ECLI:NL:RBROT:2011:BQ1322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
89680 / HA ZA 10-2846
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van meerkosten in het kader van aannemingsovereenkomsten voor de bouw van binnenvaarttankschepen

In deze zaak vorderde VEKA Shipbuilding B.V. (hierna: VEKA) betaling van meerkosten van KBC Lease Belgium (hierna: KBC) in het kader van twee aannemingsovereenkomsten voor de bouw van binnenvaarttankschepen. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat VEKA geen voldoende onderbouwing had gegeven voor de gevorderde meerkosten, die in totaal € 866.888 bedroegen. VEKA had de meerkosten onderbouwd met stijgingen in staalprijzen en transportkosten, maar de rechtbank oordeelde dat VEKA niet had aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt of dat ze redelijk waren. De rechtbank wees erop dat VEKA geen verificatoire bescheiden had overgelegd en dat het niet voldoende was om enkel te stellen dat de kosten waren gemaakt. KBC had de meerkosten betwist en stelde dat VEKA wanprestatie had gepleegd door de contractuele leveringstermijnen te overschrijden. De rechtbank oordeelde dat VEKA niet kon aantonen dat de meerkosten redelijk waren en wees de vordering in conventie af. In reconventie werd de vordering van KBC tot schadevergoeding eveneens afgewezen, omdat VEKA zich kon beroepen op een uitsluiting van aansprakelijkheid in de overeenkomst. De rechtbank veroordeelde VEKA in de proceskosten van KBC, die werden begroot op € 10.111, en KBC in de proceskosten van VEKA, die werden begroot op € 1.290. Het vonnis werd uitgesproken op 6 april 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM, LOCATIE DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 89680 / HA ZA 10-2846
Vonnis van 6 april 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VEKA SHIPBUILDING B.V.,
gevestigd te Werkendam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Kneppelhout,
tegen
de vennootschap naar Belgisch recht
KBC LEASE BELGIUM,
gevestigd te Leuven,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.L.J. Martens.
Partijen zullen hierna Veka en KBC genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 november 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 23 februari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen VEKA als aannemer en Belgian Oil Services N.V. (hierna: BOS) als opdrachtgever zijn op 10 oktober 2006 twee schriftelijke koop-/aannemingsovereenkomsten gesloten, ieder tot bouw een binnenvaarttankschip, genaamd de BOS 16 respectievelijk de BOS 17, beide met een prijs € 1.485.000.
2.2. VEKA heeft ter uitvoering van haar opdracht aan de onderneming [VDV] B.V.B.A. (hierna: VDV) opdracht gegeven om twee casco’s te doen vervaardigen in China, met levering CIF Rotterdam. De prijs was € 308.250 per casco exclusief meergewicht, uitgaande van een gewicht van 137 ton per casco. Dit is vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst van 14 mei 2007 (prod 16).
VEKA heeft de casco’s zelf afgebouwd in Nederland.
2.3. In artikel 13 van de twee overeenkomsten staat dat op deze overeenkomsten toepasselijk zijn de Algemene Werfvoorwaarden van de VNSI alsmede de “Aanvullende bedrijfsvoorwaarden VEKA Shipbuilding B.V.” .
2.4. In art. 4.2 van de Algemene Werfvoorwaarden staat: Indien de kosten van uitvoering na de totstandkoming van de overeenkomst verhoging ondergaan is de Werf gerechtigd Opdrachtgever een prijsverhoging in rekening te brengen indien en in zoverre dat redelijk is” (hierna te noemen: het kostenstijgingbeding)
2.5. De Algemene Werfvoorwaarden bevatten een (ongeclausuleerd) rechtskeuzebeding voor Nederlands recht (art. 17.2). De Aanvullende Bedrijfsvoorwaarden van VEKA bevatten ook een rechtskeuzebeding voor Nederlands recht, maar dan met uitsluiting van toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag alsmede van “enige andere internationale regeling, wet of Verdrag waarvan uitsluiting is toegestaan” (art. 12 lid 1).
