ECLI:NL:RBROT:2011:BQ2014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
373577 / HA RK 11-45
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 april 2011 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechter-commissaris die belast was met de behandeling van de zaak. De verdachte had aangevoerd dat de rechter-commissaris vooringenomen was, onder andere vanwege opmerkingen die deze had gemaakt over de raadsvrouwe van de verdachte tijdens getuigenverhoren. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek deels niet-ontvankelijk was, omdat het niet tijdig was ingediend. Voor het overige werd het verzoek afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de beslissing van de rechter-commissaris om de beantwoording van bepaalde vragen door getuigen te beletten, een processuele beslissing was die in beginsel geen grond voor wraking opleverde. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van de verdachte dat de rechter-commissaris vooringenomenheid koesterde. De rechtbank benadrukte dat de objectieve schijn van partijdigheid niet was aangetoond, ondanks enige irritatie tussen de rechter-commissaris en de raadsvrouwe. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 20 april 2011
Zaaknummer: 373577
Rekestnummer: HA RK 11-45
Parketnummer: 10/652999-09
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte RC], rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechter-commissaris).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 2 december 2010 heeft de politierechter in deze rechtbank de strafzaak met bovenvermeld parketnummer tegen verzoeker als verdachte verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van zes getuigen.
Op 25 januari 2011 heeft de rechter-commissaris in die strafzaak drie getuigen gehoord en op 27 januari 2011 heeft hij in die zaak twee getuigen gehoord. Tijdens deze verhoren was de raadsvrouwe van verdachte, mr. T. Arkesteijn, aanwezig.
Op 23 februari 2011 heeft de rechter-commissaris in die strafzaak nog een getuige gehoord. Bij gelegenheid van dit verhoor heeft mr. R. van den Boogert, die toen waarnam voor mr. T. Arkesteijn, de rechter-commissaris gewraakt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevinden de processen-verbaal van de getuigenverhoren, alsmede een proces-verbaal van bevindingen van 24 februari 2011, opgemaakt door de rechter-commissaris.
Verzoeker, de rechter-commissaris alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door indiening van het proces-verbaal van bevindingen van 24 februari 2011.
Ter zitting van 21 maart 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen de raadsvrouwe van verzoeker, mr. T. Arkesteijn en officier van justitie mr. T. Slieker.
Mr. Arkesteijn heeft aan de hand van een pleitnota haar standpunt nader toegelicht.
Bij beschikking van 25 maart 2011 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek heropend teneinde de rechter-commissaris in de gelegenheid te stellen te reageren op hetgeen de raadsvrouwe van verzoeker ter zitting als nadere onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft aangevoerd. Bij e-mailbericht van 29 maart 2011 heeft de rechter-commissaris een reactie ingediend waarna de raadsvrouwe van verzoeker op 13 april 2011 hierop heeft gereageerd.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd
- verkort en zakelijk weergegeven - :
Door het beletten van de beantwoording van een vraag door de getuige [naam getuige 1] tijdens het verhoor op 23 februari 2011 is de objectieve schijn van partijdigheid gewekt, nu de beantwoording van diezelfde vraag in het verhoor van de getuige [naam getuige 2] op 25 januari 2011 wel was toegestaan,
Voorts is het beletten van die vraag in combinatie met de omstandigheid dat de rechter-commissaris in zijn proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2011 opmerkingen heeft opgenomen over het optreden van de gemachtigde van verzoeker tijdens het getuigenverhoor op 25 januari 2011 - een kwestie die eerder afgedaan leek - en ook de gang van zaken bij het verhoor van getuigen [naam getuige 3] en [naam getuige 4] op 27 januari 2011 voor verzoeker aanleiding om te vrezen voor partijdigheid van de rechter-commissaris.
In de nadere reactie van 13 april 2011 heeft verzoeker - kort weergegeven - aangevoerd dat de opmerkingen in het proces-verbaal van de rechter-commissaris, dat de handelingen van de raadsvrouwe van verzoeker te kwalificeren zijn als hard, zonder empathie en alle aandacht voor zichzelf opeisend, bij verzoeker de vrees hebben doen ontstaan dat de rechter-commissaris vooringenomen is. Deze opmerkingen zijn namelijk juridisch irrelevant en staan los van de zaak en het oorspronkelijke verzoek tot wraking. Voorts is aangevoerd dat de redenen van de rechter-commissaris om de beantwoording van een vraag bij het ene verhoor toe te staan en bij het andere verhoor te beletten voor verzoeker niet kenbaar en controleerbaar waren, waardoor de schijn van partijdigheid niet kon worden weggenomen.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter-commissaris bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. De rechter-commissaris heeft hiertoe in het proces-verbaal van bevindingen - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Het verhoor van getuige [naam getuige 1] is niet te vergelijken met het verhoor van getuige [naam getuige 2], omdat laatstgenoemde de ex-partner is van verzoeker. Voorts merkt de rechter-commissaris op, dat de raadsvrouwe getuige [naam getuige 2] naar zijn oordeel behoorlijk hard aanpakte waardoor hij diverse keren heeft moeten ingrijpen. Zelfs toen de getuige begon te huilen eiste de raadsvrouwe alle aandacht voor zichzelf en toonde zij geen enkele vorm van empathie. Achteraf gezien speet het de rechter-commissaris dat hij de raadsvrouwe 'voor de lieve vrede' teveel ruimte heeft gegeven en het beantwoorden van meerdere vragen niet heeft belet, terwijl de rechter-commissaris dat volgens de regelen der kunst wel had moeten doen, omdat een aantal van de vragen niet ter zake doende was. Getuige [naam getuige 2] werd daardoor onnodig belast.
