ECLI:NL:RBROT:2011:BQ6859

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4732 BELEI-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake subsidieaanvraag en weigering door gemeente Schiedam

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 1 juni 2011, wordt de weigering van een subsidieaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam beoordeeld. Eiseres, de stichting Stichting Onder Een Dak, had een subsidieaanvraag ingediend voor opvangplekken voor dak- en thuislozen, maar deze aanvraag werd afgewezen op grond van het subsidieplafond. De rechtbank oordeelt dat verweerder bij de weigering van de subsidie geen redelijke termijn in acht heeft genomen, zoals vereist door artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat een redelijke termijn noodzakelijk is om de gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen. De rechtbank stelt vast dat de aankondiging van de weigering te laat is gedaan, waardoor eiseres niet in staat was om tijdig maatregelen te treffen. Dit gebrek in de besluitvorming levert een grond voor vernietiging van het bestreden besluit op. De rechtbank biedt verweerder de gelegenheid om het gebrek in zijn besluitvorming te herstellen binnen een termijn van acht weken, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De beslissing van de rechtbank is een belangrijke stap in de beoordeling van de rechtmatigheid van de subsidieaanvraag en de bijbehorende besluitvorming door de gemeente Schiedam.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/4732 BELEI-T2
Tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen
de stichting Stichting Onder Een Dak, gevestigd te Maassluis, eiseres,
gemachtigde mr. P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis,
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 19 oktober 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 18 maart 2010 ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2011. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en haar directeur [naam directeur]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. Slooter, beleidsadviseur Zorg & Welzijn gemeente Schiedam.
2 Overwegingen
2.1 Ingevolge het eerste lid van artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een subsidieplafond slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld. Ingevolge het tweede lid wordt een subsidie geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Ingevolge het eerste lid van artikel 4:51 van de Awb geschiedt, indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
Ingevolge het tweede lid wordt, voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid.
Artikel 1.4 van de Algemene subsidieverordening Schiedam 2006 van de raad van de gemeente Schiedam (hierna: de Verordening) luidt als volgt:
“1. Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks, al dan niet per beleidsterrein, subsidieplafonds
vaststellen.
2. Indien van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, bepalen burgemeester en wethouders hoe
het beschikbare bedrag wordt verdeeld.”
2.2 Over de periode 2005-2009 heeft de gemeente Schiedam vanuit de middelen Grotesteden¬beleid (hierna: GSB) zes en later vier plaatsen voor dak- en thuislozen ingekocht bij Sociaal Pension Het Klooster te Maassluis en daartoe is jaarlijks subsidie aan eiseres verleend.
Bij besluit van 18 december 2008 heeft verweerder aan eiseres - ten behoeve van Sociaal Pension Het Klooster - bericht, voor zover van belang:
“Voor het jaar 2009 wordt aan u (…) een budgetsubsidie verleend van maximaal € 47.291,-. Wij wijzen u erop dat 2009 het laatste jaar is van de GSB-periode. Dit betekent dat er geen zekerheid bestaat over continuering van de financiering na 2009. Wij zullen u hierover in de loop van 2009 nader informeren.”
Bij brief van 27 maart 2009 heeft eiseres ten behoeve van Sociaal Pension Het Klooster bij verweerder een subsidieaanvraag ingediend op basis van de begroting 2010 van een bedrag van € 48.709,- voor vier opvangplekken voor dak- en thuislozen en van een bedrag van € 11.199,- voor voortzetting van de opvangplek voor daders van huiselijk geweld (totaal € 59.908,-).
2.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 18 maart 2010, waarbij verweerder voornoemde subsidieaanvraag voor het jaar 2010 op grond van artikel 4:25 van de Awb heeft afgewezen, ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat de beëindiging van de subsidie op grond van de artikelen 4:25 en 4:51 van de Awb is gerechtvaardigd door de stopzetting van de subsidiëring uit het Grotestedenbeleid (GSB) en bovendien op zorgvuldige wijze - met inachtneming van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, tweede lid, van de Awb - heeft plaatsgevonden, aangezien eiseres reeds bij brief van 18 december 2008 is geïnformeerd over de onzekerheid van de voorzetting van de subsidiëring. Daaraan heeft eiseres volgens verweerder niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat de subsidie zou worden voortgezet, te minder nu haar op 15 oktober 2009 en in december 2009 is meegedeeld dat de subsidiëring stopgezet zou worden, aldus verweerder.
