ECLI:NL:RBROT:2011:BQ5642
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verjaring en inbezitneming van grond door huurder met betrekking tot opstal en eigendomsrechten
In deze zaak, uitgesproken op 18 mei 2011 door de Rechtbank Rotterdam, staat de verjaring van grond en de inbezitneming door een huurder centraal. De eiser, die sinds 1964 huurder is van perceel B4742, vordert eigendom van verschillende percelen op basis van verjaring. De percelen zijn oorspronkelijk eigendom van de erfgenamen van zijn moeder, die op 17 november 2000 is overleden. De eiser stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de percelen B5453, B6307 en B5488, en vordert onder andere dat de Gemeente Rotterdam en de Stichting Laurens medewerking verlenen aan de inschrijving van de eigendomsverkrijging in de openbare registers.
De Gemeente en de Stichting verzetten zich tegen de vorderingen van de eiser en stellen dat er geen sprake kan zijn van verjaring, omdat de eiser slechts huurder is en de in geschil zijnde stroken grond nooit voor zichzelf heeft gehouden. De rechtbank oordeelt dat de eiser, ondanks zijn huurstatus, de grond middellijk in bezit heeft genomen en dat dit niet in de weg staat aan verjaring. De rechtbank wijst echter de vorderingen van de eiser af, omdat hij niet te goeder trouw was op het moment van inbezitneming. De rechtbank concludeert dat de erfgenamen van de moeder van de eiser eigenaar zijn geworden van de betreffende stroken grond door extinctieve verjaring.
In reconventie vorderen de Gemeente en de Stichting onder andere dat de eiser wordt veroordeeld tot ontruiming van de percelen en tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank wijst deze vorderingen af, omdat de Gemeente misbruik van recht maakt door afbraak van de opstal te vorderen, gezien het geringe belang dat zij daarbij heeft. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van nadere conclusies van partijen.