ECLI:NL:RBROT:2011:BQ0390

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
373622 / KG ZA 11-178
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruimingsvordering tegen gezin met vier kinderen in verband met drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2011 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de stichting Woonbron een ontruimingsvordering heeft ingediend tegen een gezin met vier kinderen, waarvan de jongste ernstig gehandicapt is. De vordering is gebaseerd op de ontdekking van 70 kilogram hasj en andere verdovende middelen in de woning van de gedaagden, die sinds 22 november 2004 huurden van Woonbron. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de woning werd gebruikt voor de handel in drugs, wat in strijd is met de huurvoorwaarden. Ondanks het verweer van de gedaagden, die stelden dat zij niet op de hoogte waren van de drugshandel, oordeelde de voorzieningenrechter dat de omstandigheden en de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en contant geld erop wijzen dat de gedaagden toerekenbaar tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het vereiste spoedeisend belang bij de vordering aanwezig is, gezien de dreiging van sluiting van de woning door de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De rechter heeft de belangen van Woonbron en die van de gedaagden afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van Woonbron zwaarder wegen. De ontruiming is toegewezen, met een termijn van twee maanden voor de gedaagden om het pand te verlaten. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op EUR 1.481,83. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 373622 / KG ZA 11-178
Vonnis in kort geding van 5 april 2011
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONBRON,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Rotterdam,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. V.M. Weski te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Woonbron en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 3 maart 2011;
- de producties van Woonbron;
- de producties van [gedaagden]
1.2. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling d.d. 22 maart 2011.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de navolgende – voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde – feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.2. [gedaagden] huren sinds 22 november 2004 van Woonbron de woning aan [adres]. Zij wonen in deze woning samen met hun 4 minderjarige kinderen, van wie de jongste (5 jaar oud) bekend is met – onder meer – een hoge open rug, waardoor zij volledig verzorgingsafhankelijk is.
2.3. In de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene huurvoorwaarden staat onder meer:
‘8.4 Huurder zal het gehuurde als een goed huurder (…) gebruiken.’
‘ 8.6 Huurder zal ervoor zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, dieren of door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden. Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. (…)’
2.4. Op 21 februari 2011 heeft de politie de woning aan [adres] doorzocht. In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2011 betreffende deze doorzoeking staat, voor zover hier relevant, het volgende:
‘In de slaapkamer, genummerd als slaapkamer 1, werden voor de deur meerdere tassen aangetroffen. Twee tassen direct tegen de deur (…) zaten vol met bruine blokken van verschillende groottes. De blokken waren vermoedelijk verdovende middelen. Tevens lag op het nachtkastje aan de zijde van deze deur een bruin blokje. Dit blokje betrof vermoedelijk hash. (…)’
‘In de slaapkamer gelegen achter de badkamer werden naast de twee tassen met blokken verdovende middelen en het blok verdovend middel op het nachtkastje ook nog een doos met verdovende middelen aangetroffen op de grond naast het nachtkastje met het blok verdovende middelen. In de kast (…) zat in een beautycase een verdovende middelen weegschaal en twee adresboekjes. Op de bodem van de kast lag een plastic tasje (…) met daarin blokken vermoedelijk hash. Tevens lag op de bodem van de kast een doosje met opschrift, RVS pan met daarin 6 blokken vermoedelijk hash.
Onder het nachtkastje van het tweepersoonsbed (…) lag een stapel bankbiljetten. Deze stapel bleek na telling honderd bankbiljetten van 50 euro te bevatten. Tevens werd in de kledingkast [in] een zwarte heren bubble coat een bundel geld aangetroffen. Dit geld bestond uit 143 bankbiljetten van 50 euro, 124 bankbiljetten van 20 euro en 25 biljetten van 10 euro.
Tevens werd op het balkon (…) een zogenaamde verdovende middelen pers aangetroffen.’
2.5. In het proces-verbaal relaas d.d. 23 februari 2011 betreffende deze doorzoeking staat dat de blokken hasj in totaal 70 kilo wegen en dat de hasj positief werd getest.
2.6. Bij brief van 24 februari 2011 heeft de deelgemeente Delfshaven aan Woonbron laten weten dat zij, als Woonbron niet spoedig een einde maakt aan het voortbestaan van het ‘drugspand’ aan [adres] , de burgemeester zal verzoeken om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet.
2.7. [gedaagde sub 1] wordt naar aanleiding van voormelde doorzoeking van de woning strafrechtelijk vervolgd.
3. Het geschil
3.1. Woonbron vordert – samengevat – ontruiming van de woning aan [adres].
3.2. Het verweer van [gedaagden] strekt tot afwijzing van de vorderingen van Woonbron.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt het voornemen van de burgemeester om op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van de woning van [gedaagden] met zich mee dat het vereiste spoedeisend belang bij de vordering aanwezig is.
4.2. Een vordering tot ontruiming, waarbij de voorzieningenrechter wordt gevraagd vooruit te lopen op een mogelijk ontbinding van een huurovereenkomst, kan slechts worden toegewezen indien vaststaat dat van de verhuurder in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de huurder nog langer gebruik maakt van het gehuurde ook al is de huurovereenkomst nog niet rechtsgeldig geëindigd. Daarnaast moet boven redelijke twijfel verheven zijn dat de huurovereenkomst (zo nodig door een rechter) zal worden beëindigd.
4.3. De bevindingen van de politie bij de doorzoeking van de woning van [gedaagden] op 21 februari 2011 wijzen erop dat de woning van [gedaagden] gebruikt werd bij de handel in drugs. Dat [gedaagden], zoals ter zitting naar voren gebracht is, daarvan niet zouden hebben geweten, acht de voorzieningenrechter onwaarschijnlijk gelet op de grote hoeveelheid gevonden verdovende middelen, het feit dat daarbij ook een niet onaanzienlijk geldbedrag in bankbiljetten alsmede verschillende voor de handel in deze middelen benodigde zaken zijn aangetroffen. Verder acht de rechtbank van belang dat deze zaken kennelijk openlijk in de woning werden bewaard. De voorzieningenrechter acht dan ook aannemelijk dat de woning door of met instemming van [gedaagden] dan wel één van hen werd gebruikt bij de handel in drugs.
4.4. (Mede) gelet op artikel 8.6 van de toepasselijke huurvoorwaarden leidt het voorgaande tot de conclusie dat [gedaagden] in die mate toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst dat boven redelijke twijfel verheven is dat de huurovereenkomst zal worden beëindigd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan van Woonbron, mede gelet op de dreiging van een sluiting van de woning door de burgemeester, in redelijkheid niet worden verlangd dat [gedaagden] nog langer gebruik maken van het gehuurde.
4.5. [gedaagden] hebben tot hun verweer aangevoerd dat [gedaagde sub 1] tot op heden een blanco strafblad heeft, maar kampt met een drankprobleem. Indien hem in het strafrechtelijke traject al enige straf zal worden opgelegd, is het waarschijnlijk dat deze straf zodanig beperkt zal zijn dat hij binnen drie maanden weer thuis is. Voor het drankprobleem wordt dan een behandeltraject ingezet, waardoor de situatie zal verbeteren.
Daarbij komt dat hun jongste dochter ernstig gehandicapt is en volledig afhankelijk is van de verzorging door haar ouders. Deze verzorgingstaak drukt met name zwaar op [gedaagde sub 2], die zelf aan reuma lijdt, aldus [gedaagden]
Een afweging van de belangen van Woonbron en die van [gedaagden] dient dan ook in het voordeel van [gedaagden] uit te vallen.
4.6. Gelet op de aard en de ernst van de tekortkoming, waarbij de aanwezigheid van een grote hoeveelheid geld in bankbiljetten van 10, 20 en 50 euro aannemelijk maakt dat hier geen sprake is van een incident maar van handel gedurende langere tijd, en rekening houdend met de druk die de deelgemeente op Woonbron uitoefent, heeft Woonbron er een gerechtvaardigd belang bij dat de woning wordt ontruimd. De door [gedaagden] aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om desondanks op grond van een belangenafweging tot afwijzing van de vordering te komen.
4.7. Wel vormen deze omstandigheden aanleiding om de termijn voor de ontruiming vast te stellen op twee maanden na de betekening van dit vonnis.
4.8. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Woonbron worden begroot op:
- dagvaarding EUR 97,83
- griffierecht 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.481,83
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagden] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis het pand aan [adres] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van Woonbron zijn, en de sleutels af te geven aan Woonbron,
5.2. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Woonbron tot op heden begroot op EUR 1.481,83,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2011 in tegenwoordigheid van mr. H.J. Wieman-Bart, griffier.