2.4 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1 Voorop gesteld wordt dat verweerder het bestreden besluit zowel op artikel 4:25 als op artikel 4:51 van de Awb heeft gegrond, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd.
2.4.2 Nu vaststaat dat er voor de in de voorafgaande jaren door verweerder aan eiseres uit het GSB verleende subsidie een subsidieplafond was ingesteld, was verweerder naar het oordeel van de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 4:25 van de Awb gehouden de subsidie voor 2010 te weigeren.
2.4.3 Van belang is vervolgens de vraag of verweerder bij de weigering de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb voldoende in acht heeft genomen. Als deze vraag ontkennend wordt beantwoord, kan het bereiken van het subsidieplafond gelet op het bepaalde in artikel 4:51, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 4:25, tweede lid, van deze wet, niet zonder meer aan eiseres worden tegengeworpen.
Verweerder heeft eerst bij het besluit van 18 maart 2010 aangegeven dat de subsidie voor het jaar 2010 wordt geweigerd. De brief van 18 december 2008 kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een voornemen tot weigering in de zin van artikel 4:25 van de Awb worden beschouwd, aangezien daarin alleen wordt aangegeven dat voortzetting van de subsidierelatie na 2009 onzeker is. Het is wellicht mogelijk dat verweerder dit voornemen tijdens de overleggen op 15 oktober 2009 en in december 2009, die tussen (ambtenaren van) de gemeente Schiedam en vertegenwoordigers van eiseres hebben plaatsgevonden, aan eiseres kenbaar heeft gemaakt, maar dit is niet uit stukken gebleken en het wordt bovendien door eiseres betwist.
Ondanks de verplichting van verweerder de gevraagde subsidie wegens het vastgestelde subsidieplafond te weigeren, heeft verweerder de aankondiging van deze weigering zodanig laat gedaan - op dat moment was het subsidiejaar al aangevangen - dat hij daarmee naar het oordeel van de rechtbank de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb niet in acht heeft genomen. Verweerder had in ieder geval een redelijke termijn in acht moeten nemen om eiseres in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2008 (LJN BC7627). Dit gebrek levert naar het oordeel van de rechtbank een grond voor vernietiging van het bestreden besluit op.
2.4.4 Gelet op het bepaalde in artikel 4:51, tweede lid, van de Awb acht de rechtbank een overgangstermijn van negen maanden, gerekend vanaf 18 maart 2010, redelijk, hetgeen er op neerkomt dat verweerder over geheel 2010 subsidie aan eiseres had dienen te verlenen.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder volgens het bepaalde in artikel 8:80a juncto artikel 8:51a van de Awb in staat te stellen het gebrek in zijn besluitvorming te herstellen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het gebrek kan worden hersteld op acht weken, te rekenen vanaf de dag van verzending van deze uitspraak. Conform het bepaalde in artikel 8:51b, derde lid, van de Awb, staat het eiseres vrij om, als verweerder gebruik maakt van de door de rechtbank geboden gelegenheid tot herstel van het gebrek in zijn besluitvorming, vervolgens binnen een termijn van vier weken schriftelijk haar zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen.
Indien verweerder geen gebruik maakt van de mogelijkheid het gebrek te herstellen, dient hij dit binnen twee weken aan de rechtbank mede te delen.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak en met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen, het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Aldus gedaan door mr. T. Damsteegt, voorzitter, en mr. J. Bergen en mr. B. van Velzen, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Kuil, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 1 juni 2011.
Tegen deze uitspraak kan slechts tegelijk met een hoger beroep tegen de einduitspraak hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: