ECLI:NL:RBROT:2011:BQ1523

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
363919 / HA ZA 10-2970
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationale civiele procedure met meerdere eisers en gedaagden

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident in een internationale civiele procedure. De eisers, waaronder de besloten vennootschap Diversica Financial Group B.V. en verschillende natuurlijke personen, hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagde Selectica Fund Ltd, die gevestigd is op de Kaaiman Eilanden. De rechtbank moest zich buigen over de vraag of zij bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen, gezien de internationale context en de niet-verschenen gedaagde. De eisers werden bijgestaan door advocaten, waaronder mr. N.M. Jonker en mr. J.H. Stek.

De procedure begon met een incidenteel vonnis van 1 december 2010, waarin de rechtbank de voeging van partijen aan de zijde van de gedaagde toekende. De rechtbank overwoog dat in een internationale zaak de bevoegdheid ambtshalve moet worden beoordeeld, ongeacht of de gedaagde is verschenen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde, Selectica, niet onder de reikwijdte van de Brusselse verordening viel, omdat deze niet gevestigd was in een EU-lidstaat.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eisers, voor zover deze niet gebaseerd waren op de arbeidsovereenkomst van eiser sub 2 met Selectica, niet ontvankelijk waren. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van deze vorderingen en verwees de zaak naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling. De vordering van eiser sub 2, die wel op de arbeidsovereenkomst was gebaseerd, werd verwezen naar de sector kanton van de rechtbank Rotterdam. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 april 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 363919 / HA ZA 10-2970
Vonnis van 6 april 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIVERSICA FINANCIAL GROUP B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. N.M. Jonker,
2. [eiser sub 2],
wonende te Rotterdam,
eiser,
verweerder in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. N.M. Jonker,
3. [eiser sub 3],
wonende te Delft,
eiser,
verweerder in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. N.M. Jonker,
4. [eiser sub 4],
wonende te Londen, Verenigd Koninkrijk,
eiser,
verweerder in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. J.H. Stek,
tegen
1. de vennootschap naar het recht van de Kaaiman Eilanden
SELECTICA FUND LTD,
gevestigd te George Town, Grand Cayman, Kaaiman Eilanden,
gedaagde,
niet verschenen,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Genève, Zwitserland,
3. de vennootschap naar Luxemburgs recht
KERTEN INVESTMENTS SARL,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
aan de zijde van gedaagde gevoegde partijen,
eisers in het bevoegdheidsincident,
advocaat J. Kneppelhout.
Eisers zullen hierna afzonderlijk genoemd worden Diversica, [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4] en gezamenlijk Diversica c.s., gedaagde Selectica en de aan de zijde van Selectica gevoegde partijen gezamenlijk [gedaagden (gevoegde partijen)]
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidentele vonnis van 1 december 2010, waarbij achtereenvolgens de door [gedaagden (gevoegde partijen)] ingestelde vordering tot voeging aan de zijde van Selectica en de door [gedaagden (gevoegde partijen)] ingestelde vordering tot voeging van de onderhavige zaak met de zaak met zaak-/rolnummer 343223/HA ZA 09-3431 zijn toegewezen, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken:
- de incidentele conclusie van [gedaagden (gevoegde partijen)] houdende de exceptie van onbevoegdheid ex art. 11 Rv tevens houdende conclusie van antwoord, met drie producties;
- de incidentele conclusie van antwoord (exceptie van onbevoegdheid ex art. 11 Rv) van Diversica, [eiser sub 2] en [eiser sub 3];
- de incidentele conclusie van antwoord van [eiser sub 4].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
in het bevoegdheidsincident
2.1.
2.1.1. [eiser sub 4] voert in zijn conclusie van antwoord aan dat de incidentele conclusie van [gedaagden (gevoegde partijen)] geen vordering in incident (petitum) bevat en dat daarom geen eis in het incident valt toe te wijzen.
Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
2.1.2. De conclusie van [gedaagden (gevoegde partijen)] is getiteld “INCIDENTELE CONCLUSIE HOUDENDE DE EXCEPTIE VAN ONBEVOEGDHEID EX ART. 11 RV tevens houdende CONCLUSIE VAN ANTWOORD”. De conclusie vangt aan met het kopje “IN HET INCIDENT”. Na in de punten 1. en 3. onder dat kopje te hebben uiteengezet dat en waarom [gedaagden (gevoegde partijen)] van mening is dat de rechtbank geen rechtsmacht c.q. bevoegdheid heeft ingevolge artikel 6 aanhef en onder b Rv, stelt [gedaagden (gevoegde partijen)] in punt 4 tot slot: “Kerten doet dan ook – vóór alle weren – een beroep op de exceptie van onbevoegdheid ex art. 11 Rv. voor wat betreft voornoemde vorderingen van [eiser sub 2] en [eiser sub 4].”
2.1.3. Beantwoording van de vraag of met zodanig woordgebruik rechtsgeldig een beroep op het ontbreken van rechtsmacht c.q. op de onbevoegdheid van de rechtbank is gedaan vergt uitleg van die conclusie van [gedaagden (gevoegde partijen)] aan de hand van de artikelen 11, 128 lid 2 en lid 3 en 208 lid 1 Rv in samenhang met de artikelen 3:33 en 3:35 BW, welke laatste ingevolge artikel 3:59 BW van toepassing zijn.
2.1.4. De voorschriften van de artikelen 11, 128 lid 2 en lid 3 en 208 lid 1 Rv komen erop neer dat in de eerste conclusie of akte vanwege de verweerder op voor de wederpartij en de rechter voldoende duidelijke wijze beroep op ontbreken van rechtsmacht moet worden gedaan. Voor het doen van beroep op ontbreken van rechtsmacht is niet vereist dat een eis in incident wordt ingesteld. Ook indien in een conclusie beroep op ontbreken van rechtsmacht wordt gedaan zonder dat met zoveel woorden de “conclusie” wordt geformuleerd dat de aangezochte rechter zich onbevoegd moet verklaren, levert dat een exceptief verweer op waarop de rechter eerst dient te beslissen voordat hij de vordering ten gronde kan beoordelen.
2.1.5. De vraag of het beroep op ontbreken van rechtsmacht of op onbevoegdheid van de aangezochte rechter voldoende duidelijk in het processtuk is gedaan, dient in het licht van de regels van de artikelen 3:33 en 3:35 BW te worden beantwoord. Daarbij speelt dus een rol welke zin de wederpartij redelijkerwijs aan de bewoordingen heeft mogen toekennen.
2.1.6. Voor zover [eiser sub 4] bedoelt aan te voeren dat, aangezien een met zoveel woorden geformuleerde eis of conclusie aan het slot van, althans in, de incidentele conclusie van [gedaagden (gevoegde partijen)] ontbreekt, die conclusie niet kan worden aangemerkt als een voldoende duidelijk beroep op het ontbreken van rechtsmacht c.q. op onbevoegdheid van deze rechtbank stuit dat betoog af op hetgeen in rov. 2.1.4 is overwogen.
Uit de kop “CONCLUSIE VAN ANTWOORD IN HET INCIDENT HOUDENDE EXCEPTIE VAN ONBEVOEGDHEID EX ART. 11 RV” en de punten 5 tot en met 12 van zijn conclusie blijkt dat [eiser sub 4] heeft begrepen dat en op welke gronden [gedaagden (gevoegde partijen)] in haar conclusie beroep doet op het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter als bedoeld in artikel 11 Rv. Daarom voldoet die conclusie van [gedaagden (gevoegde partijen)] ook wat dat betreft aan de vereisten.
