2.3.3 [gedaagde sub 2] stelt dat zij € 1.671,- per dag aan bedrijfsschade (tijdverlet) heeft geleden en vordert vergoeding van vijf dagen bedrijfsschade, derhalve € 8.355,-. [gedaagde sub 2] beroept zich daartoe op een brief van haar accountant GOAD Consultancy B.V. (hierna: Goad) aan haar advocaat van 30 september 2008. Voorts heeft [gedaagde sub 2] een brief van Goad aan haar advocaat van 10 juli 2008 overgelegd, naar welke brief in de brief van 30 september 2008 wordt verwezen.
Uniport betwist de gevorderde bedrijfsschade. Uniport erkent dat het herstel van de schade vijf werkdagen heeft gekost. Het verweer van Uniport komt erop neer dat de brieven van Goad van 30 september 2008 en 10 juli 2008 niet toereikend zijn en dat zij een deugdelijke berekening van de bedrijfsschade verlangt. Uniport voert niet aan dat c.q. waarom de inhoud van de brieven van Goad niet juist is.
Voor het op basis van artikel 6:97 BW begroten c.q. schatten van bedrijfsschade kan worden uitgegaan van de met het schip gerealiseerde gemiddelde netto-opbrengst over de periode van enige maanden voorafgaande aan het ongeval c.q. de periode van herstel en een soortgelijke periode na het ongeval c.q. de reparatieperiode, welk gemiddelde vervolgens wordt berekend over de periode van stilliggen wegens het ongeval of de periode van herstel. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het schip op soortgelijke wijze werd ingezet voorafgaande aan en na afloop van het ongeval c.q. de herstelperiode.
Data van reparatie van de “[schip]” hebben partijen niet gesteld. Gelet op de schadedatum, 29 mei 2006, de getuigenverklaring van schipper [getuige 1] (“Vanaf het moment dat de “[schip]” door [gedaagde sub 2] was verworven in 2005 tot enkele maanden voor de verkoop ervan in 2007, heb ik op dat schip gevaren als kapitein. Ik heb van januari tot augustus 2006 alleen met ladingen containers gevaren. Ik heb geen andere ongelukken meegemaakt dan dat bij Uniport eind mei 2006”), de in de brief van Goad van 10 juli 2008 genoemde datum “na 18 augustus” en de data van de reparatiefacturen, 20 september 2006 en 11 oktober 2006 (productie 5 van eiseressen) is aannemelijk dat [gedaagde sub 2] de “[schip]” in augustus 2006 heeft laten repareren.
In de brief van Goad van 10 juli 2008 wordt voor zover van belang het volgende gesteld:
“In de periode gelegen drie maanden vóór de reparatieperiode werd door het motorschip [schip] containers vervoerd. Dit gebeurde in daghuur. De verdiensten waren in de periode voorafgaand aan de schadeperiode € 1.520,- per dag.
Mede als gevolg van de schade heeft het motorschip [schip] na 18 augustus genoemde werkzaamheden niet hervat.
Vooralsnog stelt de directie van [gedaagde sub 2] voor de schade op basis van het bovenstaande bedrag te bepalen aangezien het bepalen van het netto-tijdverlies op basis van de periode van drie maanden na de schadeperiode complexer en arbeidsintensiever is, terwijl wordt verondersteld dat het netto-tijdverlies over de periode na de schadeperiode niet significant zal afwijken van het netto-tijdverlies over de periode voor de schadeperiode.”
De brief van Goad van 30 september 2008 luidt voor zover van belang als volgt:
“In vervolg op mijn brief van 10 juli 2008 bericht ik u als volgt:
In de periode gelegen drie maanden vóór en drie maanden na de reparatieperiode werd door het motorschip [schip] een netto-tijdverlies schade geleden van € 1.671 per dag.
Ter volledigheid deel ik u mede dat genoemd bedrag is ontleend aan de administratie van [gedaagde sub 2] waarop geen accountantscontrole heeft plaatsgevonden.
Hierbij bevestig ik dat het genoemde bedrag van € 1.671 op juiste wijze is ontleend aan de interne administratie van [gedaagde sub 2]”.
Uit deze brieven en de hierboven aangehaalde verklaring van schipper [getuige 1] volgt dat [gedaagde sub 2] vóór de reparatie van de “[schip]” containers met dat schip heeft vervoerd, maar na het herstel van het schip in augustus 2006 niet meer. Uit de brief van 10 juli 2008 valt af te leiden dat [gedaagde sub 2] met het vervoer van containers met de “[schip]” in de maanden voorafgaande aan de reparatie in augustus 2006 een gemiddelde netto-opbrengst heeft gerealiseerd van € 1.520,- per dag.
De rechtbank merkt op dat eiseressen in hun preprocessuele correspondentie met (de assurantiemakelaar van) Uniport zijn uitgegaan van een bedrijfsschade van eveneens € 1.520,- per dag (zie producties 9, 13 en 14).
Uit de brief van Goad van 30 september 2008 in onderling verband met die van 10 juli 2008 lijkt af te leiden te zijn dat [gedaagde sub 2] na afloop van de herstelperiode een hogere gemiddelde netto-opbrengst met de “[schip]” realiseerde dan vóór de herstelperiode. De omstandigheid dat [gedaagde sub 2] het schip “mede als gevolg van de schade” na de herstelperiode niet meer heeft ingezet voor het vervoer van containers, rechtvaardigt niet om bij de begroting van bedrijfsschade die is veroorzaakt bij het vervoer van containers rekening te houden met zodanige latere, hogere netto-opbrengst.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de bedrijfsschade begroot dient te worden op € 1.520,- per dag, derhalve voor vijf dagen op € 7.600,-. Dat bedrag zal de rechtbank toewijzen.