ECLI:NL:RBROT:2011:BQ3091

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
373499 / HA RK 11-43
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.F.L.M. van der Grinten
  • H. van Lokven-van der Meer
  • P. Vrolijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2011 een verzoek tot wraking van een rechter afgewezen. Het verzoeker, die als verdachte in een strafzaak was aangemerkt, had de rechter gewraakt naar aanleiding van opmerkingen die deze had gemaakt tijdens de zitting op 24 februari 2011. De rechter had opgemerkt: 'Dat geloof ik niet', wat door de raadsman van de verzoeker werd geïnterpreteerd als een aanwijzing van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de context van de opmerkingen en de procedurele gang van zaken. De rechter had in een brief van 10 maart 2011 aangegeven dat zijn opmerking niet bedoeld was als een uiting van vooringenomenheid, maar als een kritische benadering van de verklaring van de verdachte. De wrakingskamer concludeerde dat de woorden van de rechter geen zwaarwegende aanwijzing opleverden voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De stelling van de raadsman dat er een proces-verbaal was opgemaakt dat niet op waarheid berust, vond geen steun in de verklaringen die ter zitting waren afgelegd. De wrakingskamer oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken, en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 29 april 2011
Zaaknummer: 373499
Rekestnummer: HA RK 11-43
Parketnummer: 10/732508-10
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte rechter], kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 24 februari 2011 is door de rechter behandeld de tegen verzoeker als verdachte aanhangig gemaakte strafzaak met het hierboven vermelde parketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van - voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang - het dossier van genoemde strafzaak en in het bijzonder van het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, zijn raadsman, de rechter en de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door middel van een brief van 10 maart 2011.
Ter zitting van 19 april 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn raadsman mr. S.C. van Paridon, en de officier van justitie mr. M.C. Loman, alsmede de moeder van verzoeker die door de raadsman als getuige was opgeroepen. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht. De moeder is ter zitting als getuige gehoord.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft de raadsman van verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Tijdens het onderzoek ter zitting van 24 februari 2011 heeft de rechter met stemverheffing opgemerkt dat zij niet geloofde dat mijn cliënt het niet vreemd vond dat er kabels onderaan een stuur loshingen. Gevraagd om uitleg, heeft de rechter aangegeven het sterke vermoeden te hebben dat mijn cliënt dit wel vreemd moest vinden. Gelet op de verdenking ex artikel 416/417 bis van het Wetboek van Strafrecht (opzet- dan wel schuldheling) geeft het uitspreken van een dergelijke mening zonder meer blijk van vooringenomenheid ten aanzien van de voorliggende schuldvraag.
Dat de rechter, zoals zij in haar brief van 10 maart 2011 heeft verklaard, na het uiten van genoemde opmerking nog niet was uitgesproken, wordt door mij ten stelligste betwist. De rechter heeft, samen met de griffier en de officier van justitie, een proces-verbaal in elkaar geknutseld dat niet op waarheid berust.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
De rechter heeft hiertoe in haar brief van 10 maart 2011 onder meer het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Naar mijn oordeel blijkt uit mijn opmerking "Dat geloof ik niet" geen aanwijzing van vooringenomenheid tegenover de verdachte, noch is vanwege mijn opmerking de bij de verdachte bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd. Van belang is dat de raadsman mij direct na deze opmerking heeft onderbroken, terwijl mijn opmerking was bedoeld ter inleiding van hetgeen ik verder wilde zeggen. Ik wilde de verdachte, die ter zitting een verklaring aflegde die niet overeenstemde met zijn eerdere bij de politie afgelegde verklaring, confronteren met laatstgenoemde verklaring, wat in het kader van de waarheidsvinding noodzakelijk is.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek nu in het handelen van de rechter geen aanleiding te vinden is voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
De wrakingskamer stelt voorop dat het de taak van de rechter is om tijdens het onderzoek ter zitting - onder meer aan de hand van stukken uit het dossier - kritische vragen te stellen in het kader van de waarheidsvinding. Het behoort tevens tot de taak van de rechter de verklaring van de verdachte ter zitting af te zetten tegen de overige bevindingen uit het onderzoek ter zitting.
3.5
Het is op zichzelf niet onbegrijpelijk dat de rechter, gezien de objectief waarneembare bijzonderheden in de auto (geen sleutel in het contactslot en loshangende draden van de stuurkolom) in samenhang met de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring "dat hij wel wist dat er wat mis was met de auto", dat het wel door zijn hoofd ging dat de auto gestolen was en dat hij dacht te horen dat de medeverdachte Lindo had gezegd dat de auto gestolen was, de verklaring van de verdachte ter zitting "dat hij wel loshangende draden onder het stuur van de auto had gezien maar dat hij dat helemaal niet vreemd had gevonden" kritisch heeft benaderd met de woorden: "Dat geloof ik niet".
3.6
Uit de schriftelijke reactie van de rechter blijkt dat zij het voornemen had om de woorden "Dat geloof ik niet" aan de hand van bevindingen in het dossier toe te lichten en dat zij daartoe niet in de gelegenheid werd gesteld omdat de raadsman haar direct onderbrak. Niet is komen vast te staan dat de rechter niet voornemens was die nadere toelichting te geven. Blijkens het proces-verbaal van de zitting was het verloop van de zitting nadien zodanig, dat dit punt niet meer aan de orde kon komen.
3.7
In het licht van deze context bezien leveren de door de rechter geuite woorden: "Dat geloof ik niet" dan ook geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
3.8
De stelling van de raadsman, dat de rechter, samen met de griffier en de officier van justitie, een proces-verbaal heeft opgemaakt dat niet op waarheid berust, vindt geen steun in de ter zitting hieromtrent afgelegde verklaringen.
3.9
Op grond van het voorgaande is de wraking ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam gewraakte rechter].
Deze beslissing is gegeven op 29 april 2011 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. H. van Lokven-van der Meer en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de jongste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mrs. S.A. Commandeur en A. Schut, griffiers.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de jongste rechter en de griffiers ondertekend.