2.2. Uit de conclusie van Diversica cs blijkt dat ook zij heeft begrepen dat en op welke gronden [gedaagden (gevoegde partijen)] beroep doet op het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
In het hiernavolgende onderzoekt de rechtbank dat beroep van [gedaagden (gevoegde partijen)]
2.3. Het gaat hier om een internationale zaak, nu Selectica, de gedaagde, buiten Nederland is gevestigd.
In een internationale zaak dient de aangezochte rechtbank ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is. In zoverre is dus niet van belang dat gedaagde niet is verschenen en, waar het gaat om de standpunten die de aan de zijde van gedaagde gevoegde partij mag innemen, is evenmin van belang dat als gevolg hiervan de proceshouding van gedaagde niet bekend is. De omstandigheid dat gedaagde niet in het geding is verschenen staat er echter in beginsel aan in de weg dat de aan de zijde van gedaagde gevoegde partij feitelijke stellingen inneemt. Deze gevoegde partij mag dus weliswaar in een door hem gestart bevoegdheidsincident vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vordering van eiser tegen gedaagde in de hoofdzaak, hij mag daaraan echter geen feitelijke stellingen ten grondslag leggen die anders luiden dan de stellingen die eiser heeft ingenomen in de dagvaarding. Die stellingen in de dagvaarding vormen in een verstekzaak de enige basis voor de beoordeling van de (internationale) bevoegdheid van de aangezochte rechter. De rechtbank zal ter beoordeling van haar bevoegdheid in het onderhavige incident daarom slechts acht slaan op de feitelijke stellingen in de dagvaarding en voorbijgaan aan de feitelijke stellingen in de overige processtukken, behoudens het geval dat (een van) de eisers in de hoofdzaak uitdrukkelijk teruggekomen zijn (is) van hun (zijn) stellingen in de dagvaarding.
2.4. Aan de orde is de vraag of de internationale bevoegdheid van deze rechtbank beoordeeld moet worden aan de hand van een verdrag of een EU-verordening.
De Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000, betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-Vo) is in de onderhavige zaak weliswaar materieel en temporeel van toepassing maar in beginsel niet formeel. Sprake is immers weliswaar van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 Brussel I-Vo, maar de woonplaats van Selectica, de gedaagde, in tegenstelling tot die van eisers, bevindt zich niet op het grondgebied van een in artikel 1 lid 3 Brussel I-Vo bedoelde lidstaat, maar op de Kaaiman Eilanden, zodat ingevolge artikel 4 lid 1 Brussel I-Vo deze verordening in zoverre toepassing mist behoudens een op artikel 22 of artikel 23 Brussel I-Vo gegronde bevoegdheid.
2.5. De vorderingen in de hoofdzaak zijn, gelet op hetgeen in de dagvaarding is gesteld, alle uiteindelijk gebaseerd op (één of meer van) de volgende schriftelijke stukken:
- de Investment Management Agreement (prod. 3 van Diversica c.s.) (hierna: IMA);
- het Prospectus van Selectica (prod. 2 van Diversica c.s.);
- de Articles of Association van Selectica.
2.6. Het bestaan van een forumkeuze in de onderhavige zaak is gesteld noch gebleken behoudens de forumkeuze in Clause 26.2 van de IMA, op welke overeenkomst de vordering van Diversica (voor een gedeelte) is gebaseerd. Het gaat hier om een overeenkomst die is gesloten tussen Selectica en Diversica. Clause 26.2 van deze overeenkomst luidt als volgt:
“In relation to any legal action or proceedings arising out of or in connection with this Agreement each of the parties irrevocably submits to the exclusive jurisdiction of the court in Rotterdam with the right to appeal.”
Gesteld noch gebleken is dat [eiser sub 2], [eiser sub 3] of [eiser sub 4] (als partij bij de IMA) is gebonden aan deze forumkeuze dan wel op dat beding een beroep zou kunnen doen. De forumkeuze leidt dus alleen maar tot bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen van Diversica die gebaseerd zijn op Clause 26.2 (“arising out of or in connection with”). Wat betreft mogelijke andere vorderingen van Diversica alsmede alle vorderingen van de overige eisers, [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4], leidt deze forumkeuze niet tot bevoegdheid van deze rechtbank.
2.7. Wat betreft de vorderingen van [eiser sub 2] en [eiser sub 4] die gebaseerd zijn op het Prospectus en de Articles of Association van Selectica volgt uit de stellingen in de dagvaarding dat het hier om vorderingen gaat van twee werknemers tegen hun werkgever, zodat de rechtbank op grond van artikel 6, aanhef en sub b, Rv internationaal bevoegd is, nu [eiser sub 2] en [eiser sub 4] hun arbeid gewoonlijk in Nederland verrichten.
Naar aanleiding van hetgeen [gedaagden (gevoegde partijen)] gesteld heeft in zijn incidentele eis is [eiser sub 4], eiser in de hoofdzaak, in zijn incidentele conclusie van antwoord echter teruggekomen van de stelling in de dagvaarding dat tussen [eiser sub 4] en Selectica een arbeidsrechtelijke verhouding heeft bestaan. Dat betekent dat de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de vordering van [eiser sub 4] niet kan volgen uit het bepaalde in artikel 6, aanhef en sub b, Rv.
Aangezien de overige eisers in de hoofdzaak niet zijn teruggekomen van de stelling in de dagvaarding dat [eiser sub 2] een werknemer is van Selectica, is de rechtbank op grond van artikel 6, aanhef en sub b, Rv wél bevoegd kennis te nemen van de vordering van [eiser sub 2] voor zover op die arbeidsverhouding gebaseerd.
Op grond van artikel 93 sub c Rv worden zaken betreffende een arbeidsovereenkomst behandeld en beslist door de kantonrechter. Wat betreft de vordering van [eiser sub 2], voor zover deze vordering is gebaseerd op zijn arbeidsovereenkomst met Selectica, zal de zaak dan ook worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank.
2.8. In de dagvaarding stelt Diversica c.s. dat zij na daartoe op 31 december 2009 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam conservatoir derdenbeslag heeft doen leggen ten laste van Selectica onder Kas Bank N.V. (hierna: Kas Bank) op alle gelden, geldwaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn die Kas Bank onder zich heeft of uit een bestaande rechtsverhouding onder haar berusting heeft en/of mocht verkrijgen respectievelijk schuldig is of zal worden aan Selectica. Daarnaast stelt Diversica c.s. dat dit beslag diende ter verzekering van haar onderhavige vorderingen. Een en ander volgt ook uit genoemd verzoekschrift, dat Diversica c.s. als productie bij dagvaarding in het geding heeft gebracht.
2.9. Van het Nederlandse commune internationale bevoegdheidsrecht maakt deel uit artikel 767 Rv. Ingevolge dat artikel kan bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen de eis in de hoofdzaak worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde beslag heeft verleend. Deze bevoegdheidsgrond wordt wel aangeduid als het ‘forum arresti’. Uit de ratio van het forum arresti volgt enerzijds dat het vreemdelingenbeslag alleen dan competentiescheppend is indien de Nederlandse rechter niet reeds uit anderen hoofde bevoegdheid toekomt en anderzijds dat de Nederlandse rechter zich ten aanzien van de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd onbevoegd dient te verklaren indien de beslaglegger bij een buitenlandse rechter een vonnis kan verkrijgen dat hier te lande op grond van een EU-verordening of executieverdrag kan worden erkend en ten uitvoer gelegd. Hierop geldt echter nog de volgende uitzondering: hebben partijen afgesproken dat een buitenlandse rechter exclusief bevoegd is kennis te nemen van de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd, dan kan de Nederlandse rechter zich niet als forum arresti bevoegd verklaren ten aanzien van die vordering. Zie voor die uitzondering HR 17 december 1993, NJ 1994, 348 en 350 en HR 16 juni 1995, NJ 1996, 259. Ten slotte staat ook een rechtsgeldige arbitrageclausule in de weg aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter als forum arresti.
