vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 353673 / HA ZA 10-1459
de stichting
STICHTING SPOORWEGPENSIOENFONDS,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. E.E.W. Danen te Rosmalen,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S. Veling te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Spoorwegpensioenfonds en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 22 september 2010 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken
- het tussenvonnis van 10 november 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2011 en de daarin genoemde stukken, alsmede de daaraan gehechte brief van mr. Veling d.d. 21 februari 2011.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast.
Met ingang van 1 maart 2005 huurt [gedaagde] van Spoorwegpensioenfonds bedrijfsruimte. [gedaagde] exploiteert daarin een slagerij. De slagerij maakt deel uit van winkelcentrum Akkerhof te Spijkenisse.
[gedaagde] had de gewoonte aan het einde van de dag een of meer stapels lege kratten aan de achterzijde van de slagerij te plaatsen.
Op 15 maart 2006 is brand gesticht in de stapel kratten. Daardoor is brand ontstaan tegen de achtergevel en onder de airco van de slagerij. De kratten zelf zijn niet brandbaar.
Spoorwegpensioenfonds heeft de schade doen herstellen voor een bedrag van EUR 15.036,84.
Het geschil
Spoorwegpensioenfonds vordert - samengevat - [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van EUR 15.836,84, vermeerderd met rente en kosten. Spoorwegpensioenfonds grondt haar vordering op onrechtmatig handelen van [gedaagde]. Zij stelt daartoe - samengevat - het volgende.
Door kratten tegen de gevel te plaatsen heeft [gedaagde] een situatie laten ontstaan die gevaar oplevert voor het pand van Spoorwegpensioenfonds. [gedaagde] was bekend met dit gevaar. Het gevaar heeft zich verwezenlijkt; er is brand ontstaan doordat [gedaagde] kratten tegen de gevel heeft geplaatst. Spoorwegpensioenfonds lijdt daardoor schade. [gedaagde] dient deze te vergoeden. Bovendien dient [gedaagde] de gemaakte buitengerechtelijke kosten te vergoeden.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Spoorwegpensioenfonds in de kosten van de procedure. In het hierna volgende zal op het verweer, voor zover nodig, worden ingegaan.
De beoordeling
Tussen partijen is niet in geschil dat de brand is ontstaan doordat derden in de door [gedaagde] tegen de gevel geplaatste lege kratten brand hebben gesticht. [gedaagde] is in beginsel niet aansprakelijk voor dit gedrag van derden, tenzij moet worden aangenomen dat, zoals Spoorwegpensioenfonds stelt, [gedaagde] wist dat het buiten zetten van lege, niet-brandbare kratten, het gevaar oplevert dat derden hierin brand stichten.
Volgens Spoorwegpensioenfonds blijkt uit de volgende omstandigheden dat [gedaagde] op de hoogte was van voornoemd gevaar:
- per brieven van 16 december 2004 en 12 april 2005 zijn namens Spoorwegpensioenfonds alle huurders van het winkelcentrum gewaarschuwd dat het verboden was binnen een afstand van tien meter uit de gevel brandbare zaken te plaatsen, omdat schade als gevolg daarvan was uitgesloten door de verzekeraar;
- het was [gedaagde] bekend dat in 2005 brand is gesticht doordat een winkelier goederen tegen de achtergevel had opgeslagen;
- het is een feit van algemene bekendheid dat goederen tegen winkelgevels vandalisme in de vorm van brandstichting aantrekken.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij de beide brieven heeft ontvangen, waarbij zij er onder meer op heeft gewezen dat zij ook van andere huurders weet dat die de brieven niet hebben ontvangen, en dat zij wel vaker post van Spoorwegpensioenfonds (facturen) niet ontvangt.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] is het aan Spoorwegpensioenfonds te bewijzen dat de beide brieven [gedaagde] hebben bereikt. Spoorwegpensioenfonds heeft in dat kader bij de dagvaarding twee ongeadresseerde brieven overgelegd, gedateerd respectievelijk 16 december 2004 en 12 april 2005, en ter gelegenheid van de comparitie van partijen twee brieven, gericht aan [gedaagde], met als datum 14 januari 2011. De rechtbank is van oordeel dat Spoorwegpensioenfonds met het overleggen van deze brieven niet heeft bewezen dat de brieven door [gedaagde] zijn ontvangen. Spoorwegpensioenfonds heeft ter comparitie verklaard dat uit haar systeem volgt dat op 16 december 2004 en op 12 april 2005 de brieven zijn verstuurd aan het toenmalige adressenbestand van alle huurders. Thans kan zij de brieven alleen nog koppelen aan het huidige adressenbestand; vandaar ook dat de ter gelegenheid van de comparitie overgelegde brieven allebei zijn gericht aan [gedaagde], hoewel [gedaagde] op 16 december 2004 geen huurder was. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank niet in voldoende mate vast dat de brieven daadwerkelijk door (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] zijn ontvangen. Ter comparitie is namens Spoorwegpensioenfonds gesteld dat zij niet op een andere manier kan bewijzen dat de brieven [gedaagde] hebben bereikt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen brengt dat mee dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de brieven heeft ontvangen. Daarmee komt aan de orde of [gedaagde] anderszins bekend was met het onder 4.1 genoemde gevaar.
Volgens Spoorwegpensioenfonds was [gedaagde] op de hoogte van een brand in 2005, die was gesticht nadat een winkelier goederen tegen de achtergevel had opgeslagen. [gedaagde] heeft betoogd dat zij wel bekend was met de genoemde brand, maar zij heeft betwist dat deze brand te maken had met het buiten zetten van goederen. Ter comparitie is vervolgens namens Spoorwegpensioenfonds een foto getoond van een container waarin brand was ontstaan. Zijdens [gedaagde] is ter comparitie betwist dat zij op de hoogte was van deze brand. De rechtbank stelt vast dat de brand die ter comparitie aan de orde is geweest kennelijk een andere brand is dan de brand die in de dagvaarding is genoemd. De brand is immers niet ontstaan doordat een winkelier goederen tegen de achtergevel had geplaatst, maar in een container. Nog afgezien van het feit dat niet valt in te zien waarom het enkele feit dat [gedaagde] wist dat brand was gesticht in een container meebrengt dat zij ervan op de hoogte zou moeten zijn dat het plaatsen van lege, niet-brandbare kratten tegen de achtergevel het gevaar oplevert dat in die kratten brand wordt gesticht, had het gelet op de gemotiveerde betwisting zijdens [gedaagde], op de weg van Spoorwegpensioenfonds gelegen nader uiteen te zetten dat en waarom [gedaagde] op de hoogte was van de betreffende brand, hetgeen zij heeft nagelaten.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat geen feit van algemene bekendheid is dat het tegen de achtergevel zetten van lege, niet-brandbare kratten het gevaar oplevert van brandstichting in die kratten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat voor brandstichting in de kratten niet voldoende is dat de kratten zelf worden aangestoken, maar dat er brandbaar materiaal in geplaatst moet worden en daarbij, zoals tussen partijen niet in geschil is, een kleine hoeveelheid niet voldoende is.
Overigens is - afgezien van de brieven besproken hierboven, onder 4.3-4.4 - gesteld noch gebleken dat Spoorwegpensioenfonds, de brandweer of de gemeente [gedaagde] ooit heeft gewaarschuwd dat het buitenzetten van de kratten het gevaar oplevert van brandstichting, terwijl, zoals [gedaagde] ter comparitie onbetwist heeft gesteld, voor een ieder duidelijk zichtbaar was dat [gedaagde] iedere avond de kratten tegen de achtergevel plaatste.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat [gedaagde] niet wist of behoefde te weten dat het buiten zetten van lege, niet-brandbare kratten, het gevaar oplevert dat derden hierin brand stichten en dat daardoor schade ontstaat aan het pand van Spoorwegpensioenfonds. De vordering van Spoorwegpensioenfonds zal dan ook worden afgewezen.
Spoorwegpensioenfonds zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de hoofdzaak worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 365,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.269,00
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Spoorwegpensioenfonds worden begroot op EUR 452,00 aan salaris voor de advocaat.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt Spoorwegpensioenfonds in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.269,00,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in het incident, aan de zijde van Spoorwegpensioenfonds tot op heden begroot op EUR 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.