2.6. Bij brief van 21 maart 2008 heeft VEKA aan BOS, kort gezegd, medegedeeld:
-genoodzaakt te zijn om meerprijzen door te berekenen omdat de bouwwerf in China en de transporteur van de casco’s door allerlei marktsituaties niet meer bereid zijn te leveren conform de afgesproken prijzen,
-dat VEKA desgewenst haar twee opdrachten kan annuleren.
2.7. Bij faxbericht, gedateerd op “31 april 2008” (de rechtbank leest: 30 april 2008 dan wel 1 mei 2008), heeft VEKA aan VDV de tussen hen gemaakte afspraak bevestigd dat VEKA per casco € 176.500 extra zal betalen aan VDV wegens:
“-increase of the net steel weight per hull;
-extra costs EXW charged by the shipyard due to several steel price increases;
-extra costs for the CIF delivery Rotterdam due to the bunker surcharges
calculated to us”
2.8. BOS heeft de door VEKA geopperde mogelijkheid om de opdrachten te annuleren niet benut. BOS heeft (wel) bij brief van onder meer 18 april 2008 aan VEKA gevraagd om een gedetailleerde onderbouwing van de gestelde kostenstijging.
2.9. Bij twee facturen van 1 juli 2009 heeft VEKA € 176.000 aan meerkosten voor de BOS 16 in rekening gebracht en eveneens € 176.000 voor de BOS 17, steeds vrij van BTW. BOS heeft geen meerkosten betaald aan VEKA.
2.10. Bij driepartijenovereenkomst tussen KBC, VEKA en BOS van 1 december 2009 heeft KBC de rechten en plichten van BOS uit hoofde van de twee koop- / aannemingsovereenkomsten overgenomen van BOS.
2.11. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2010 is beslist dat, enerzijds, VEKA de twee schepen moest afleveren aan KBC en dat, anderzijds, KBC een bankgarantie ten behoeve van VEKA moest stellen voor de gefactureerde meerkosten van € 176.000 per schip.
2.12. De BOS 16 is aan KBC afgeleverd op of omstreeks 26 maart 2010 en de BOS 17 op 7 mei 2010.
3. De vordering in conventie
3.1. VEKA vordert om KBC, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 866.888, althans van een bedrag in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 augustus 2009 voor wat betreft een bedrag van € 352.000 alsmede wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding over het meerdere boven € 352.000, alsmede met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 5.355 conform Voorwerk II.
VEKA stelt daartoe het volgende.
3.2. VEKA heeft meerkosten gemaakt. Ingevolge het kostenstijgingbeding is VEKA gerechtigd om deze kosten in rekening te brengen bij KBC. VEKA heeft in eerste instantie € 176.000 per casco in rekening gebracht bij KBC. Dit is slechts een deel van de meerkosten. Thans, in rechte, vordert VEKA de totale meerkosten. De totale meerkosten bedragen € 433.444 per schip (productie 20 bij dagvaarding)/ € 866.888 in totaal. De meerkosten per schip bestaan uit twee delen: € 58.838 en € 374.606.
1) de € 58.838: dit zijn de eigen meerkosten waarmee VEKA zich geconfronteerd zag toen zij de casco’s in Nederland afbouwde. In twee jaar tijd waren de prijzen voor materiaal en arbeidsloon circa 5 % gestegen. 5 % van € 1.176.750= € 58.838. Het bedrag van
€ 1.176.750 is de verkoopprijs ad € 1.485.000 minus de aan VDV te betalen prijs voor het casco ad € 308.250.
2) de € 374.606: dit zijn de kosten om de casco’s naar Nederland te krijgen. Per casco zou VEKA € 308.250 aan VDV betalen. In plaats daarvan zijn de kosten per casco uitgekomen op € 682.856. De meerkosten per casco zijn dus € 374.606;
De kosten per casco ad € 682.856 bestaan uit:
-€ 219.500 per casco aan de werf in China
De werf in China eiste meer geld van VDV. De prijzen voor staal, de lonen in China en de dieselprijzen waren gestegen en bovendien was de markt voor casco’s sterk aangetrokken. Het was een verkopersmarkt. De werf had de twee casco’s makkelijk kunnen verkopen aan derden voor een hogere prijs.