2.10. Waar het gaat om:
- de vordering van Diversica, voor zover deze niet is gebaseerd op Clause 26.2 van de Investment Management Agreement;
- de vordering van [eiser sub 2], voor zover deze niet is gebaseerd op de arbeidsovereenkomst met Selectica;
- de vordering van [eiser sub 3];
- de vordering van [eiser sub 4]
is voldaan aan genoemde voorwaarde dat de Nederlandse rechter niet reeds uit anderen hoofde dan artikel 767 Rv bevoegdheid toekomt.
Voorts is niet gesteld dat op deze vorderingen een forumkeuze voor een buitenlandse rechter of een arbitraal beding van toepassing is.
Voldaan is, ten slotte, aan genoemde voorwaarde dat, waar het gaat om deze vorderingen, de eisers bij een buitenlandse rechter geen vonnis kunnen verkrijgen dat hier te lande op grond van een EU-verordening of een executieverdrag kan worden erkend en ten uitvoer gelegd. Daartoe wordt het volgende overwogen. Aangezien Selectica, gedaagde, woonplaats heeft op de Kaaiman Eilanden, vormen de gerechten op de Kaaiman Eilanden een natuurlijk forum om kennis te nemen van deze vorderingen. Dat de rechter op de Kaaiman Eilanden bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige vorderingen ligt dus in beginsel voor de hand. Echter, tussen Nederland en de Kaaiman Eilanden is geen EU-verordening of executieverdrag van kracht. Rechterlijke beslissingen uit de Kaaiman Eilanden kunnen derhalve niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd.
2.11. Een en ander betekent dat, aangezien uit de dagvaarding volgt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verlof heeft verleend ter verzekering van genoemde vorderingen, de rechtbank Amsterdam in beginsel op grond van artikel 767 Rv bevoegd is kennis te nemen van die vorderingen. De thans aangezochte rechtbank Rotterdam is derhalve relatief als forum arresti onbevoegd. Op grond van het bepaalde in artikel 110 lid 2 Rv zal, wat genoemde vorderingen betreft, de zaak worden verwezen naar de rechtbank Amsterdam.
2.12. De rechtbank ziet in het bovenstaande aanleiding de proceskosten in dit incident te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
2.13. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in de gevoegde zaak, met
zaak-/rolnummer 343223/HA ZA09-3431, verwezen is naar de rol voor re- en dupliek. In afwachting van de uitkomst daarvan zal de onderhavige zaak naar de parkeerrol worden verwezen.
2.14. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van:
- de vordering van Diversica, voor zover deze niet is gebaseerd op Clause 26.2 van de Investment Management Agreement;
- de vordering van [eiser sub 2], voor zover deze niet is gebaseerd op de arbeidsovereenkomst met Selectica;
- de vordering van [eiser sub 3];
- de vordering van [eiser sub 4];
verwijst de zaak, wat betreft de vorderingen waarvoor zij zich onbevoegd heeft verklaard, in de stand waarin deze zaak zich bevindt naar de rechtbank Amsterdam, sector civiel recht;
verwijst de zaak wat betreft de vordering van [eiser sub 2], voor zover deze vordering is gebaseerd op de arbeidsovereenkomst met Selectica, in de stand waarin deze zaak zich bevindt, naar de rol van de sector kanton van deze rechtbank, locatie Rotterdam, van 4 mei 2011 om 10.00 uur, Wilhelminaplein 100/125, Postbus 50950, 3007 BL Rotterdam, waar partijen in persoon of bij gemachtigde dienen te verschijnen;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij in dit incident haar eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak, dat wil zeggen: uitsluitend ten aanzien van de vordering van Diversica, voor zover deze vordering is gebaseerd op Clause 26.2 van de Investment Management Agreement
verwijst de zaak naar de parkeerrol;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2011.
901/1928?