ECLI:NL:RBROT:2011:BR1635

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/863 WATER-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen wijzigingsvergunning op grond van de Waterwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een wijzigingsvergunning op grond van de Waterwet. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, dat op 22 november 2010 een wijzigingsvergunning verleende voor het offshore windturbinepark West Rijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Den Haag niet als partij kan worden toegelaten in deze procedure, omdat de Crisis- en herstelwet bepaalt dat niet-centrale overheden geen beroep kunnen instellen tegen besluiten die niet specifiek gericht zijn tot hen. Dit betekent dat de gemeente Den Haag geen beroep heeft ingesteld en dus niet kan deelnemen aan de procedure.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de wijzigingsvergunning geen betrekking heeft op het landtracé en dat verweerder de mogelijke effecten van het landtracé terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder geen integrale visie heeft gepresenteerd over elektriciteitswinning en -transport en dat er geen milieueffectrapportage is gevraagd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de wijzigingsvergunning niet in strijd is met de Waterwet en dat de beroepsgronden van eiseres niet tot een ander oordeel leiden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 11/863 WATER-T1
Uitspraak in het geding tussen
[naam], gevestigd te Den Haag, eiseres,
gemachtigden mr. G.G.M. Johannes, werkzaam voor juridisch adviesbureau Victoria Justa VOF, en ir. C.S. Grotenhuis, bestuurslid van eiseres,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, verweerder.
Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen:
[naam], vergunninghoudster,
gemachtigde mr. E. Aarts, advocaat te Amsterdam.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 22 november 2010 heeft verweerder op grond van artikel 6.22 van de Waterwet een wijzigingsvergunning verleend voor het offshore windturbinepark met de naam West Rijn.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 3 januari 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage, die met toepassing van artikel 8:13, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de zaak heeft verwezen naar de rechtbank Rotterdam.
Bij brief van 7 maart 2011 hebben de gemeente Den Haag, het college van burgemeester en wethouders almede de raad van deze gemeente (hierna samen: gemeente Den Haag), verzocht om toegelaten te worden als partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb.
Verweerder heeft bij brief van 12 april 2011 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken met procedurenummers AWB 11/863, AWB 11/864 11/1265 en 11/1306 heeft gevoegd plaatsgevonden op 13 mei 2011. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.G. Klein-Hendriks, mr. M.C. Ferf en ing. S. de Jong. Namens vergunninghoudster is mr. N.H. van den Biggelaar, kantoorgenoot van
mr. E. Aarts, verschenen. Namens de gemeente Den Haag zijn mr. dr. O.J.D.M.L. Jansen en mr. L.C. van Enkhuizen verschenen. Na de zitting zijn de zaken geplitst.
2 Overwegingen
2.1 Feiten
Bij besluit van 1 september 2009 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aan [naam] een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken verleend voor het oprichten, in stand houden en verwijderen van een offshore windturbinepark bestaande uit maximaal 72 turbines met de naam West Rijn.
Op 15 januari 2010, aangevuld op 7 mei 2010, heeft vergunninghoudster een aanvraag tot wijziging van deze vergunning ingediend. Het ontwerpbesluit is genomen op 10 september 2010 en heeft van 16 september tot en met 27 oktober 2010 ter inzage gelegen. Tegen dit ontwerpbesluit zijn zienswijzen ingediend.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de vergunning van 1 september 2009 gewijzigd wat betreft het type windturbines en het kabeltracé. Het verzoek om verplaatsing van 7 windturbines buiten de contouren van het vergunde windturbinepark heeft verweerder afgewezen.
2.2 Toelating als partij
Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Ter zitting heeft de rechtbank beslist dat de gemeente Den Haag niet als partij wordt toegelaten. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 1.4 van de Crisis- en herstelwet kan in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan geen beroep instellen tegen een besluit, indien dat besluit niet is gericht tot die rechtspersoon of tot een orgaan van die rechtspersoon, onderscheidenlijk tot dat bestuursorgaan of tot de rechtspersoon waartoe dat bestuursorgaan behoort. Gelet hierop kan de gemeente Den Haag geen beroep instellen tegen het bestreden besluit. Zij heeft dat ook niet gedaan.
Nu bij formele wet bepaald is dat geen ontvankelijk beroep kan worden ingesteld biedt artikel 8:26 van de Awb niet de ruimte om de gemeente Den Haag als partij tot het geding toe te laten. In dit verband wijst de rechtbank op de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 117/118) waarin tot uitdrukking is gebracht dat artikel 8:26 van de Awb niet beoogt te voorzien in participatie door belanghebbenden die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid beroep in te stellen dan wel niet-ontvankelijk zouden zijn in hun beroep. Hetgeen de gemeente Den Haag daartegenover heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
2.3 Wettelijk kader
Op 22 december 2009 zijn de Waterwet en het Waterbesluit in werking getreden.
Op grond van artikel 6.5, aanhef en onder c, van de Waterwet in samenhang gelezen met artikel 6.13, eerste lid, aanhef en onder c, van het Waterbesluit is het verboden zonder vergunning gebruik te maken van de Noordzee door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder installaties of kabels en leidingen te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge artikel 6.21 van de Waterwet wordt een vergunning geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet, is de toepassing van deze wet gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Ingevolge het tweede lid van artikel 2.1 van de Waterwet, is de toepassing van deze wet mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald.
Artikel 6.11, eerste lid van de Waterwet bepaalt dat de in dit hoofdstuk gegeven bevoegdheden ten aanzien van handelingen als bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, die plaatsvinden in de Nederlandse exclusieve economische zone, mede worden toegepast ter bescherming van andere belangen dan waarin artikel 2.1 voorziet, voor zover daarin niet bij of krachtens andere wet is voorzien.
Ingevolge artikel 6.22, eerste lid, van de Waterwet kan het bevoegd gezag een vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen wijzigen of aanvullen.
Verweerder heeft opgesteld de Beleidsregels inzake de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken op installaties in de exclusieve economische zone (Stcrt. 2004, 252; hierna de Beleidsregels). Deze zijn per 22 december 2009 aangepast aan de Waterwet en het Waterbesluit (Stcrt. 2009, nr. 19704) en berusten thans op artikel 6.13 van het Waterbesluit.
Het toetsingskader zoals neergelegd in artikel 2.1 en 6.11, eerste lid, van de Waterwet is nader uitgewerkt in artikel 5 van de Beleidsregels, waarin het volgende is bepaald:
“Bij de voorbereiding en de vaststelling van een beschikking inzake het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning wordt rekening gehouden met:
a. het behouden van mogelijkheden voor een doelmatig en veilig gebruik van de Noordzee door anderen dan de vergunninghouder,
b. de op de Noordzee betrekking hebbende onderdelen van de Nota Ruimte waarvoor het regeringsstandpunt op 27 april 2004 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is toegezonden (Kamerstukken II 2003/04, 29 435, nrs. 1-2), en
c. andere op de Noordzee betrekking hebbende plannen en gebiedsaanwijzingen op grond van de artikelen 4.1 en 4.6 van de Waterwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Wet milieubeheer”.
2.4 Gronden van beroep
Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen voor zover dat betrekking heeft op het gewijzigde kabeltracé. Hierdoor is het oorspronkelijke aanlandingspunt gewijzigd van Hoek van Holland in Kijkduin. Met haar beroep beoogt eiseres te voorkomen dat in het procedurele vervolgtraject over het landtracé het aanlandingspunt als een vaststaand gegeven wordt beschouwd.
Eiseres voert aan dat verweerder een integrale visie over elektriciteitswinning en -transport van het aanlandingspunt Kijkduin naar het hoogspanningsstation in Wateringen uit de weg is gegaan. Het landtracé maakt geen onderdeel uit van de vergunning van 1 september 2009 en evenmin van het bestreden besluit, terwijl juist een koppeling met het vervolgtraject had moeten worden gemaakt. Het bestreden besluit moet om die reden wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel worden vernietigd. Eiseres stelt voorts dat verweerder ten onrechte geen (aanvullende) milieueffectrapportage (hierna: MER) heeft gevraagd, nu de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende MER niet ziet op het landtracé. In het bestreden besluit is geen aandacht besteed aan de gevolgen die de magnetische velden van de ondergrondse hoogspanningskabels voor de volksgezondheid kunnen hebben. Volgens eiseres is het heel goed denkbaar dat indien verweerder het volksgezondheidsaspect wel had meegenomen dit ertoe zou hebben geleid dat de aanvraag tot wijziging van het aanlandingspunt had moeten worden geweigerd. Voorts had verweerder de interferentie van de hoogspanningskabels van het windturbinepark West Rijn met die van het windturbinepark Scheveningen Buiten, die ook Kijkduin als aanlandingspunt hebben, in de beoordeling moeten betrekken.
Ter zitting heeft eiseres nog betoogd dat zij de beroepsgronden van de gemeente Den Haag tegen de wijziging van de vergunning van het windturbinepark Scheveningen Buiten (reg.nr.: Awb 11/1306 Water T1) onderschrijft. Eiseres verzoekt de rechtbank deze beroepsgronden evenals door de gemeente Den Haag ingediende andere stukken als herhaald en ingelast te beschouwen in het door haar ingestelde beroep.
2.5 Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de Crisis- en herstelwet niet de mogelijkheid biedt om na het verstrijken van de termijn van 6 weken waarbinnen beroep kan worden ingesteld nog gronden in te dienen. Reeds gelet hierop zullen de eerst ter zitting door eiseres naar voren gebrachte beroepsgronden, die zijn gebaseerd op niet door haar ingediende stukken, niet door de rechtbank worden beoordeeld.
De reikwijdte van de wijziging van de vergunning beslaat het windturbinepark West Rijn en het offshore kabeltraject van het windturbinepark tot aan de duinvoet bij Kijkduin en heeft geen betrekking op het landtracé. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder (de gevolgen van) het landtracé in zijn beoordeling terecht buiten beschouwing gelaten, nu een dergelijke beoordeling de omvang van de aanvraag en de bevoegdheid van verweerder op grond van de Waterwet te buiten zou gaan. Evenmin is er voor de vergunningverlening een coördinatieregeling van toepassing, op grond waarvan een integrale vergunningprocedure doorlopen had moeten worden. De precieze loop van het landtracé zal nog nader bepaald moeten worden en voor de realisatie van het beoogde landtracé zullen nog vergunningprocedures op grond van andere wettelijke regelingen gevoerd moeten worden, in welk kader eiseres haar bezwaren tegen het landtracé naar voren kan brengen.
Het toetsingskader voor de beoordeling van een aanvraag voor een wijziging van de vergunning voor de plaatsing van een installatie in de exclusieve economische zone is neergelegd in artikel 2.1 en 6.11 van de Waterwet en nader uitgewerkt in de Beleidsregels. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de wijzigingsvergunning, voor zover bestreden, wegens strijd met deze bepalingen had moeten weigeren.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.
Afschrift verzonden op: