Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/1440 TELEC – T1
Uitspraak in het geding tussen
T – Mobile Netherlands B.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage, eiseres,
gemachtigde mr. J.B. van Dijk, advocaat te Amsterdam,
het College van Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 23 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres dat was gericht tegen het primaire besluit van verweerder van 16 november 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 19 april 2010, aangevuld bij brief van 9 juni 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 9 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2010.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. drs F.P. Heijne. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mrs. L.H. la Roi en D. Verduijn.
2 Overwegingen
Bij het primaire besluit van 16 november 2009 heeft verweerder eiseres een boete opgelegd wegens overtreding van artikel 3:2a van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Eiseres zou voorafgaand aan een oproep niet het integrale tarief voor een oproep naar betaalde informatienummers in haar tariefmelding hebben vermeld.
Eiseres heeft bij brief van 22 december 2009 bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit.
Nu het bezwaarschrift geen gronden bevatte, heeft verweerder eiseres op dit verzuim gewezen bij aangetekend verzonden brief van 24 december 2009. Eiseres is daarbij uitgenodigd om vóór 21 januari 2009 de gronden van het bezwaar alsnog in te dienen. Aan deze zin is als voetnoot toegevoegd dat de datum bepaald wordt op de dag na de periode van 4 weken na de dag van verzending van deze brief.
Bij brief van 21 januari 2010 heeft eiseres haar gronden aangevuld.
Aan de orde is de vraag of verweerder terecht heeft besloten het bezwaar, met toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet-ontvankelijk te verklaren omdat de gronden waarop het bezwaar berust niet tijdig bij verweerder zijn ingediend.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 21 januari 2010 haar gronden van het bezwaar (per fax) heeft ingediend.
Eiseres is er van uitgegaan dat zij nog tot en met 21 januari 2010 de gelegenheid had om haar gronden van het bezwaar in te dienen.
Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de in de brief van 24 december 2009 toegevoegde voetnoot uitsluitend bedoeld is voor intern gebruik en het gebruikelijk is dat de termijn voor het indienen van het bezwaar conform deze voetnoot wordt berekend.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. Weliswaar had het voor eiseres duidelijk kunnen zijn dat de vermelding van de datum van 21 januari 2009 een kennelijke vergissing was, maar zij had daaraan niet de conclusie behoeven te verbinden dat “vóór 21 januari 2010” werd bedoeld. Immers, uitgaande van de uitleg in de voetnoot, dienden de gronden vóór 22 januari 2010 te worden ingediend. Voorts hanteert verweerder als vaste gedragslijn de in de voetnoot omschreven termijn. Door op 21 januari 2010 de gronden in te dienen, heeft eiseres derhalve niet een door verweerder gestelde termijn overschreden.
Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 874,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 298,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in tegenwoordigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 6 januari 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.