ECLI:NL:RBROT:2011:BR2796

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91165 / HA ZA 11-2076
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van een binnenschip en de rechtsgeldigheid van een koopovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de verkoop van een binnenschip centraal. Eiser, [eiser 1], had op 28 december 2009 een bezichtiging van het schip gehad en er was gesproken over een koopprijs van EUR 400.000,00. Tevens was er een mogelijkheid besproken voor een achtergestelde lening van EUR 35.000,00. Echter, de gedaagde, [gedaagde], heeft de overeenkomst niet nagekomen, wat leidde tot een vordering van [eiser 1] voor schadevergoeding van EUR 20.000,00 en een provisie van EUR 8.000,00 voor [eiseres 2]. De rechtbank oordeelde dat [eiser 1] niet mocht vertrouwen op de totstandkoming van de koopovereenkomst, aangezien hij niet in staat was de koopprijs te financieren. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtsgeldige overeenkomst was ontstaan, omdat de voorwaarden voor de lening niet waren vervuld en er geen schriftelijke overeenkomst was opgesteld. De vorderingen van [eiser 1] en [eiseres 2] werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM, locatie Dordrecht
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 91165 / HA ZA 11-2076
Vonnis van 20 juli 2011
in de zaak van
1. [eiser 1]
wonende te Krabbendijke,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHEEPVAARTBEDRIJF [R] B.V.,
gevestigd te Heijningen,
eisers,
advocaat mr. M.J. van Dam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M. Verhagen.
Partijen worden hierna [eiser 1], [eiseres 2] en [gedaagde] genoemd.
1. Het procesverloop
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 februari 2011 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 juni 2011.
2. De vaststaande feiten
In beide procedures
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de overgelegde producties, voor zover niet betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2. [gedaagde] was eigenaar van motorschip “[motorschip V]”. Hij heeft [directeur eiseres 2] (verder te noemen: [de directeur]), directeur van [eiseres 2], ingeschakeld bij de verkoop van het schip.
2.3. [eiser 1] had belangstelling voor het schip. Op 28 december 2009 heeft [eiser 1] het schip bezichtigd. [de directeur] en [gedaagde] waren daarbij aanwezig. Er is toen gesproken over een koopprijs van EUR 400.000,00 en een door [gedaagde] aan [eiser 1] te verstrekken achtergestelde lening van EUR 35.000,00 ter financiering van de koopprijs. [gedaagde] heeft toen gezegd dat hij hierover advies wilde inwinnen bij zijn boekhouder.
3. De vorderingen
3.1. Gevorderd wordt dat [gedaagde] veroordeeld wordt, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser 1] van EUR 20.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening;
b. tot betaling van provisie ad EUR 8.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening;
c. in de kosten van de procedure.
3.2. [eiser 1] stelt het volgende.
Op 28 december 2009 hebben partijen overeenstemming bereikt over de koopprijs van EUR 400.000,00. [gedaagde] was toen ook bereid een achtergestelde lening te verstrekken van EUR 35.000,00 als zijn boekhouder het goed vond. [de directeur] heeft [eiser 1] later meegedeeld dat de achtergestelde lening akkoord was. De levering zou eind april 2010 plaatsvinden. [gedaagde] is de overeenkomst niet nagekomen, waardoor [eiser 1]
EUR 20.000,00 schade lijdt.
3.3. [eiseres 2] stelt het volgende.
[eiseres 2] is met [gedaagde] overeengekomen dat zij, indien de [motorschip V] zou worden verkocht, recht heeft op provisie ter hoogte van 2% van de verkoopprijs. [gedaagde] heeft de [motorschip V] voor EUR 400.000,00 aan [eiser 1] verkocht, zodat [eiseres 2] recht heeft op EUR 8.000,00.
3.4. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Hij heeft het gestelde betwist.
4. De beoordeling
In de procedure [eiser 1] tegen [gedaagde]
4.1. Vast staat dat partijen op 28 december 2009 over de achtergestelde lening hebben gesproken en dat [gedaagde] daarover eerst informatie van zijn boekhouder wenste in te winnen, zodat op 28 december 2009 geen overeenstemming bestond. [gedaagde] voert aan dat hij, na overleg met zijn boekhouder, tegen [de directeur] heeft gezegd dat hij geen achtergestelde lening aan [eiser 1] wilde verstrekken. [eiser 1] stelt echter onweersproken dat [de directeur] tegen hem heeft gezegd dat [gedaagde] het wèl eens was met een achtergestelde lening van EUR 35.000,00.
4.2. In beginsel mocht [eiser 1] erop vertrouwen dat [de directeur] als vertegenwoordiger van [gedaagde] kon worden beschouwd, omdat [gedaagde] [eiser 1] op 28 december 2009 in aanwezigheid van [de directeur] op zijn schip heeft ontvangen. Mededelingen die [de directeur] aan [eiser 1] heeft gedaan, binden [gedaagde] dan ook. Indien [de directeur] buiten zijn volmacht heeft gehandeld, kan [gedaagde] dat niet aan [eiser 1] tegenwerpen. Het is echter de vraag of [eiser 1] uit de enkele mededeling dat [gedaagde] een achtergestelde lening wilde verstrekken mocht afleiden dat een overeenkomst tot stand is gekomen.
4.3. [eiser 1] heeft niet betwist dat [gedaagde] zijn schip alleen wenste te verkopen als de koopprijs van EUR 400.000,00 betaald kon worden. Indien al aangenomen wordt dat [gedaagde] bereid was [eiser 1] te helpen met een achtergestelde lening, mocht [eiser 1] er niet op vertrouwen dat een overeenkomst tot stand was gekomen zolang hij de rest van de koopsom niet kon financieren. [eiser 1] stelt dat hij een financieringvoorbehoud had gemaakt, maar zelfs als dit het geval zou zijn, mocht hij niet aannemen dat hem onbeperkt de tijd zou worden gegund een bank te vinden die de koopprijs wilde financieren. Indien al overeenstemming over de koopprijs was bereikt, mocht [gedaagde] er op vertrouwen dat de overeenkomst was aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat [eiser 1] op korte termijn voor algehele financiering kon zorgen.
[eiser 1] heeft, zijn eigen stellingen volgend, na 28 december 2009 geen contact meer gehad met [gedaagde]. Op welk moment [gedaagde] had moeten begrijpen dat er een overeenkomst tot stand was gekomen volgt dan ook niet uit de stellingen van [eiser 1]. Hij heeft dan ook onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat tussen hem en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen.
4.4. Ten overvloede wordt over de gevorderde EUR 20.000,00 het volgende overwogen.
4.4.1. Primair stelt [eiser 1] dat een boeteclausule van 10% van de koopprijs gebruikelijk is en dat hij uit coulance de helft daarvan vordert.
Een boeteclausule moet tussen partijen zijn overeengekomen. [eiser 1] stelt niet dat zulks het geval is. Uit de ter zitting afgelegde verklaringen blijkt niet dat een boete zelfs maar onderwerp van gesprek is geweest. Op grond van gebruik kan een dergelijke verplichting niet worden aangenomen. De primaire grondslag kan niet tot toewijzing van het gevorderde leiden.
4.4.2. Subsidiair stelt [eiser 1] dat hij EUR 20.000,00 schade lijdt. Deze stelling onderbouwt hij als volgt. In mei 2010 heeft [eiser 1] een ander schip gekocht dat gerepareerd moest worden en twee maanden heeft stilgelegen, zodat EUR 465,00 per dag aan inkomsten is gemist. Bovendien heeft [gedaagde] zijn schip aan een ander verkocht voor EUR 410.000,00. [gedaagde] heeft een en ander betwist.
4.4.3. Schadevergoeding strekt er toe de benadeelde in de positie te brengen waarin deze zou hebben verkeerd zonder het schadetoebrengende feit. [eiser 1] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting niet voldoende onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen dat de [motorschip V] eind april 2010 geleverd zou worden. Nergens blijkt uit dat de leveringsdatum onderwerp van gesprek is geweest. Indien niettemin wordt uitgegaan van een verplichting tot levering eind april 2010, geldt het volgende.
4.4.4. [eiser 1] heeft onvoldoende gesteld om enig bedrag aan schade toe te kennen. Zo kan niet worden nagegaan of [eiser 1] na de aanschaf van het andere schip in een nadeliger positie is komen te verkeren. Het enkele feit dat hij een schip koopt dat twee maanden niet gebruikt kan worden is daartoe onvoldoende.
Dat [gedaagde] zijn schip voor een hogere prijs aan een ander zou hebben verkocht dan [eiser 1] bereid was te betalen is, gelet op het hiervoor weergegeven uitgangspunt, geen grond voor schadevergoeding.
In de procedure [eiseres 2] tegen [gedaagde]
4.5. In het midden kan blijven of [gedaagde] aan [eiseres 2] opdracht heeft gegeven tot bemiddeling. Vast staat dat geen vergoeding is verschuldigd als er geen koopovereenkomst tot stand wordt gebracht.
4.6. Hetgeen hiervoor onder 4.3. is overwogen geldt eveneens in de procedure tussen [eiseres 2] en [gedaagde]. In deze procedure kan daar nog aan worden toegevoegd dat het merkwaardig is dat [de directeur] meent dat er door zijn tussenkomst een overeenkomst tussen [eiser 1] en [gedaagde] tot stand is gekomen, maar dat hij - naar hij ter zitting stelt tegen zijn gewoonte in - geen schriftelijke overeenkomst heeft opgesteld. Deze omstandigheid is te meer een aanwijzing dat partijen het niet eens zijn geworden. [de directeur] had er immers zelf alle belang bij vast te leggen dat er een overeenkomst was ontstaan. Bovendien was het de taak van [eiseres 2] als makelaar om, zeker bij een transactie als deze, onduidelijkheden weg te nemen door eventueel bereikte overeenstemming op schrift te stellen.
4.7. Nu het schip niet is verkocht, heeft [eiseres 2] geen recht op provisie, zodat de vordering zal worden afgewezen.
In beide procedures
4.8. [eiseres 2] en [eiser 1] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 615,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief III à EUR 579,00)
Totaal EUR 1.773,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen van [eiser 1] en [eiseres 2] af,
5.2. veroordeelt [eiseres 2] en [eiser 1] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.773,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.J. de Nijs, rechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.?