ECLI:NL:RBROT:2011:BQ9464

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
381635 / KG ZA 11-584
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op collectieve acties en staking in het openbaar vervoer te Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de RET N.V. en de vakbonden ABVAKABO FNV en VAKBOND ONAFHANKELIJK RET-PERSONEEL. De RET vorderde een verbod op een aangekondigde staking op 29 juni 2011, die het openbaar vervoer in Rotterdam zou beïnvloeden. De rechtbank oordeelde dat het recht op collectieve acties, waaronder het stakingsrecht, in beginsel moet worden geduld, mits deze acties voldoen aan de voorwaarden van het Europees Sociaal Handvest (ESH). De voorzieningenrechter overwoog dat de aangekondigde staking niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt, omdat deze onder de bescherming van artikel 6 lid 4 ESH viel. De rechter benadrukte dat de belangen van de vakbond en haar leden zwaarwegend zijn en dat de rechter terughoudend moet zijn in de beoordeling van de rechtmatigheid van een staking. De vorderingen van de RET werden afgewezen, en de vakbonden kregen de ruimte om hun acties voort te zetten. De rechtbank veroordeelde de RET in de proceskosten van de gedaagden, die op EUR 1.384,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 381635 / KG ZA 11-584
Vonnis in kort geding van 27 juni 2011 te 13.00 uur
in de zaak van
de naamloze vennootschap
RET N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. A. Birkhoff te Rotterdam,
tegen
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ABVAKABO FNV,
gevestigd te Zoetermeer,
advocaten mrs. R van der Stege te Utrecht, A. Simsek te Zoetermeer en
mr. E.J. van Leeuwen te Rotterdam,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VAKBOND ONAFHANKELIJK RET-PERSONEEL,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat mr. R. van der Stege te Utrecht,
gedaagden,
vrijwillig verschenen.
Eiseres zal hierna RET genoemd worden. Gedaagden zullen hierna tezamen als zodanig worden aangeduid.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de concept dagvaarding d.d. 24 juni 2011
- producties van RET
- producties van gedaagden
- de mondelinge behandeling op 27 juni 2011 te 09.30 uur
- de pleitnotities van gedaagden.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Het geschil
RET vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om:
a. gedaagden te verbieden over te gaan tot het oproepen voor en het organiseren van een werkonderbreking op 29 juni 2011 die het door RET verzorgde openbaar vervoer in Rotterdam indirect of direct raakt en hen te gebieden binnen twee uren na het ten deze gewezen vonnis reeds gedane aankondigingen, oproepen en/of verklaringen in verband met de aangekondigde werkonderbreking op 29 juni 2011 in te trekken en alle betrokkenen, waaronder de reizigers, bekend te maken dat de werkonderbreking op 29 juni 2011 geen doorgang zal vinden, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 100.000,00, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dan wel een gedeelte daarvan voor iedere keer dat gedaagden deze verboden c.q. geboden niet of niet volledig nakomen;
b. gedaagden te verbieden anderszins over te gaan tot het oproepen, organiseren en/of ondersteunen van collectieve acties tegen de plannen van de minister van Infrastructuur en Milieu ten aanzien van de bezuinigingen en de verplichte aanbesteding van het openbaar vervoer in de drie grote steden, die het door RET verzorgde openbaar vervoer in Rotterdam direct of indirect raken, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 100.000,00, althans in een goede justitie bepaalde dwangsom, voor iedere dag, dan wel een gedeelte daarvan voor iedere keer dat gedaagden dit verbod niet of niet volledig nakomen;
en,
mocht de voorzieningenrechter het onder a en/of b gevorderde desondanks niet toewijzen en daardoor de staking op 29 juni 2011 onverminderd doorgang vinden;
c. gedaagden te verbieden op welke wijze dan ook de werkwillige werknemers van RET tijdens een werkonderbreking of actie bij RET onder druk te zetten, danwel anders te bewegen om hun werkzaamheden tijdens de staking of actie niet uit te voeren door bijvoorbeeld de werkwillige werknemers aan te duiden als stakingsbrekers, dan wel mededelingen te doen met betrekking tot de werkwillige werknemers tijdens een actie waardoor de indruk zou kunnen ontstaan dat ook deze werknemers hun werkzaamheden niet worden geacht te verrichten, zodat de werkwillige werknemers hun werkzaamheden ongehinderd kunnen verrichten,
alles met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding,
Gedaagden voeren verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Het recht op het voeren van collectieve acties van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden, waaronder begrepen het stakingsrecht, wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het ESH (Europees Sociaal Handvest (herzien)), dat in Nederland van kracht is. In artikel 6 aanhef en onder lid 4 van het ESH wordt het recht van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten.
Wordt een collectieve actie gedekt door artikel 6 lid 4 ESH, dan brengt dat mee dat deze in beginsel moet worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragsbepaling erkende grondrecht, ondanks de met haar beoogde en op de koop toe genomen schadelijke gevolgen voor de bestaakte werkgever en derden.
Bij een onder de dekking van artikel 6 lid 4 ESH vallende staking moet de rechter er vanuit gaan dat voor de vakbond en haar leden de bij de uitoefening van het betreffende grondrecht betrokken belangen zwaarwegend zijn. Behoudens bijzondere omstandigheden heeft de rechter dan ook niet te treden in de beoordeling van de vraag of de ene dan wel de andere partij meer of minder gelijk heeft in het conflict dat ten grondslag ligt aan de staking. Voor het oordeel dat de staking niettemin onrechtmatig is, is slechts dan plaats indien zwaarwegende procedureregels ("spelregels") zijn veronachtzaamd dan wel indien - met inachtneming van de door artikel G ESH gestelde beperkingen - moet worden geoordeeld dat de bonden en haar leden in redelijkheid niet tot deze actie hadden kunnen komen. Tot die procedureregels behoort onder meer ook dat een staking slechts rechtmatig kan zijn als zij als "uiterst middel" is toegepast en tijdig is aangezegd en kenbaar gemaakt. Aanzegging heeft een tweeledig doel: het voorkomen van onnodige bedrijfsschade en bescherming van de belangen van degenen die op de dienstverlening van de bestaakte werkgever zijn aangewezen.
De vraag of een staking in een concreet geval als "uiterst middel" is gehanteerd, dient evenzeer door de rechter met terughoudendheid te worden beantwoord. Dit volgt niet alleen hieruit dat het gaat om de uitoefening van een grondrecht, maar hangt ook samen met de omstandigheid dat de vraag of in een conflictsituatie nog een ander middel dan een staking kan worden gebruikt, geredelijk kan afhangen van verschillen in waardering van de omstandigheden en van taxaties omtrent de met dat middel te bereiken resultaten, terwijl die situatie veelal meebrengt dat de beslissing, of het middel van staking moet worden toegepast dan wel nog andere mogelijkheden bestaan, in korte tijd moet worden genomen.
Met betrekking tot de in artikel G ESH gestelde beperkingen aan de rechtmatige uitoefening van het in artikel 6 lid 4 ESH erkende grondrecht geldt dat moet kunnen worden vastgesteld dat de staking, gelet op de zorgvuldigheid die krachtens art. 6:162 BW in het maatschappelijk verkeer in acht moet worden genomen ten aanzien van de persoon en de goederen van anderen, in zodanige mate inbreuk maakt op de in het eerste lid van artikel G ESH aangewezen rechten van derden of algemene belangen dat beperkingen, maatschappelijk gezien, dringend noodzakelijk zijn. Onbeperkte uitoefening van het grondrecht is dan jegens allen, die daarvan schade ondervinden, onrechtmatig. Of dit het geval is, is een vraag van proportionaliteit die slechts kan worden beslist door, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval in onderling verband, de bij de uitoefening van het grondrecht betrokken belangen af te wegen tegen die waarop inbreuk wordt gemaakt.
De voorzieningenrechter overweegt tegen deze achtergrond het volgende omtrent het voorliggende geschil.
Gedaagden voeren in de grote steden actie tegen de voorgenomen plannen van de regering met betrekking tot de openbare aanbesteding in het stadsvervoer en bezuinigingen op de Brede Doel Uitkeringen.
In het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 14 februari 2011 (uitgewerkt vonnis d.d. 22 maart 2011) is het volgende overwogen:
"(...) Het betreft een actie die zich keert tegen de werkgevers HTM en RET, maar zich richt tegen de overheid. In dit geval is geen sprake van een zuiver politieke actie, omdat met name de bezuinigingen, die rechtstreeks samenhangen met de eventuele openbare aanbesteding, een naar het zich laat aanzien aanzienlijke invloed zullen hebben op de werkgelegenheid en collectieve arbeidsvoorwaarden in ruime zin die onderwerp plegen te zijn van collectieve onderhandelingen tussen de bonden en de werkgevers. Dergelijke bezuinigingen zullen, als zij doorgaan, de onderhandelingspositie van de bonden verzwaren, althans dat is zeer waarschijnlijk. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te betwijfelen dat bezuinigingen van aanzienlijke omvang te vrezen zijn.
In beginsel zijn de aangekondigde acties dus rechtmatig, omdat ze onder het bereik van artikel 6 lid 4 ESH vallen.(...)"
