ECLI:NL:RBROT:2011:BQ1526

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
356729 / HA ZA 10-1896
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad door politie na doorzoeking van kelderbox

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en de politie. De zaak betreft een onrechtmatige overheidsdaad die voortvloeit uit de afsluiting van een kelderbox na een doorzoeking door de politie. Op 21 april 2008 werd [eiser] aangehouden op verdenking van mishandeling en ontucht, waarna de politie met toestemming van de rechter-commissaris zijn woning en kelderbox doorzocht. Tijdens deze doorzoeking werden de sloten van de kelderbox verbroken en werd het alarm onklaar gemaakt. Na de doorzoeking heeft de politie de kelderbox afgesloten met hangsloten, maar [eiser] stelde dat deze afsluiting niet deugdelijk was en dat hij niet was geïnformeerd over de doorzoeking en de staat van de kelderbox.

De rechtbank oordeelde dat van de politie verwacht mag worden dat zij een doorzochte ruimte deugdelijk afsluit, maar dat de oorspronkelijke afsluiting niet relevant is voor de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat [eiser] onvoldoende had aangetoond dat de politie onzorgvuldig had gehandeld bij de afsluiting van de kelderbox. Bovendien was er geen causaal verband aangetoond tussen het handelen van de politie en de gestelde schade, namelijk de diefstal van motoren uit de kelderbox. De rechtbank wees de vordering van [eiser] af, omdat niet kon worden vastgesteld dat de politie onrechtmatig had gehandeld en dat er geen schade was geleden als gevolg van dat handelen.

De rechtbank benadrukte dat, zelfs als de politie niet aan haar informatieplicht had voldaan, dit niet automatisch leidde tot toewijzing van de vordering. De vordering werd afgewezen en [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 356729 / HA ZA 10-1896
Uitspraak: 6 april 2011
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. J. Heinrici,
- tegen -
het publiekrechtelijke lichaam REGIOPOLITIE ROTTERDAM RIJNMOND,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Gregoor.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "de politie".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 7 juni 2010, met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- akte tot herstel aan de zijde van de politie;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek, met producties.
2 De vaststaande feiten
2.1 [eiser] woont in een etagewoning aan de Brigantijnstraat te Rotterdam. Bij de woning hoort een kelderbox.
2.2 Op 21 april 2008 is [eiser] in zijn woning door agenten in dienst van de politie aangehouden op verdenking van mishandeling en ontucht. [eiser] is op last van de hulpofficier van justitie ingesloten.
2.3 Op diezelfde dag hebben politieagenten met toestemming van de rechter-commissaris de woning van [eiser], met inbegrip van de kelderbox, doorzocht. Bij die gelegenheid heeft een slotenmaker in opdracht van de politie de sloten op de deur van de woning en op een van de deuren van de kelderbox verbroken. Ook hebben de agenten het alarm in de kelderbox onklaar gemaakt.
2.4 Na afronding van de doorzoeking heeft de slotenmaker hangsloten aangebracht. Hij heeft daarvoor € 340,73 bij de politie in rekening gebracht. Dit bedrag is door de politie voldaan. De politie heeft na de doorzoeking het alarm niet weer in werking gesteld.
2.5 Op 11 mei 2008 heeft de zoon van [eiser] aangifte gedaan van diefstal van twee motoren uit de kelderbox, een Yamaha uit 2001 en een Yamaha uit 1999. Het proces-verbaal van de aangifte, door de aangever ondertekend, luidt voor zover van belang als volgt:
“De box was deugdelijk afgesloten. […]
De box is wel voorzien van alarm. Het alarm was niet ingeschakeld. […]
Er zijn sporen van braak […]: slot van kelderbox is verbroken.
De box is bereikbaar via een deur aan de achterzijde. Deze deur is normaal gesproken afgesloten middels slot.
De box is bereikbaar via een deur aan de achterzijde. Deze deur is normaal gesproken afgesloten middels slot. Men had het slot van deze deur ook opengebroken.”
2.6 Op het moment van de aangifte zat [eiser] nog in detentie. Hij is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes voorwaardelijk.
2.7 Ten tijde van de aanhouding van [eiser] woonde in zijn woning ook zijn nicht [nicht].
3 De vordering en het verweer
3.1 De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de politie te veroordelen tot betaling van € 11.500,= met rente en kosten.
3.2 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de (na)kosten.
4 De beoordeling
4.1 Tussen partijen staat niet ter discussie dat de doorzoeking van de kelderbox op zichzelf rechtmatig was. Ook staat niet ter discussie dat de politie in dat verband gerechtigd was de sloten op de deur van de kelderbox te forceren en het alarm buiten werking te stellen. [eiser] heeft zijn vordering dus niet gebaseerd op onrechtmatig gebruik van strafvorderlijke bevoegdheden van de politie. Aan de vordering ligt ten grondslag het standpunt dat de politie onzorgvuldig heeft gehandeld na afloop van het gebruik van die strafvorderlijke bevoegdheden. [eiser] betoogt immers dat de politie de kelderbox na de doorzoeking niet op deugdelijke wijze heeft afgesloten en dat zij [eiser] ten onrechte niet heeft geïnformeerd omtrent de doorzoeking, zodat hij ook niet wist van de wijze van afsluiting en het onklaar maken van het alarm. Door zo te handelen heeft de politie onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig gehandeld, aldus [eiser]. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2 Van een zorgvuldig handelende politie mag naar het oordeel van de rechtbank worden verwacht een doorzochte ruimte deugdelijk af te (doen) sluiten. Dit standpunt neemt ook de politie in, zo blijkt uit haar stellingen bij conclusie van antwoord (onder 15). Wat kan gelden als een deugdelijke afsluiting kan niet in zijn algemeenheid worden gezegd, maar is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een woning met de gebruikelijke inrichting zal in de regel beter moeten worden vergrendeld dan een schuurtje waarin geen bijzondere goederen zijn opgeslagen. Onjuist is echter de mogelijk door [eiser] aangehangen opvatting dat de politie gehouden zou zijn de oorspronkelijke afsluiting na de doorzoeking te herstellen. Het gaat erom dat de door de politie aangebrachte afsluiting in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voldoende beveiliging biedt, zodanig dat de eigenaar in de gelegenheid is zorg te dragen voor een definitieve nieuwe afsluiting. Op [eiser] rust in dit verband de stelplicht. Hij beroept zich immers op het rechtsgevolg van het gestelde handelen van de politie, te weten een verplichting schadevergoeding te betalen.
4.3 Gelet op hiervoor overwogene kan in het midden blijven of de kelderbox oorspronkelijk was afgesloten met een cilinderslot en twee steeksloten, zoals [eiser] heeft gesteld en de politie heeft betwist. De oorspronkelijke afsluiting is niet relevant, bepalend is of de in opdracht van de politie aangebrachte nieuwe afsluiting voldeed aan de hiervoor omschreven norm. Om dezelfde reden is ook niet relevant dat de politie [eiser] niet zou hebben geïnformeerd omtrent het onklaar maken van het alarm. Ook zonder werkend alarm kan de politie voldoende zorgvuldig hebben geopereerd.
4.4 Ten aanzien van de feitelijk door de politie aangebrachte afsluiting heeft [eiser] weinig concreets gesteld. Bij dagvaarding heeft hij slechts gesteld dat de politie de deur van de kelderbox van “een slot” heeft voorzien. Bij antwoord heeft de politie aangevoerd dat de kelderbox door een sleutelmaker met twee hangsloten is vergrendeld, in verband waarmee de politie heeft verwezen naar het proces-verbaal van binnentreden (productie 3). Op zijn beurt heeft [eiser] hierop gereageerd met de stelling dat de kelderbox ofwel helemaal niet was afgesloten ofwel met slechts één slot was vergrendeld. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] op deze wijze niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. In de betwisting door de politie bij antwoord had [eiser] aanleiding moeten zien zijn stellingen ter zake van de wijze waarop de politie de kelderbox heeft achtergelaten tenminste van enige vorm van concretisering te voorzien. Dat heeft hij niet gedaan. Zijn suggestie dat de kelderbox wellicht in het geheel niet is vergrendeld valt niet te rijmen met zijn stelling bij dagvaarding. De rechtbank passeert dan ook deze suggestie. De louter herhaalde stelling dat de kelderbox met slechts één hangslot is afgesloten kan zonder nadere concretisering niet leiden tot het oordeel dat de politie onzorgvuldig heeft geopereerd. Het lag op de weg van [eiser] met feiten te komen waaruit kan worden afgeleid dat de politie in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet had kunnen volstaan met het aangebrachte hangslot. Aangenomen moet worden dat [eiser] met enige vorm van concretisering kon komen, nu immers zijn zoon kennelijk het verbroken slot heeft gezien. Het enkele gestelde feit dat de politie met één slot heeft volstaan is in dit licht onvoldoende. Of dat ene slot volstond, hangt immers mede af van de kwaliteit van dat slot.
4.5 Het voorgaande brengt mee dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat de politie de kelderbox na de doorzoeking ondeugdelijk heeft afgesloten. Daarin is dus geen onrechtmatig handelen van de politie gelegen.
4.6 In het licht van het in 4.2 overwogene mag van de politie in beginsel tevens verwacht worden een rechthebbende tot de doorzochte ruimte omtrent die doorzoeking en de tijdelijke afsluiting te informeren. Dat is de logische keerzijde van de omstandigheid dat de door de politie aan te brengen afsluiting slechts tijdelijk en provisorisch van aard behoeft te zijn. Partijen verschillen op dit punt kennelijk niet van opvatting. Wel verschillen zij van mening over de vraag of de politie aan deze informatieplicht heeft voldaan. Het antwoord op deze vraag kan naar het oordeel van de rechtbank echter in het midden blijven. Ook als zou komen vast te staan dat de politie niet aan deze verplichting heeft voldaan, dan is die enkele omissie van de politie onvoldoende om tot toewijzing van de vordering te kunnen komen. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
4.7 Uitgaande van de in 4.6 bedoelde omissie (en aangenomen dat die omissie een onrechtmatige daad van de politie oplevert), is voor toewijzing van enig deel van de vordering nodig dat [eiser] als gevolg daarvan schade heeft geleden. [eiser] heeft gesteld dat de schade bestaat uit de waarde van de motoren, die in zijn visie zijn gestolen als gevolg van het onzorgvuldige handelen van de politie. Zou de politie zorgvuldig hebben geopereerd, dan zouden de motoren volgens [eiser] niet zijn gestolen. De politie heeft (naast veel meer) dit causale verband betwist. Zij heeft bij antwoord aangevoerd, onderbouwd met een brochure van de Stichting diefstalpreventie tweewielers, dat motordieven ook regelmatig toeslaan in afgesloten kelderboxen en dat onaannemelijk is dat zij zich door een steviger slot of door een alarm zouden hebben laten afschrikken. Op dit verweer heeft [eiser] niet anders gereageerd dan met de stelling dat het wel aannemelijk is dat de dieven onverrichter zake zouden hebben moeten vertrekken als de kelderbox beter beveiligd zou zijn geweest.
4.8 Gelet op deze stellingen over en weer concludeert de rechtbank dat het causaal verband tussen de eventuele in 4.6 bedoelde omissie van de politie en de gestelde diefstal van de motoren niet met voldoende mate van zekerheid zal kunnen worden vastgesteld. Niet (voldoende) zeker is immers dat de motoren niet zouden zijn gestolen als de politie in alle opzichten zorgvuldig zou hebben gehandeld, zelfs niet als uitgegaan zou worden van de door [eiser] geschetste aanvangssituatie, dat wil zeggen de wijze van beveiliging voordat de politie de kelderbox doorzocht. Op het ontbreken van het vereiste causaal verband loopt de vordering van [eiser] in beginsel stuk.
4.9 De rechtbank heeft onderkend dat het onder omstandigheden redelijker kan zijn de onzekerheid over het causaal verband tussen de normschending en de schade over partijen te verdelen in plaats van deze onzekerheid volledig voor risico van de benadeelde te laten komen. Te denken valt aan toepassing van de zogenoemde leer van de proportionele aansprakelijkheid. De rechter dient op dat punt echter terughoudend te zijn. Met inachtneming van die vereiste terughoudendheid ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding proportionele aansprakelijkheid aan te nemen, voor zover al geoordeeld zou moeten worden dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld. In dat verband wijst de rechtbank erop dat die eventuele onrechtmatigheid hooguit op een beperkt deel van het handelen van de politie betrekking kan hebben (namelijk het eventuele niet informeren van [eiser], zie 4.5 en 4.6), dat in dit geval louter sprake is van materiële schade door het verlies van motoren en niet van bijvoorbeeld gezondheidsschade (in welk geval wellicht eerder aanleiding zou bestaan proportionele aansprakelijkheid te aanvaarden) en dat niet gezegd kan worden dat er een grote kans bestaat dat sprake is van het vereiste causaal verband.
4.10 Waar causaal verband niet kan worden vastgesteld en ook geen aanleiding bestaat de onzekerheid over dat causaal verband over beide partijen te verdelen, kan de vordering van [eiser] niet worden toegewezen.
4.11 Tussen partijen is ook nog gedebatteerd over de eigendom van de motoren ([eiser] heeft nog niet alle kentekenpapieren overgelegd), de waarde ervan (ten aanzien van de motor uit 1999 ontbreekt iedere onderbouwing, terwijl ten aanzien van de andere motor uit de overgelegde taxatierapport blijkt van een groot aantal reparaties en beschadigingen) en de vraag of [eiser] eigen schuld heeft aan de schade (nu de huiszoeking en de detentie niet zouden hebben plaatsgevonden als hij niet zou zijn verdacht van het plegen van strafbare feiten, welke verdenking in een veroordeling is uitgemond). Nu de vordering al vanwege het ontbreken van causaal verband niet kan worden toegewezen, kunnen al deze punten in het midden blijven.
4.12 [eiser] zal in de proceskosten worden veroordeeld, als gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden.
5 De beslissing
De rechtbank,
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de politie bepaald op € 317,= aan vast recht en op € 904,= aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 131,= aan nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1694