ECLI:NL:RBROT:2011:BQ9081
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Retentierecht op containers vervoerd onder cognossement naar Zuid-Korea
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Gondrand Traffic B.V. en een gedaagde partij over de uitoefening van een retentierecht op twee containers met scheepsonderdelen, vervoerd naar Busan, Zuid-Korea. Gondrand, de eiseres, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat zij een retentierecht had op de containers, ter dekking van een vordering van EUR 50.000,- op Scot Marine, die in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat Gondrand als vervoerder onder het cognossement optrad en dat de toepasselijkheid van het recht van Zuid-Korea moest worden beoordeeld, gezien de locatie van de loshaven.
De rechtbank heeft de vordering van Gondrand beoordeeld aan de hand van de Wet IPR, die bepaalt dat het recht van de staat waar de goederen worden gelost van toepassing is op de vraag of de vervoerder een retentierecht heeft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het recht van Zuid-Korea van toepassing is en dat Gondrand niet voldoende had aangetoond dat zij een retentierecht kon uitoefenen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van advies van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) over de inhoud van het Zuid-Koreaanse recht met betrekking tot het retentierecht.
De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om suggesties te doen voor het verkrijgen van informatie over het Zuid-Koreaanse recht, maar partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens besloten om advies in te winnen bij het IJI en heeft de zaak aangehouden totdat dit advies was ontvangen. De beslissing in reconventie is eveneens aangehouden, afhankelijk van de uitkomst van de conventionele vordering.