ECLI:NL:RBROT:2011:BQ9462

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
357847 / HA ZA 10-2065
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betaling bij autoverkoop en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Barendrecht, en een gedaagde, wonende te Barendrecht. De eiser vorderde betaling van de koopsom voor een auto die op 11 september 2008 aan de gedaagde was geleverd. De eiser stelde dat de gedaagde de koopsom van € 19.100,= nog niet had voldaan, terwijl de gedaagde betwistte dat hij deze betaling nog verschuldigd was. Tijdens een telefonisch contact op 3 november 2009 had de gedaagde aangegeven dat hij de koopsom contant bij aflevering had betaald, wat de eiser betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde maatregelen had genomen om de benodigde financiële middelen te verkrijgen, waaronder het afsluiten van een hypothecaire lening van € 20.000,=. De rechtbank oordeelde dat het bewijs van de gestelde betaling voorshands geleverd was, maar dat de eiser de mogelijkheid had om tegenbewijs te leveren. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van de tegenbewijsvoering. De eiser werd toegelaten om getuigen te horen in het gebouw van de rechtbank, en de advocaat van de eiser moest binnen twee weken na het vonnis de namen van de te horen getuigen opgeven. De rechtbank concludeerde dat het tijdsverloop tussen de aflevering van de auto en het eerste contact van de eiser onvoldoende was om rechtsverwerking aan te nemen, en dat de gedaagde voldoende had onderbouwd dat hij de koopsom had betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 357847 / HA ZA 10-2065
Uitspraak: 13 april 2011
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Barendrecht,
eiseres,
advocaat mr. Ph. Ekering,
tegen
[gedaagde]
wonende te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. P.H. de Bruin.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 24 juni 2010 met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 6 oktober 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- brief met bijlagen d.d. 12 november 2010 van mr. Ekering;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 14 december 2010;
- akte na comparitie, met bijlagen, aan de zijde van [eiser];
- antwoordakte, met bijlagen.
2 De vaststaande feiten
2.1 Op 25 juni 2008 hebben partijen een overeenkomst gesloten, op grond waarvan [eiser] aan [[gedaagde] een auto heeft verkocht voor een koopprijs van € 19.100,=. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van de BOVAG van toepassing.
2.2 De auto is op 11 september 2008 aan [[gedaagde] geleverd.
2.3 Op 3 november 2009 heeft [eiser] telefonisch contact met [[gedaagde] opgenomen en daarbij laten weten dat volgens de administratie van [eiser] de koopsom voor de auto nog niet was voldaan. Tijdens dit telefoongesprek heeft [[gedaagde] opgemerkt dat hij de koopsom al bij aflevering contant heeft voldaan.
2.4 Naar aanleiding hiervan heeft correspondentie tussen partijen plaats gevonden. In haar brief van 1 december 2009 heeft [eiser] laten weten geen contante betaling in haar administratie te kunnen terugvinden. Zij heeft [[gedaagde] gevraagd een en ander nogmaals uit te zoeken, aan welk verzoek zij heeft toegevoegd dat [[gedaagde] “wellicht […] aan de hand van een bankafschrift [kan] aantonen dat het bedrag destijds door [hem] kontant is opgenomen”.
3 Het geschil
3.1 De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 23.567,39 met rente en (na)kosten.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering ten grondslag gelegd de stelling dat [[gedaagde] de koopsom voor de auto nog niet heeft voldaan. Voorts is [[gedaagde] op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden 15% aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd alsook de wettelijke rente. Tezamen vormt dit het gevorderde bedrag, waarover [[gedaagde] rente is verschuldigd per 22 juni 2010.
3.3 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.4 [[gedaagde] heeft hiertoe aangevoerd dat [eiser] haar rechten heeft verwerkt. Ook heeft hij gesteld de koopsom al te hebben voldaan.
4 De beoordeling
4.1 Een groot deel van het debat tussen partijen is gegaan over de vraag wie de koper is geweest van de auto. Aanvankelijk heeft [[gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat niet hij maar zijn toenmalige echtgenote [persoon 1] heeft te gelden als koper. Bij antwoordakte heeft hij dit verweer verlaten en erkend dat hij (in elk geval mede-)koper is. Dat staat dus vast, zodat een eventueel handtekeningenonderzoek waarover ter comparitie is gesproken niet langer aan de orde is.
4.2 Als meest verstrekkende verweer heeft [[gedaagde] zich op rechtsverwerking beroepen. Hij heeft gewezen op het tijdsverloop tussen de aflevering van de auto (11 september 2008) en de eerste keer dat [eiser] contact heeft opgenomen in verband met de betaling van de koopprijs (3 november 2009). Dit betoog slaagt niet. Voor rechtsverwerking is enkel tijdsverloop onvoldoende. [[gedaagde] heeft geen feiten gesteld die naast of in aanvulling op het tijdsverloop maken dat het onaanvaardbaar zou zijn dat [eiser] nog aanspraak maakt op betaling van de koopsom. Eventuele bewijsproblemen aan de zijde van [[gedaagde] die het gevolg zijn van het tijdsverloop zijn in dit verband onvoldoende. Dat laat overigens onverlet dat het tijdsverloop wel een rol kan spelen bij de uiteindelijke (bewijs)beoordeling (zie in dit verband 4.8).
4.3 Ter discussie staat of [[gedaagde] de koopsom voor de auto al heeft betaald. [[gedaagde] heeft gesteld dat hij de koopsom contant heeft betaald op het moment van aflevering van de auto op 11 september 2008. [eiser] heeft dit betwist. De rechtbank stelt voorop dat in dit verband op [[gedaagde] de stelplicht en eventuele bewijslast rusten.
4.4 [[gedaagde] heeft zijn stelling als volgt onderbouwd:
- Ten behoeve van de financiering van de auto heeft hij een extra hypothecaire lening van € 20.000,= afgesloten bij SNS Bank. Ten bewijze hiervan heeft hij de desbetreffende overeenkomst van geldlening overgelegd (productie 2 bij antwoord). Dit stuk is door [[gedaagde] en zijn toenmalige echtgenote [persoon 1] ondertekend op 4 juli 2008, dus kort na de totstandkoming van de onderhavige koopovereenkomst.
- Het geleende bedrag is vervolgens (via een rekening bij SNS Bank) naar een rekening van [[gedaagde] bij Fortis Bank overgemaakt. Op verzoek van [[gedaagde] heeft deze bank toestemming gegeven het bedrag van € 20.000,= op 11 september 2008 eenmalig op te nemen. Ten bewijze hiervan heeft [[gedaagde] het desbetreffende bericht van Fortis Bank overgelegd (productie 3 bij antwoord).
- [[gedaagde] heeft het bedrag vervolgens opgenomen en bij de aflevering van de auto aan de verkoper van [eiser] overhandigd, waarna hij en [persoon 1] de auto hebben meegekregen. [[gedaagde] heeft in dit verband een schriftelijke, handgeschreven verklaring van [persoon 1] overgelegd (productie 1 bij antwoord), waarin zij onder meer schrift “dat ik [persoon 1] bij bedrijf Tholen de opel corsa contant heeft voldaan”.
- [[gedaagde] heeft gewezen op artikel 17 van de toepasselijke algemene voorwaarden (productie 2 bij dagvaarding), waaruit blijkt dat betaling van de koopprijs bij aflevering van de auto dient te geschieden, behoudens een uitdrukkelijke afwijkende afspraak. Een dergelijke afwijkende afspraak is in dit geval niet gemaakt, aldus [[gedaagde]]
4.5 Haar betwisting van de gestelde betaling heeft [eiser] aldus onderbouwd dat het wel vaker voorkomt dat een auto “in goed vertrouwen” wordt meegegeven zonder dat de betaling is ontvangen. Voorts heeft [eiser] gesteld dat weliswaar blijkt van voorbereidingen van [[gedaagde] om over voldoende financiële middelen te beschikken, maar dat niet is gebleken dat hij het bedrag van € 20.000,= daadwerkelijk heeft opgenomen (laat staan aan de verkoper heeft overhandigd). Zij heeft in dit verband gewezen op het bankafschrift van de Fortis Bank (productie 12 bij akte na comparitie), waaruit blijkt dat op 11 september 2008 een bedrag van € 19.000,= is afgeboekt met de code “BIEB”. Die code staat voor “electronic banking” en ziet dus niet op een geldopname, aldus [eiser].
4.6 Deze stellingen over en weer leiden de rechtbank tot het oordeel dat het bewijs van de gestelde betaling voorshands geleverd is. Ter onderbouwing van dit oordeel overweegt de rechtbank als volgt.
4.7 Niet ter discussie staat kennelijk dat [[gedaagde] maatregelen heeft getroffen om financiering voor de koopsom te verkrijgen, en wel door het afsluiten van een aanvullende hypotheek. Zowel het bedrag van die hypothecaire lening (€ 20.000,=, hetgeen kan worden beschouwd als afronding naar boven van de verschuldigde koopsom) als de desbetreffende data (de lening is kort na de koop verkregen, terwijl het bedrag exact op de dag van levering van de auto voor opname ter beschikking is gesteld) maken het zeer aannemelijk dat [[gedaagde] de verkregen financiële ruimte daadwerkelijk voor betaling van de koopsom wilde gebruiken. [eiser] heeft nog tegengeworpen dat bij de koop girale betaling was overeengekomen, maar daar heeft [[gedaagde] een verklaring tegenover gesteld die de rechtbank plausibel voorkomt. Hij heeft immers gesteld dat, met de dag van aflevering in het verschiet, een probleem dreigde omdat SNS Bank het bedrag van de lening naar een verkeerde rekening had overgemaakt, reden waarom hij telefonisch bij [eiser] heeft gevraagd of ook contante betaling mogelijk was. Dit laatste wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 1], die immers heeft geschreven dat “iets fout” ging bij SNS Bank en dat [eiser] “dus” akkoord ging met contante betaling. Ook de stelling inzake de verkeerde overboeking door SNS Bank vindt steun in de stukken. Uit de overeenkomst van geldlening blijkt dat het geleende bedrag zou worden overgemaakt naar een bankrekeningnummer dat – zo leidt de rechtbank af uit de bij akte na comparitie overgelegde stukken – het nummer is van de rekening bij Fortis Bank, terwijl het bedrag in werkelijkheid naar een rekening bij SNS Bank is overgeschreven waarna [[gedaagde] het bedrag alsnog naar de rekening bij Fortis Bank heeft overgemaakt. De enkele verklaring van [eiser] ter comparitie dat het “echt niet meer van deze tijd” is om bedragen als hier aan de orde contant te voldoen, acht de rechtbank in de hier geschetste omstandigheden onvoldoende op deze zaak toegesneden. Daarbij komt overigens dat de algemene voorwaarden van [eiser] zelf – ongeclausuleerd – voorzien in de mogelijkheid van contante betaling, zoals [[gedaagde] terecht heeft aangevoerd.
4.8 Met de vaststelling dat [[gedaagde] maatregelen heeft genomen om de voor de koopsom benodigde financiële ruimte te verkrijgen, is nog niet vastgesteld dat hij het desbetreffende bedrag vervolgens ook daadwerkelijk aan [eiser] heeft overhandigd. Ook die stelling heeft [[gedaagde] evenwel deugdelijk onderbouwd, namelijk met de schriftelijke verklaring van [persoon 1]. Daarbij komt de algemene notie – die ook in artikel 17 van de algemene voorwaarden tot uitdrukking komt – dat een autoverkoper in de regel niet akkoord zal gaan met het meegeven van een (kennelijk nieuwe) auto zonder enig bewijs van (aan)betaling of van externe financiering, zeker niet waar het gaat om een fors bedrag als hier aan de orde. Als al zou moeten worden aangenomen (zoals [eiser] ter comparitie heeft verklaard) dat [eiser] op dit punt “in goed vertrouwen” zou hebben gehandeld en dat de desbetreffende verkoper op het moment van aflevering niet kon checken of er al betaald was omdat de directeur op vakantie was, dan nog zou het voor de hand gelegen hebben dat [eiser] kort na de aflevering in actie zou zijn gekomen. Te denken valt aan het alsnog controleren van de binnengekomen betalingen of aan het bij [[gedaagde] aan de bel trekken. Daarvan is niets gebleken. Integendeel, [eiser] heeft bijna veertien maanden gewacht met een eerste bericht in de richting van [[gedaagde]] Zij heeft geen verklaring gegeven voor dit tijdsverloop (anders dan niet goed managen) noch voor de reden waarom zij ruim een jaar na dato alsnog op de leemte in haar administratie zou zijn gestuit. Het gedurende zo lange tijd zwijgen vormt voorshands dan ook een bevestiging van de stelling van [[gedaagde] dat hij al heeft betaald.
4.9 In het licht van het in 4.7 en 4.8 overwogene acht de rechtbank voorshands onvoldoende zwaarwegend dat uit de code vermeld op het bij akte na comparitie overgelegde bankafschrift niet zou blijken van de door [[gedaagde] gestelde pinopname. De rechtbank wijst erop dat uit dat bankafschrift op zichzelf wel blijkt van een afboeking van € 19.000,=.
4.10 Tegen het hier gegeven oordeel dat de betaling van de koopsom voorshands bewezen is staat tegenbewijs open. De rechtbank zal [eiser] tot het leveren van dat tegenbewijs toelaten. In het kader van die tegenbewijsvoering kan zij desgewenst ook reageren op het bij antwoordakte door [[gedaagde] overgelegde (volledige) bankafschrift met betrekking tot de rond 11 september 2008 verrichte betalingen. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank het hier bedoelde bankafschrift nog niet in haar beoordeling heeft betrokken.
4.11 In afwachting van de tegenbewijsverrichtingen zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
5 De beslissing
De rechtbank,
laat [eiser] toe tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen geachte stelling dat [[gedaagde] de koopsom voor de auto al heeft betaald;
bepaalt dat indien [eiser] dit tegenbewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Th. Veling;
bepaalt dat de advocaat van [eiser] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden mei tot en met september 2011 en dat de advocaat van [[gedaagde] binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1963