Tussen VDV en VEKA is toen een prijsverhoging van € 176.500 per casco afgesproken. Daarvan bracht VEKA € 176.000 per casco aan BOS in rekening.
VDV geraakte echter in betalingsproblemen. VDV kon het vervoer van de casco’s naar Nederland niet meer verzorgen. VEKA heeft daarop zelf het vervoer moeten regelen en betalen. VEKA heeft aan de Chinese werf € 219.500 per casco betaald (productie 17).
-€ 29.250 gewichtsvermeerdering per casco
VEKA had aan VDV al eerder een meerprijs betaald van € 29.250 wegens overschrijding van het contractuele beginselgewicht van 137 ton per casco. De contractuele meerprijs tussen VDV en VEKA was € 2,25 per kg.
-vervoerskosten € 415.535 per casco
Omdat VDV wegens haar betalingsproblemen het vervoer en de verzekering daarvan niet meer kon verzorgen moest VEKA dat zelf gaan regelen. De twee casco’s zouden vervoerd worden op een ponton, samen met vijf andere casco’s van VEKA. Met de andere ladingbelanghebbenden is op 20 december 2008 een “overeenkomst voor het organiseren van een zeetransport” door VEKA gesloten (productie 18). De transportkosten waren € 2.908.738 voor zeven casco’s. Dat is € 415.534 per casco. BOS wist dat VEKA was gedwongen om de prijsverhoging voor het vervoer te accepteren zonder daarvoor zelf de beschikking te hebben over allerlei onderliggende stukken.
-€ 18.571 “meerkosten Int VEKA, advocaat etc.” per casco
De meerkosten voor zeven casco’s zijn € 130.000 (€ 18.571 per casco).
en bestaan uit (productie 21):
€ 38.500 reis- en verblijfskosten,
€ 50.000 aan uren (500 manuur á € 100 per uur) en
€ 41.500 aan externe advocaatkosten.
De 500 manuur zijn geschat en bestaan uit voorbereiding in Werkendam (2 personen van het management), 2 reizen China (1 persoon van het management voor twee weken en een persoon van het management voor vijf dagen) en 1 reis naar Noorwegen ( 3 personen van het management voor twee dagen).
3.3. Toen de casco’s nog in China lagen gaf BOS aan in beginsel bereid te zijn om de meerkosten te voldoen, zij het dat BOS nog wel een specificatie verlangde. Toen de casco’s eenmaal in Nederland gearriveerd waren weigerde BOS opeens om de meerkosten te voldoen. VEKA heeft BOS de optie van annulering voorgehouden. Als BOS de meerkosten niet wilde betalen dan had zij die optie moeten benutten. Dan had VEKA niet de casco’s naar Nederland hoeven te halen en dan had zij zich veel kosten bespaard. BOS heeft VEKA aan het lijntje gehouden.
3.4. Tijdens een gesprek op 23 maart 2008 heeft BOS de prijsverhoging van € 176.000 per casco geaccepteerd, op voorwaarde dat geen verdere prijsverhogingen zouden volgen.
-wettelijke handelsrente: het verzuim is voor € 352.000 (2 x € 176.000) ingetreden op 1 augustus 2009. Vanaf die dag wordt de wettelijke handelsrente over dit bedrag gevorderd. Voor het meerdere wordt wettelijke handelsrente gevorderd vanaf de dag der dagvaarding.
3.5. VEKA heeft buitengerechtelijke incassokosten gemaakt, waarvan vergoeding wordt gevorderd conform Voorwerk II.
4. Het verweer in conventie
4.1. KBC weigert een prijsstijging, die circa 30 % bedraagt, te accepteren op basis van “natte vingerwerk” van VEKA. KBC betwist ten algemene dat er meerkosten zijn, dat VEKA deze heeft betaald en dat deze (volledig) deugdelijk zijn onderbouwd. Ook betwist KBC dat de gevorderde meerkosten redelijk zijn, althans kan KBC zich daar geen goed beeld van vormen zonder goede onderbouwing. De oorspronkelijke meerkosten van € 352.000 heeft KBC nooit onvoorwaardelijk geaccepteerd, maar slechts onder de voorwaarde van adequate onderbouwing. Meer in het bijzonder voert KBC het volgende aan.
4.2. De overeenkomsten tussen BOS en VEKA dateren reeds van 10 oktober 2006. VEKA heeft pas zeven maanden later, op 14 mei 2007, VDV ingeschakeld. VEKA bestelt veel casco’s in China. VEKA kan weten dat vertraging in de oplevering van casco’s in China gebruikelijk is. Meerkosten die uit de vertraging voortvloeien zijn niet redelijk.
4.3. De twee casco’s hebben geen meergewicht. Inmiddels beschikt KBC over de certificaten voor het staal. Daaruit blijkt van een gewicht van slechts 117,14 ton per schip. Bovendien staat volgens de overeenkomst tussen VEKA en VDV het beginselgewicht van 137 ton vast, dit tenzij VEKA wijzigingen in de opdracht aanbrengt of meerwerk opdraagt, maar dat heeft VEKA niet gedaan (art. 2.1).
4.4. Bewijs van betaling van € 219.500 per casco door VEKA aan de Chinese werf ontbreekt. Er blijkt niet dat deze € 219.500 méér is dan VDV zelf aan de Chinese werf had moeten betalen.
4.5. Het is onlogisch dat VEKA het meergewicht nog aan VDV betaalde, terwijl voor de casco’s zelf de Chinese werf is betaald.
4.6. De vervoerskosten zijn niet bewezen. Bovendien is ongerijmd dat deze kosten voor alleen vervoer (€ 415.535 per casco) hoger liggen dan de tussen VEKA en VDV afgesproken prijs van € 308.250 per casco voor koop én vervoer naar Nederland.
De transportkosten ad € 2.938.738 voor zeven casco’s moeten niet door zeven worden gedeeld, maar moeten worden omgeslagen over de zeven casco’s aan de hand van hun tonnage. De vervoerskosten zijn dan geen € 415.535 maar € 113.611, voor deze twee (relatief lichte) casco’s.
4.7. De interne en externe kosten worden betwist. Bovendien moeten ook deze kosten niet door zeven worden gedeeld maar worden omgeslagen aan de hand van het tonnage.
4.8. VEKA heeft steeds BOS voorgehouden dat zij, VEKA, geen prijsstijgingen zou doorvoeren voor het door VEKA zelf te verrichten afbouwen in Nederland.
4.9. Het staal zal ingekocht zijn net na het sluiten van de overeenkomst tussen VEKA en VDV. Toen was die prijs nog niet zo hoog. Als onnodig is gewacht met bestellen komt dat voor risico van VEKA. VEKA zal een zekere prijsstijging al hebben verdisconteerd in de aanneemsom.
4.10. Voor het arbeidskosten voert KBC hetzelfde verweer als voor de staalprijs.
4.11. KBC betwist dat VEKA redelijke buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt.
5. De vordering in reconventie
5.1. KBC vordert, kort gezegd:
-voor recht te verklaren dat VEKA wanprestatie heeft gepleegd bij beide overeenkomsten;
-VEKA te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 487.695, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening en vermeerderd met proceskosten, waaronder de nakosten, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. KBC stelt daartoe het volgende.
5.2. VEKA heeft de contractuele leveringstermijnen overschreden, mede omdat VEKA ten onrechte het werk opschortte. Hierdoor lijdt BOS/ KBC schade.
5.3. Het beroep van VEKA op haar contractuele aansprakelijkheidsbeperking is naar maatstaven van redelijheid en billijkheid onaanvaardbaar, vanwege de ernstige mate van schuld van VEKA bij haar wanprestatie.
5.4. De schade bestaat uit:
-winstderving € 18.750
BOS heeft de twee schepen niet kunnen benutten in de periode van 31 maart 2008 tot en met 31 maart 2010. Daardoor moesten opdrachten worden afgeslagen (circa 2.000 ton afval, tarief € 62,50 per ton en met een winstmarge van 15 %).
-kosten certificering € 67.810 voor de BOS 5 en € 11.769 voor de BOS 14
De BOS 5 en 14 moesten in de vaart worden gehouden omdat de BOS 16 en 17 nog niet werden geleverd. Daarom moesten de certificaten van de schepen, die afliepen, worden verlengd. De BOS 14 is nadat het certificaat één jaar is verlengd, gesloopt, en voor de BOS 5 is het certificaat vijf jaar verlengd. De certificeringkosten voor de BOS 5 waren € 67.810 en voor de BOS 14 € 11.769.
-huurkosten MTS Junior € 122.151,01
Dit schip is gehuurd ter vervanging van de gesloopte BOS 14
-kosten onderaannemers € 267.206
BOS moest derden (concurrenten) inschakelen om haar opdrachten uit te kunnen blijven voeren zolang de BOS 17 en BOS 17 niet waren geleverd.
6. Het verweer in reconventie
6.1. VEKA voert onder meer aan dat in art. 12 van beide overeenkomsten staat dat de eventuele aansprakelijkheid van VEKA is beperkt tot maximaal € 25.000 (per casco). In art. 13 van de VNSI-voorwaarden staat dat VEKA in het geheel niet aansprakelijk is voor schade, behalve bij opzet en grove schuld.
6.2. Vertraging in de aflevering komt volgens artikel 6 van de twee overeenkomsten voor rekening van de opdrachtgever. Bovendien mocht VEKA haar leveringsplicht opschorten omdat de meerkosten niet werden voldaan (art. 6 VNSI-voorwaarden).
6.3. De afgesproken levertijden waren slechts indicatief.
7. De beoordeling
in conventie
7.1. Desgevraagd hebben partijen ter comparitie verklaard dat hun rechtskeuze voor Nederlands recht ziet op alleen het “nationale” Nederlandse recht, derhalve onder uitsluiting van internationale regelingen als het Weens Koopverdrag.
7.2. VEKA stelt primair dat BOS tijdens het gesprek op 23 maart 2008 heeft ingestemd met het betalen van meerkosten. Deze stelling faalt. De stellingen van VEKA volstaan niet voor het oordeel dat tussen haar en BOS toen wilsovereenstemming is bereikt, noch voor het oordeel dat VEKA, bij gebreke van wilsovereenstemming, niettemin het gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat BOS meerkosten zou betalen. BOS heeft het document waarin betalingen van meerkosten was vastgelegd niet ondertekend. Integendeel, Bos heeft na haar gesprek met VEKA op 23 maart 2008 het document mee terug genomen naar België om te bezien of haar directie het document wilde tekenen. Zolang dit document niet was ondertekend is betaling van meerkosten niet overeengekomen.
7.3. VEKA stelt subsidiair dat KBC gehouden is om meerkosten te betalen nu het om redelijke meerkosten gaat als bedoeld in het kostenstijgingbeding.
7.4. Over de betekenis van het meerkostenbeding wordt als volgt geoordeeld. De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
7.5. Wat tussen partijen heeft te gelden als zijnde “redelijk” is niet per definitie hetzelfde als wat ten algemene, in het spraakgebruik, als redelijk wordt aangemerkt. Dit kan bijvoorbeeld afhangen van hetgeen in de branche gebruikelijk is en van de vraag of partijen al vaker uitvoering hebben gegeven hebben aan dit beding, en zo ja hoe. Geen der partijen stelt evenwel iets over de bedoeling van het beding. VEKA stelt niet dat zij BOS heeft gewezen op de bedoeling van het beding. Er is bovendien geen sprake van een uitonderhandeld beding, maar van een beding in algemene voorwaarden. Bij die stand van zaken ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat “redelijk” een andere betekenis toekomt dan hetgeen daaronder objectief wordt verstaan, in het normale spraakgebruik .
7.6. De term “redelijkheid” wijst er wellicht op dat het eerder de bedoeling is geweest van VEKA om haar meerkosten “voldoende aannemelijk” te moeten maken dan dat zij deze kosten ook daadwerkelijk moest “bewijzen.” Voor de beoordeling kan echter in het midden blijven hóe ver de plicht reikt van VEKA om haar meerkosten te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat VEKA in het geheel géén onderbouwing verschaft voor de door haar gestelde meerkosten. Ter comparitie is aan VEKA gevraagd waarom er geen verificatoire bescheiden zijn overgelegd van gestelde meerkosten. Als er immers betalingen zijn gedaan voor bijvoorbeeld het vervoer van de casco’s, voor overleg in Noorwegen of voor rechtstreekse betalingen aan de Chinese werf, of voor welke opgevoerde post dan ook, dan zullen daar allicht betalingsbewijzen van voorhanden zijn. Het antwoord van VEKA kwam er op neer dat VEKA de meerkosten werkelijk heeft gemaakt, dat VEKA een integer bedrijf is, dat VEKA geen meerkosten in rekening zou brengen als zij die kosten niet zou hebben gemaakt en dat het een al te bewerkelijk karwei was voor VEKA om die kosten te moeten specificeren. De rechtbank acht dit een inadequaat standpunt. Zelfs van een eenvoudige, kleine onderneming mag worden verwacht dat zij administratie voert van onder meer de betalingen die zij heeft gedaan. VEKA is echter niet een kleine onderneming. VEKA is een internationaal opererende onderneming. Aangenomen mag worden dat VEKA personeel in dienst heeft om administratie te voeren. Het is op zich niet in geding dat VEKA veel moeite had om de onderhavige twee casco’s uit China naar Nederland te krijgen: het ging om twee van zeven casco’s die allemaal op één ponton lagen ter vervoer naar Nederland, en waarbij naast VEKA en de Chinese werf ook nog andere werven en eigenaren van casco’s waren betrokken. Als kosten van VEKA voor de twee onderhavige casco’s niet apart zijn aan te wijzen maar zijn verdisconteerd in gezamenlijke kosten voor alle zeven casco’s, dan mag nog steeds worden aangenomen dat VEKA in ieder geval betaling van de gezamenlijke kosten kan aantonen. Of de vervoerskosten van twee op zeven casco’s moeten worden omgeslagen naar aantal dan wel naar gewicht, is een modaliteit. Uiteindelijk gaat het er om wat redelijk is. VEKA mag zich er echter niet achter verschuilen dat het lastig is om de deelkosten van de twee casco’s te specificeren om dan maar helemaal geen bewijs van kosten te tonen. VEKA wil op een overeengekomen prijs van € 1.485.000 per casco meerkosten in rekening brengen, eerst van € 176.000 per casco en nadien zelfs van € 433.444 per casco. KBC heeft niet de betaling van meerkosten bij voorbaat geweigerd.
VEKA wil echter ondanks veelvuldig verzoek van KBC nog steeds niet de moeite nemen om haar toch bepaald niet geringe vordering te onderbouwen.
7.7. De rechtbank ziet geen reden om VEKA toe te laten tot bewijslevering. De stellingname van VEKA rechtvaardigt dit niet. In geding is niet de vraag wat de hoogte is van de gestelde meerkosten. In geding is de vraag of de voorwaarde is ingetreden waaronder het kostenstijgingbeding mag worden ingeroepen, namelijk of dit redelijk is. Het is niet redelijk om een forse prijsverhoging in rekening te brengen zonder een poging te willen ondernemen deze verhoging te onderbouwen.
7.8. Een abstract beroep van VEKA op gestegen prijzen voor grondstof, brandstof of arbeidsloon is ook niet voldoende voor een ander oordeel. Het gaat om de betalingen van VEKA. VEKA neemt geen valide standpunt in waarom niet van haar gevergd mag worden dat zij betalingsbewijzen overlegt.
7.9. Ter zitting is namens VEKA nog gesteld dat de rechter zonodig het verschuldigde bedrag mag schatten. Dit is onjuist. Als het om schade zou gaan dan gelden de regels omtrent het bewijsrecht niet en het is in dát geval dat de rechter, als de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, het schadebedrag mag schatten. Het gaat hier echter niet om schade. Het gaat om de vraag of VEKA nakoming kan vorderen van het kostenstijgingbeding.
7.10. De vordering van VEKA zal derhalve worden afgewezen.
7.11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal VEKA worden veroordeeld in de proceskosten van KBC. Deze kosten worden begroot op € 10.111 plus de gevorderde nakosten. De € 10.111 bestaat uit:
-€ 4.951 aan griffierecht;
-€ 5.160 aan salaris advocaat, conform de Liquidatietarieven: één punt voor de conclusie van antwoord en één punt voor de aanwezigheid ter comparitie, met toepassing van tarief VII ad € 2.580 per punt.
in reconventie
7.12. KBC erkent in haar conclusie van eis in reconventie (onder nr. 82) dat VEKA haar aansprakelijkheid heeft uitgesloten in artikel 13.2 de op de overeenkomsten toepasselijke VNSI- voorwaarden. De stelling van KBC dat een beroep op dit beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is faalt. Het gaat hier om transacties met een niet onaanzienlijk geldelijk belang tussen internationaal opererende ondernemingen, die beiden algemene voorwaarden hanteren, waarin zo’n beroep dan niet past.
7.13. VEKA blijkt niet alleen haar aansprakelijkheid te hebben uitgesloten, op voormelde wijze, maar tegelijkertijd te hebben beperkt, tot € 25.000 (per casco). Dit staat in de tekst van de overeenkomsten zelf. Beide regelingen maken onderdeel uit van de overeenkomst. De rechtbank treedt niet in de beoordeling welke van beide regelingen, die niet verenigbaar zijn, heeft te gelden. KBC erkent immers dat VEKA haar aansprakelijkheid (geheel) heeft uitgesloten. De rechtbank mag niet buiten de bandbreedte van het geschil treden door ambtshalve te beoordelen of de aansprakelijkheidsbeperking voorrang geniet op de aansprakelijkheidsuitsluiting.
7.14. De vraag of VEKA wanprestatie heeft gepleegd kan verder onbesproken blijven nu VEKA een beroep toekomt op haar uitsluiting van aansprakelijkheid. De vordering in reconventie zal derhalve worden afgewezen.
7.15. VEKA heeft geen (tijdige) conclusie van antwoord in reconventie genomen. Een proceskostenveroordeling heeft VEKA dus niet gevorderd. Een proceskostenveroordeling dient alsdan ambtshalve uitgesproken te worden, dit tenzij de winnende partij kenbaar zou hebben gemaakt geen proceskostenvergoeding te verlangen. Daarvan is echter geen sprake. Als de in het ongelijk gestelde partij zal KBC worden veroordeeld in de proceskosten van VEKA. Deze kosten worden begroot op € 1.290 aan salaris advocaat, conform de Liquidatietarieven (één punt voor de aanwezigheid ter comparitie, met toepassing van tarief VII en van de factor half, nu de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie).
8. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
7.16. wijst de vordering af;
7.17. veroordeelt VEKA, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van KBC, tot op heden begroot op € 10.111, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en, indien voldoening niet binnen deze termijn plaats vindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verstrijken van deze termijn tot aan de dag van algehele voldoening en met veroordeling van VEKA in de nakosten van € 131, dan wel € 199 indien betekening plaats vindt.
in reconventie
7.18. wijst de vordering af;
7.19. veroordeelt KBC in de proceskosten van VEKA, tot op heden begroot op € 1.290.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2011.?