ECLI:NL:RBROT:2011:BQ7565
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Incidentele vordering tot stellen van zekerheid in civiele procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 maart 2011 uitspraak gedaan in een incident betreffende een vordering tot het stellen van zekerheid voor proceskosten. De eiseres in de hoofdzaak, LAS-MONTAGE- EN CONSTRUCTIEBEDRIJF ZUID-WEST NEDERLAND B.V. (hierna: LMC), werd door de gedaagde in de hoofdzaak, DUTCH BIODIESEL B.V. (hierna: DBD), verzocht om zekerheid te stellen voor de proceskosten die DBD zou kunnen maken in het geval LMC in de hoofdzaak zou worden veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat artikel 477a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de rechter de bevoegdheid geeft om op verzoek van de derde-beslagene te bepalen dat de executant zekerheid moet stellen voor de proceskosten. Dit is bedoeld om te voorkomen dat de derde-beslagene met onverhaalbare proceskosten blijft zitten.
De rechtbank heeft de vordering van DBD toegewezen, maar heeft daarbij een andere wijze van zekerheidstelling bepaald dan door DBD was voorgesteld. De rechtbank oordeelde dat het door DBD gevraagde bedrag van € 25.000,-- niet voldoende was onderbouwd en heeft het bedrag vastgesteld op € 5.000,--, zoals door LMC subsidiair was bepleit. De rechtbank heeft bepaald dat LMC deze zekerheid moest stellen door middel van een bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank, en dat dit binnen vier weken na de uitspraak diende te gebeuren. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De uitspraak is gedaan door mr. Th. Veling en is openbaar uitgesproken.