De voorzieningenrechter ziet thans geen reden hierover anders te oordelen. De onderhavige actie valt aan te merken als een (voorlopige) afsluiting van een reeks van vergelijkbare acties met eenzelfde doel, nu de kwestie waarvoor gestaakt wordt kennelijk op 29 juni 2011 in de Tweede Kamer aan de orde zal komen. In het verlengde daarvan acht de voorzieningenrechter deze actie als laatste in een reeks, waarbij de omvang en duur beperkt kan worden geacht, niet disproportioneel.
In een door RET overgelegd verslag van een tussen de RET directie en gedaagden op 16 juni 2011 gevoerd gesprek over de voorgenomen staking op 29 juni 2011 staat het volgende vermeld:
" (...) [X]:
Alles blijft dus rijden, geen gratis OV en de directie zal meewerken aan de ~300 medewerkers die naar Den Haag willen. De veiligheid moet wel te allen tijde gewaarborgd zijn. Kom met ~300 namen en we gaan het met elkaar regelen!
[Y]:
Wat betekent dit voor jullie plannen met een eventueel kort geding?
[X]:
Er is dan geen staking en geen gratis OV. Dus ook geen kort geding.
De vakbonden willen nu een sterk signaal afgeven aan de politiek en niet aan de klanten. We kunnen communiceren dat deze manier in overleg met elkaar is afgesproken.
De vakbonden hebben een "actiemetro". Dit moeten we wel goed regelen. Want in verband met de verzekeringen is het noodzakelijk dat er een huurxonstrctue [naar de voorzieningenrechter aanneemt is bedoeld een huurconstructie] of een andere constructie wordt gevonden waarbijde vakbonden de metro van de RET huren of iets dergelijks. Op de metro mogen de vakbonden stickers plakken. We moeten goed afspreken hoe we dit aanpakken.
Heren hoe gaan we verder?
De RET licht de directies van HTM en GVB in over deze afspraak.
Afgesproken is:
* Geen staking.
* Geen gratis OV (vakbonden leggen uit dat directie niet meewerkt aan gratis OV, en biedt de klant mogelijk gratis koffie die dag).
* Directie werkt volledig mee, De medewerkers die willen, worden in de gelegenheid gesteld om naar Den Haag te gaan en daar te zijn.
* Dat we dit, vakbonden en bedrijven, op hetzelfde moment gaan communiceren.
[Y]:
Ik zou zeggen aan de slag. (...)".
De RET stelt zich op het standpunt dat met gedaagden een afspraak is gemaakt en dat gedaagden zich daaraan dienen te houden. Gedaagden evenwel hebben ter terechtzitting ook een gespreksverslag overgelegd en bij monde van aanwezige deelnemers van dat gesprek concreet aangegeven dat het hier niet gaat om een afspraak, maar om een voorstel dat zij nog met hun achterban (het actiecomité) dienden te bespreken, hetgeen zij hebben gedaan, waarna binnen één uur is teruggekoppeld dat het voorstel van RET niet aanvaard zou worden.
Nu partijen van mening verschillen over de inhoud van hetgeen besproken is en de beide gespreksverslagen niet zijn geaccordeerd en eerst ook kort voor de onderhavige zitting over en weer aan de wederpartij ter beschikking zijn gesteld, acht de voorzieningenrechter thans onvoldoende vaststaan dat tussen partijen daadwerkelijk de door RET gestelde afspraak is gemaakt. Om die reden gaat de voorzieningenrechter hieraan dan ook voorbij.
Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat, indien wel voldoende zou vaststaan dat een dergelijke afspraak gemaakt zou zijn, het in de rede ligt aan te nemen dat partijen aan die afspraak gebonden zijn, mede gelet op de door gedaagden in acht te nemen spelregels, waaraan gedaagden zich overigens - zoals ook niet ter discussie staat - hebben gehouden.
Uit het voorgaande volgt dat de primaire vorderingen niet toewijsbaar zijn.
Ter terechtzitting hebben gedaagden - met het oog op de subsidiaire vordering - toegezegd dat zij werkwilligen niet zullen belemmeren werk te verrichten (inclusief het werk dat op het hoofdkantoor verricht wordt), doch dat zij hooguit de discussie met werkwilligen zullen aangaan, en dat zij geen blokkades zullen uitvoeren. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat gedaagden zich aan deze toezegging zullen houden en ziet daarom geen aanleiding om, in het kader van de subsidiaire vordering, een voorziening te treffen.
De voorgenomen staking kan dus doorgang vinden op 29 juni 2011 van 10.00 uur tot 14.00 uur.
RET zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Nu gedaagden gezamenlijk verweer hebben gevoerd worden de proceskosten aan de zijde van gedaagden begroot als volgt:
- griffierecht 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.384,00
De beslissing
De voorzieningenrechter
wijst de vorderingen af,
veroordeelt RET in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op EUR 1.384,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2011.
1734/676