In zijn nadere reactie van 29 maart 2011 heeft de rechter-commissaris - onder meer - het volgende aangevoerd.
Het beletten van beantwoording van een vraag is geen grondslag voor wraking. De rechter-commissaris is van oordeel dat er onvoldoende verband was tussen de gestelde vraag en de ten laste gelegde feiten en heeft daarom de beantwoording van de vraag in het verhoor van getuige [naam getuige 1] belet. De reden dat de beantwoording van dezelfde vraag wel was toegestaan tijdens het verhoor van getuige [naam getuige 2] was gelegen in de omstandigheid dat de rechter-commissaris de raadsvrouwe van verzoeker tijdens dat verhoor - achteraf bezien - teveel ruimte heeft gegeven. Het is niet de bedoeling geweest om de vraagstelling van de raadsvrouwe van verzoeker te verstoren, maar het behoort ook tot de taken van de rechter-commissaris om op de belangen van de getuige te letten. De rechter-commissaris heeft gezocht naar een compromis en heeft 'om de lieve goede vrede' te bewaren de zaak niet op de spits willen drijven en is daarin (na beraad) pragmatisch geweest. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van beantwoording van dezelfde vraag aan de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 1] zijn overigens ook niet 1 op 1 met elkaar te vergelijken. De rechter-commissaris heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen slechts beoogd een feitelijke weergave op te nemen van hetgeen is waargenomen. De rechter-commissaris ziet niet in waarom waarnemingen omtrent het optreden van de raadsvrouwe van verzoeker een grondslag zouden zijn voor het aannemen van (de schijn van) partijdigheid.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Krachtens het bepaalde in artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden, en moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
Voor zover het verzoek mede is gegrond op hetgeen is voorgevallen bij de verhoren van de getuigen [naam getuige 3] en [naam getuige 4] op 27 januari 2011, is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek, omdat klachten daaromtrent eerst op 21 maart 2011, en dus niet tijdig, naar voren zijn gebracht.
3.3
Aan de overigens door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter-commissaris - subjectief - niet onpartijdig was. Zulks is ook niet gesteld.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.5
De rechtbank stelt voorop dat het beletten van de beantwoording van een vraag door een getuige door de rechter-commissaris een hem toekomende processuele beslissing is, die in beginsel geen grond vormt voor wraking. Alleen indien die beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Van een dergelijke onbegrijpelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3.6
De rechter-commissaris heeft in het proces-verbaal van bevindingen waarin hij ook zijn reactie op het wrakingsverzoek heeft verwoord, gerefereerd aan de gang van zaken tijdens het getuigenverhoor van [naam getuige 2] op 25 januari 2011. Dat relaas memoreert onder meer - kort gezegd - irritaties die bij dat verhoor waren gerezen tussen de rechter-commissaris en de raadsvrouwe, welke nadien voorwerp van gesprek zijn geweest tussen de rechter-commissaris en de raadsvrouwe, waarmee die kwestie inmiddels was afgedaan.
Anders dan de raadsvrouwe van verzoeker nader, naar aanleiding van de inhoud van dat proces-verbaal, heeft aangevoerd, ziet de rechtbank ook daarin geen grond voor toewijzing van het verzoek. Die passage in dat proces-verbaal van bevindingen heeft, zo begrijpt de rechtbank, immers slechts ten doel nader uiteen te zetten waarin het verhoor van getuige [naam getuige 1] verschilde van het verhoor van getuige [naam getuige 2] en toe te lichten dat aan de omstandigheid dat de beantwoording van sommige vragen door de getuige [naam getuige 2] niet is belet niet de conclusie kan worden verbonden dat het beletten van soortgelijke vragen bij getuige [naam getuige 1] zozeer onbegrijpelijk is, dat daarop een wrakingsverzoek zou kunnen worden gegrond. De rechtbank wijst er daarbij op dat de rechter-commissaris in zijn nadere reactie ook tot uitdrukking heeft gebracht dat hij de gang van zaken bij dat verhoor achteraf betreurt.
Hoewel sprake was en mogelijk nog is van enige irritatie tussen de rechter-commissaris en de raadsvrouwe van verzoeker, is de rechtbank van oordeel dat dat in dit geval niet tot de slotsom leidt, dat de rechter-commissaris daarmee de objectieve schijn van partijdigheid ten opzichte van verzoeker op zich heeft geladen.
3.7
Op grond van het voorgaande is de wraking, voor zover verzoeker in zijn verzoek wel kan worden ontvangen, ongegrond. Het verzoek moet derhalve in zoverre worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek, voor zover dat is gegrond op de gang van zaken bij het getuigenverhoor op 27 januari 2011;
wijst voor het overige af het verzoek tot wraking van [naam gewraakte RC].
Deze beslissing is gegeven op 20 april 2011 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.