ECLI:NL:RBROT:2011:BQ8170
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheidsincident in een nalatenschapszaak met betrekking tot een geldlening
In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van een vordering die is ingesteld door [eiser] in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van [persoon 1]. De vordering is gebaseerd op een geldleningsovereenkomst tussen [persoon 1] en [gedaagde], waarbij [eiser] betaling vordert van een bedrag van € 9.785,60, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft op 8 juni 2011 uitspraak gedaan in het incident, waarbij de vraag centraal stond of de rechtbank Rotterdam bevoegd was om van de vordering kennis te nemen.
De procedure begon met een dagvaarding op 10 januari 2011, gevolgd door een incidentele conclusie van [gedaagde] waarin hij een exceptie van onbevoegdheid inriep. [gedaagde] stelde dat de vordering niet onder de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam viel, omdat het geen zaak betrof die gerelateerd was aan een nalatenschap, maar aan een geldleningsovereenkomst. [eiser] betwistte dit en stelde dat de vordering wel degelijk betrekking had op de nalatenschap, waardoor artikel 104 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing was.
De rechtbank overwoog dat in zaken betreffende nalatenschappen, naast de rechter van de woonplaats van de gedaagde, ook de rechter van de laatste woonplaats van de overledene bevoegd is. Aangezien [persoon 1] in Rotterdam is overleden, concludeerde de rechtbank dat zij bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank wees de vordering van [gedaagde] tot onbevoegdverklaring af en reserveerde de uitspraak over de kosten tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde].