Zaak-/rolnummer: 349201 / HA ZA 10-643
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas,
de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.P. van Beurden.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en Allianz.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 15 februari 2010, met producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek, met productie.
2 De vaststaande feiten
2.1 [eiser] is eigenaar van de woning aan de [de woning] in [woonplaats].
2.2 [eiser] heeft deze woning tegen brand verzekerd bij Allianz.
2.3 Bij vonnis van 11 februari 2004 heeft de rechtbank te Haarlem [eiser] en zijn voormalige partner, mede-eigenaar van de woning, veroordeeld om ten overstaan van een notaris mee te werken aan de verdeling van de woning en de daarop rustende hypotheekschuld, een en ander met de verplichting voor [eiser] om de helft van de vast te stellen overwaarde aan zijn ex-partner te betalen.
2.4 Op 1 maart 2004 heeft in de woning brand gewoed. Op die dag is [eiser] omstreeks 6:40 uur uit de woning vertrokken en naar zijn werk gereisd. De brand is kort voor 7:12 uur door voorbijgangers ontdekt. De brand en de bluswerkzaamheden van de brandweer hebben schade aan de woning veroorzaakt.
2.5 Zowel een door Allianz ingeschakelde deskundige van het bureau Toplis & Harding Forensic B.V. (hierna: Toplis) als door [eiser] ingeschakelde deskundigen van het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (hierna: NIBRA) hebben geconcludeerd dat de brand moet zijn aangestoken. Ten aanzien van het ontstaansmoment verschillen Toplis en het NIBRA van opvatting. Toplis heeft geconcludeerd dat het “zeer wel voorstelbaar” is dat de brand omstreeks 6:40 uur is ontstaan, terwijl het NIBRA heeft geconcludeerd dat de brand niet voor 7:00 uur moet zijn ontstaan.
2.6 Bij brief van 13 mei 2004 heeft Allianz aan [eiser] laten weten niet tot uitkering onder de verzekering te zullen overgaan. In de brief meldt Allianz van mening te zijn dat [eiser] zelf de brand heeft aangestoken.
2.7 De brief van Allianz heeft geleid tot vervolgonderzoeken door Toplis en het NIBRA en tot nadere correspondentie tussen partijen in de jaren 2004 en 2005. Allianz is bij haar eerder ingenomen standpunt gebleven.
2.8 Op 16 maart 2005 heeft een aannemer aan [eiser] offerte uitgebracht voor het herstel van de bij de brand ontstane schade.
2.9 Bij brief van 2 juli 2009 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] Allianz in gebreke gesteld. In de periode tussen het uitbrengen van de in 2.8 bedoelde offerte en deze brief heeft geen contact tussen partijen plaatsgevonden.
3 De vordering en het verweer
3.1 De gewijzigde vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Allianz te veroordelen tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst door de schade te doen vaststellen conform de polisvoorwaarden en het aldus vastgestelde schadebedrag aan [eiser] uit te keren, met rente en kosten.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering het standpunt ten grondslag gelegd dat Allianz onder de verzekering gehouden is tot uitkering over te gaan.
3.3 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding. Allianz beroept zich primair op verjaring van de vordering, subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat [eiser] zelf de brand heeft aangestoken.
4 De beoordeling
4.1 Het meest verstrekkende verweer van Allianz strekt tot verjaring. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
4.2 Vast staat dat het in de periode tussen 16 maart 2005 (het uitbrengen van de offerte door een aannemer, zie 2.8) en 2 juli 2009 (de ingebrekestelling, zie 2.9) tussen partijen stil is gebleven. Met name hebben in die periode van meer dan vier jaar geen stuitingshandelingen plaatsgevonden, zo heeft Allianz onbetwist gesteld.
4.3 Allianz heeft haar beroep op verjaring bij antwoord onderbouwd door te wijzen op de op de verzekering toepasselijke polisvoorwaarden. Zij heeft gesteld dat op grond van die voorwaarden elk recht op schadevergoeding verjaart door verloop van drie jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis. Voorts heeft Allianz gesteld dat [eiser] de verjaring sinds de brand op 1 maart 2004 meerdere keren heeft gestuit, laatstelijk op 16 maart 2005 door middel van de in 2.8 bedoelde offerte van de aannemer. Na die stuiting heeft [eiser] de verjaring niet opnieuw tijdig gestuit, zodat in de visie van Allianz (zoals uiteengezet in de conclusie van antwoord) de vordering is verjaard.
4.4 Bij conclusie van dupliek is Allianz, kennelijk naar aanleiding van het betoog van [eiser] bij repliek, ingegaan op artikel 7:942 BW dat per 1 januari 2006 in werking is getreden alsook op het in dit verband geldende overgangsrecht.
4.5 Het betoog van Allianz roept vragen op. De rechtbank wijst op het volgende.
4.6 Artikel 7:942 lid 1 BW bepaalt – kort gezegd – dat een vordering tegen de verzekeraar tot het doen van uitkering verjaart na verloop van drie jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de verzekerde met de opeisbaarheid van die vordering bekend is geworden. Op grond van lid 2 wordt de verjaring gestuit door een schriftelijke mededeling waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt, terwijl een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen met aanvang van de dag waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven de aanspraak af te wijzen. (Het sinds 1 juli 2010 geldende lid 3 van artikel 7:942 BW laat de rechtbank vooralsnog buiten beschouwing, nu dat lid uitsluitend betrekking heeft op aansprakelijkheidsverzekeringen.)
4.7 Op grond van artikel 7:943 BW mag van artikel 7:942 BW niet ten nadele van de verzekerde worden afgeweken. Voorshands is de rechtbank van oordeel dat de polisvoorwaarden zoals (onbetwist) omschreven door Allianz (zie 4.3) ten nadele afwijken van hetgeen volgt uit artikel 7:942 BW. Gegeven de onmiddellijke werking van artikel 7:942 BW (zie artikel 68a Overgangswet NBW), volgt daaruit naar het voorlopige oordeel van de rechtbank dat voor wat betreft de rechtsverhouding tussen Allianz en [eiser] moet worden uitgegaan van artikel 7:942 BW en niet van de op dit punt geldende polisvoorwaarden. Voor zover Allianz nog zou menen dat dit anders is, ligt het op haar weg dat standpunt voldoende te onderbouwen.
4.8 Uitgaande van de toepasselijkheid van artikel 7:942 BW rijst de vraag of Allianz na de als laatste stuitingshandeling aangemerkte offerte van 16 maart 2005 ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven de aanspraak af te wijzen (lid 2). Bij ontbreken van een zodanige verklaring moet voorshands worden aangenomen dat sinds 16 maart 2005 geen nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. Dat zou betekenen dat de vordering van [eiser] niet is verjaard.
4.9 Partijen hebben het in hun processtukken niet gehad over lid 2 van artikel 7:942 BW. Gelet op de wezenlijke gevolgen van het al dan niet gegrond verklaren van het beroep op verjaring, ziet de rechtbank aanleiding partijen gelegenheid te geven bij aktes na dit tussenvonnis op het voorgaande te reageren. In dat verband wijst de rechtbank er (ten overvloede) op dat op Allianz de stelplicht rust ten aanzien van het beroep op verjaring. Om die reden zal Allianz als eerste een akte moeten nemen.
4.10 Bij repliek heeft [eiser] een beroep gedaan op het overgangsrecht, waarop Allianz bij dupliek heeft gereageerd. Dit partijdebat wordt wezenlijk beïnvloed door het antwoord op de vraag of na de stuiting van 16 maart 2005 op grond van artikel 7:942 lid 2 BW een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. Zou moeten worden uitgegaan van een lopende verjaring waarop de termijn van zes maanden van artikel 7:942 lid 3 BW (zoals dat gold tussen 1 januari 2006 en 1 juli 2010) van toepassing was, dan volgt uit artikel 72 Overgangswet NBW in beginsel dat die termijn per 1 januari 2006 is aangevangen en dus binnen een half jaar nadien had moeten worden gestuit. Moet worden uitgegaan van een lopende verjaring waarop de termijn van drie jaar van artikel 7:942 leden 1 en 2 van toepassing is, dan volgt uit artikel 73 Overgangswet NBW in beginsel een uitgestelde werking gedurende een jaar. Binnen dat jaar of na afloop ervan zou de verjaring overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 en 3 moeten zijn gestuit. Tegen deze achtergrond verzoekt de rechtbank partijen het overgangsrecht in hun aktes na dit tussenvonnis uitdrukkelijk te betrekken.
4.11 Als verweer tegen het beroep op verjaring heeft [eiser] nog opgeworpen dat hij inmiddels zijn voormalige advocaat aansprakelijk heeft gesteld voor het niet tijdig stuiten van de verjaring en dat hij in dat kader belang heeft bij een inhoudelijke beslissing op het door Allianz gevoerde opzetverweer. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de advocaat keert immers niet uit op de grond dat een tijdige stuitingshandeling uiteindelijk niets zou hebben opgeleverd, aldus [eiser]. Dit betoog kan er naar het oordeel niet toe leiden dat de onderhavige zaak alsnog inhoudelijk wordt behandeld in het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat de vordering jegens Allianz is verjaard. In de eerste plaats niet omdat de direct betrokkenen bij het geschil omtrent de beroepsfout (te weten de advocaat zelf en zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar) geen partij zijn in de onderhavige zaak en dus niet in de gelegenheid zijn mede verweer te voeren. In de tweede plaats niet omdat Allianz op haar beurt geen partij is bij het geschil tussen [eiser] en (de verzekeraar van) zijn voormalige advocaat en Allianz niet kan worden gedwongen te procederen over een geschil dat haar niet aangaat.
4.12 Slaagt het beroep op verjaring, dan is een inhoudelijke beoordeling van het geschil niet aan de orde. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank die inhoudelijke beoordeling aanhouden totdat na aktewisseling een definitief oordeel is gegeven over de verjaring.
5 De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 18 mei 2011 voor het nemen van een akte als bedoeld in 4.9 en 4.10 door Allianz, waarna [eiser] kan reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1694