ECLI:NL:RBROT:2011:BQ9582

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2922 HOREC-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van horecavergunning aan sportvereniging met voorschriften ter voorkoming van oneerlijke mededinging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een horecavergunning aan de sportvereniging [A] door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam. De vergunning werd verleend onder bepaalde voorschriften, die bedoeld zijn om oneerlijke mededinging te voorkomen. Eiseres, de vereniging 'Afdeling Schiedam van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland', heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 juni 2010, waarin de vergunning werd verleend. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.

De rechtbank overweegt dat de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, in overeenstemming zijn met de Drank- en Horecawet (DHW). Eiseres betoogde dat er een koppeling moest zijn tussen de schenktijden en de sportactiviteiten van [A], maar de rechtbank oordeelt dat dit niet zonder meer vereist is. De rechtbank stelt vast dat de voorschriften zijn opgesteld op basis van een zorgvuldige afweging van de plaatselijke omstandigheden en dat er geen concrete feiten zijn aangedragen die de bevindingen van verweerder in twijfel trekken.

De rechtbank concludeert dat de voorschriften voldoende duidelijk zijn en niet in strijd met de rechtszekerheid. De rechtbank wijst erop dat de mogelijkheid voor ontheffing van de voorschriften voor bijzondere gelegenheden niet in de weg staat aan de beperking van de schenktijden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden kunnen in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/2922 HOREC-T2
Uitspraak in het geding tussen
de vereniging “Afdeling Schiedam van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland”, gevestigd te Schiedam, eiseres,
gemachtigde de stichting “Stichting Bevordering Eerlijke Mededinging horeca-activiteiten”,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, verweerder,
gemachtigde mr. N.J.M. de Munnik, advocaat te Rotterdam.
Aan het geding neemt mede als partij deel:
de vereniging [A], gevestigd te Schiedam, vergunninghouder, hierna: [A],
gemachtigde mr. S. Pronk, advocaat te Delft.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 14 juni 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder krachtens de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) aan de Schiedamse [sportclub] [A] vergunning onder voorschriften verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak AWB 10/2921 plaatsgevonden op 9 maart 2011. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door M.D. van Ewijk, medewerker van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd bijgestaan door [B] en [C], werkzaam bij de gemeente Schiedam. [A] werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde vergezeld door [D], voorzitter van [A].
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de gevoegde zaken gesplitst voor het doen van uitspraak.
2 Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 3 van de DHW is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horeca- of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de DHW verbinden burgemeester en wethouders aan een vergunning, die krachtens artikel 3 wordt verleend aan een rechtspersoon die zich op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt, één of meer voorschriften of beperkingen die, gelet op de plaatselijke of regionale omstandigheden, nodig zijn ter voorkoming van mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd.
Ingevolge het tweede lid kunnen de in het eerste lid genoemde voorschriften en beperkingen op geen andere onderwerpen betrekking hebben dan:
a) in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;
b) het openlijk aanprijzen van de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten als bedoeld onder a;
c) de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank wordt verstrekt.
Ingevolge het vijfde lid kunnen burgemeester en wethouders met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard ontheffing verlenen van de aan een vergunning verbonden voorschriften of beperkingen als bedoeld in het eerste lid.
2.2 Na toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in het kader waarvan eiseres een zienswijze had ingediend, had verweerder eerder bij besluit van 13 maart 2009 aan [A] vergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf. Dat besluit is door de rechtbank bij uitspraak van 15 maart 2010 vernietigd, waarbij is overwogen dat verweerder niet met de vereiste zorgvuldigheid had onderzocht of het in dit geval nodig is krachtens artikel 4 van de DHW ter voorkoming van mededinging die uit het oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk is te beschouwen, een voorschrift te verbinden aan de vergunning met betrekking tot schenktijden.
2.3 Bij het bestreden besluit is aan [A] opnieuw de gevraagde vergunning verleend onder de volgende voorschriften:
a. het is verboden om in de inrichting bijeenkomsten te houden van persoonlijke aard, die geen verband houden met de activiteiten van de rechtspersoon (hierna: voorschrift A);
b. het schenken van alcoholhoudende drank is toegestaan op de volgende tijdstippen:
maandag tot en met vrijdag van 17.00 uur tot 24.00 uur;
zaterdag van 15.30 uur tot 24.00 uur;
zondag van 11.00 uur tot 24.00 uur;
bij incidentele, clubgerichte festiviteiten op vrijdag of zaterdag tot 02.00 uur (hierna: voorschrift B).
In het bij de vergunning behorende schrijven vermeldt verweerder dat de feitelijke horecasituatie is onderzocht en dat is vastgesteld dat de grootste concentratie commerciële horecabedrijven zich in het centrum van de stad bevindt en een kleinere concentratie in Schiedam-Noord. De paracommerciële sportkantines zijn vrijwel alle gevestigd in sportparken, welke geconcentreerd zijn langs de rand van enkele woonwijken. Geconstateerd is dat er onderlinge verbondenheid bestaat tussen commerciële horeca en paracommerciële instellingen als met name sportverenigingen/kantines en uit de vaste overlegstructuren tussen gemeente en commerciële horeca is opgemaakt dat de commerciële horeca-exploitanten niet zijn gekant tegen schenken van alcohol bij sportverenigingen als zodanig, maar dat zij belang hechten aan het op gelijke wijze handhaven van beide categorieën horecabedrijven. Een voorschrift/beperking waarbij het schenken van alcoholhoudende drank is toegestaan vanaf één uur voor, tijdens en tot één uur na activiteiten in het kader van de statutaire doelstellingen wordt niet handhaafbaar geacht en daarom niet in deze vorm opgelegd. Vaste schenktijden, in lijn met de schenktijden opgenomen in het bestuursreglement van [A] en de toekomstige paracommerciële wetgeving, worden pragmatischer en overzichtelijker geacht.
2.4 Anders dan eiseres heeft betoogd, vindt de rechtbank voorschrift A niet in strijd met de rechtszekerheid omdat het innerlijk tegenstrijdig zou zijn. Daarbij merkt de rechtbank op dat er, anders dan eiseres meent, bijeenkomsten van persoonlijke aard kunnen zijn die wél verband houden met de activiteiten van [A], bijvoorbeeld een afscheidsreceptie van een bestuurslid. Van innerlijke tegenstrijdigheid is dan ook geen sprake.
2.5 Met betrekking tot voorschrift B heeft eiseres betoogd dat verweerder in strijd met artikel 4 van de DHW daarin geen koppeling heeft gemaakt tussen de schenktijden en de sportactiviteiten van [A]. Volgens eiseres had verweerder een voorschrift moeten opnemen dat zou leiden tot het resultaat: geen sport, kantine dicht.
2.5.1 Dat betoog faalt. Eiseres miskent dat uit artikel 4, eerste lid, van de DHW gelezen in samenhang met het tweede lid, volgt dat alleen schenktijden als voorschrift aan de vergunning verbonden kunnen worden, voor zover die naar het oordeel van verweerder, gelet op de plaatselijke of regionale omstandigheden, nodig zijn ter voorkoming van mededinging, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd. Een koppeling tussen de sportactiviteiten van [A] en de schenktijden is dan ook niet, zoals eiseres kennelijk veronderstelt, zonder meer vereist. Verweerder heeft thans, in overeenstemming met de eerdere uitspraak van de rechtbank, onderzoek gedaan naar de plaatselijke omstandigheden en daarover inzicht geboden bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank berust voorschrift B op een deugdelijke vaststelling van de relevante feiten en belangen, terwijl verweerder bij de waardering daarvan bij het vaststellen van de schenktijden gebleven is binnen de beoordelingsruimte die de DHW hem biedt. In dit verband kan de rechtbank er ook niet aan voorbijzien dat eiseres in het geheel geen concrete feiten en belangen heeft gesteld op grond waarvan aan de bevindingen van verweerder over de feiten en belangen in de plaatselijke situatie getwijfeld zou kunnen worden.
2.6 Met betrekking tot voorschrift B heeft eiseres verder betoogd dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen het voorschrift waar het de “incidentele festiviteiten” betreft, temeer nu artikel 4, vijfde lid, van de DHW verweerder de mogelijkheid biedt voor bijzondere gelegenheden ontheffing te verlenen van de schenktijden.
2.6.1 Ook dit betoog faalt. Onder ‘incidenteel’ moet worden verstaan niet vaker dan vier tot zes keer per jaar, zoals verweerder ook ter zitting heeft toegelicht. Daarmee is dat begrip voldoende bepaald. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 25 augustus 2010, LJN BN4941, heeft bepaald dat de bij wet geboden mogelijkheid om ontheffing te verlenen van beperkende voorschriften niet aan het stellen van een uitzonderingsregel bij een beperkend voorschrift in de weg staat.
2.7 De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
2.8 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J. Bergen, voorzitter, en mr. D. Haan en mr. A.C. Hendriks, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 9 juni 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: