heeft gedagvaard tegen de zitting van de meervoudige kamer van 20 juni 2011. Dat aanzeggen een andere juridische inhoud zou hebben dan mededelen mag zo zijn, maar een dergelijke door een rechter-commissaris gedane mededeling (aanzegging) kan de door de wet voorgeschreven oproeping door de officier van justitie niet vervangen en is geen aanzegging als bedoeld in artikel 319 van het Wetboek van Strafvordering. In het onderhavige geval is de oproeping ook feitelijk uitgegaan van de officier van justitie.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek omdat het verzoek niet is gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3. De ontvankelijkheid van het verzoek
3.1.
Ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering dient het verzoek tot wraking gedaan te worden zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
De raadsman van verzoeker heeft bij brief van 16 juni 2011 de rechters-commissarissen gewraakt.
3.3.
Uit het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris mr. V. Mul blijkt dat hij de verzoeker middels videoverbinding voor aanvang van het getuigenverhoor heeft aangezegd dat hij is gedagvaard door de officier van justitie te Rotterdam en dient te verschijnen ter terechtzitting van 20 juni 2011 te 09:00 uur bij de meervoudige strafkamer van deze rechtbank.
In het proces-verbaal van getuigenverhoor op 10 mei 2011 merkt rechter-commissaris [naam RC 2] op dat zij verzoeker hoort zeggen dat hij niet weet of hij opgeroepen wordt. Zij merkt vervolgens op dat verzoeker gisteren door haar collega rechter-commissaris [naam RC 1] is aangezegd om op 20 juni 2011 om 09:00 uur te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Rotterdam en dat daarvan een proces-verbaal is opgemaakt.
Zwaartepunt in het betoog voor ontvankelijkheid van het verzoek van de raadsman is, dat het hem op 9 mei 2011 vanwege het feit dat er in de Spaanse taal werd gesproken niet duidelijk is geworden dat zijn cliënt werd "aangezegd" ter terechtzitting van 20 juni 2011 te verschijnen en dat zulks hem pas op 15 juni 2011 na ontvangst van de vertaalde dagvaarding is duidelijk geworden. De raadsman is er tot laatstgenoemde datum vanuit gegaan, dat er een mededeling aan zijn cliënt omtrent zijn zitting werd gedaan, een term zonder juridische consequenties. Het proces-verbaal van bevindingen, hiervoor vermeld, was op 16 juni 2011 nog niet aan de raadsman verstrekt.
3.4.
Het is de wrakingskamer onduidelijk gebleven of de raadsman op 9 mei 2011 had moeten begrijpen welke term werd gebezigd in verband met de voortzetting van verzoekers eigen strafprocedure.
Niet kan worden uitgesloten dat door de videoverbinding en de simultane vertaling één en ander niet geheel verstaanbaar is geweest voor de raadsman en verzoeker en dat pas na 15 juni 2011 duidelijk is geworden dat door de rechter-commissaris bij het doen van de mededeling over de nadere terechtzitting het woord " aanzeggen" is gebruikt. In dat licht is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking tijdig is ingediend zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek om wraking van de rechters-commissarissen.
4. De beoordeling
4.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters-commissarissen - subjectief - niet onpartijdig waren.
Ook overigens is voor zodanig oordeel uit de stukken noch bij het onderzoek ter terechtzitting houvast gevonden.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters-commissarissen jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterden - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
De omstandigheid dat verzoeker door de rechters-commissarissen, tijdens het verhoor van verzoeker als getuige in de strafzaken van medeverdachten, is aangezegd dat hij in zijn eigen strafzaak op 20 juni 2011 zou moeten terechtstaan, levert geen zwaarwegende objectief gerechtvaardigde aanwijzingen op als hiervoor bedoeld.
Een dergelijke aanzegging kan in het geval waarin het onderzoek voor een onbepaalde tijd is geschorst niet in de plaats komen van een dagvaarding of oproep die uitgaat van het Openbaar Ministerie en heeft geen andere betekenis dan het zijn van een mededeling c.q. kennisgeving aan verzoeker. Enige (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid kan daaruit niet worden afgeleid.
Ten aanzien van het standpunt van de raadsman van verzoeker dat in casu door voornoemde handelwijze van de rechters-commissarissen het vertrouwen in de rechterlijke onpartijdigheid wordt geschaad, overweegt de wrakingskamer als volgt. Aan de omstandigheid dat verzoeker gevolg heeft gegeven aan de oproep om als getuige een verklaring af te leggen in de strafzaak tegen medeverdachten, kan verzoeker niet het vertrouwen hebben ontleend dat die gelegenheid niet gebruikt zou worden voor het doen van mededelingen die betrekking hebben op zijn eigen strafzaak. Het feit dat de rechters-commissarissen bedoelde mededeling hebben gedaan impliceert geen schending van vertrouwen en levert geen strijd op met de rechterlijke onpartijdigheid.
Het verzoek is mitsdien ongegrond.
5. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam RC 1] en [naam RC 2].
Deze beslissing is gegeven op 29 juli 2011 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 juli 2011 in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de jongste rechter en de griffier ondertekend.